ECLI:NL:GHSHE:2022:2409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
20-000992-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid

Op 30 juni 2018 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de A4 te Hoogerheide, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Ford, met een snelheid van 97,57 km/h een file naderde. De verdachte heeft niet tijdig kunnen remmen en is in botsing gekomen met zowel een stilstaande vrachtauto als een personenauto. Door deze aanrijding is de bijrijder van de verdachte, [slachtoffer 1], overleden en heeft de bestuurster van de personenauto, [slachtoffer 2], lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte werd vervolgd voor de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen door met te hoge snelheid de file te naderen zonder tijdig te remmen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak vond plaats op 15 juli 2022, na een hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000992-21

Uitspraak : 15 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-082966-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1 waarbij de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden;
  • de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • de (bijgestelde) vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 6] integraal zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens verdachte is – op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 1 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep – enkel vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde en geen strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden door
- met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse een file te naderen en/of
- zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was en/of
- met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse tussen twee naast elkaar gelegen rijbanen te rijden terwijl op die rijbanen sprake was van filevorming
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van de nek en borst, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A4,
- heeft gereden met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover
verdachte de weg kon overzien en deze Vrij was, en/of
- met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse tussen twee naast elkaar gelegen rijbanen heeft gereden terwijl op die rijbanen sprake was van filevorming
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A4, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in aanrijding en/of botsing gekomen met één of meer voor en/of naast zich op de weg bevindende motorrijtuigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden door
- met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse een file te naderen en
- zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal misdrijf d.d. 3 maart 2020 (pagina’s 2-13), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :

Locatie ongeval

Datum: 30 juni 2018
Omstreeks: 08.31 uur
Adres: A4
Plaats: Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
Soort weg: autosnelweg
Tijdelijke omstandigheden: filevorming t.g.v. ander ongeval
Maximum snelheid: 120 km/u
Ten gevolge van een ander verkeersongeval werd het verkeer ter plaatse van twee
naar één rijstrook geleid. Daardoor ontstond op beide rijstroken een aanzienlijke file
met stilstaand- en, in de staart van de file, langzaam rijdend verkeer.

Voertuig 1, personenauto

Merk: Ford
Kenteken: [kenteken 1]
Bestuurder 1:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte]

Voertuig 5, vrachtauto

Merk: MAN
Kenteken: [kenteken 2]

Bestuurder 5:

Achternaam: [getuige 2]
Voornamen: [getuige 2]

Voertuig 6, personenauto

Merk: Renault
Kenteken: [kenteken 3]

Bestuurder 6:

Achternaam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Bij of kort na dit ongeval is onderstaand persoon overleden.
Inzittende voertuig 1:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2018 (pagina 43), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3]:
Ik zag dat er voor mij een file aan het vormen was waarop ik mijn vaart
verminderde. (…) Ik reed stapvoets en keek in mijn zijspiegels. Ik zag in mijn zijspiegels dat er een witte auto aangereden kwam, ik zag dat deze flink wat vaart had. Er zaten tussen mij en deze witte auto nog een paar auto's. Ineens zag ik dat de auto van rijbaan wisselde. Ik zag dat de auto de rechter rijbaan verliet en eigenlijk tussen de
rijbanen in reed. Ik zag dat de auto mij passeerde met een snelheid van ongeveer 100
kilometer per uur. Wat mij opviel is dat ik geen rem actie zag en hoorde. Ik kan mij
niet meer herinneren dat de remlichten van deze auto aan waren. Ik zag ineens dat de
auto ergens tegen aan reed en de lucht in vloog. Ik zag dat de auto op zijn
rechterkant terecht kwam.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2018 (pagina’s 16-17), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 4] :
Op 30 juni 2018 reed ik in mijn vrachtwagen richting Frankrijk. Ik reed over de
snelweg A4 toen ik ter hoogte van de Philip Morris bocht zag dat er een file was
ontstaan. Ik remde af en reed stapvoets mee met de file. Ik reed over de rechterbaan
aan de kant van de vluchtstrook. Opeens hoorde ik een geluid, het leek of iets mijn
vrachtwagen raakte. Ik keek in mijn linker buitenspiegel en zag een kleine witte
personenauto tussendoor de twee rijbanen komen. Ik zag dat dit voertuig gewoon
door bleef rijden tussendoor het verkeer welke allemaal in de file stonden. Wij reden
allemaal langzaam.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2018 (pagina’s 18-19), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 5] :
Op 30 juni 2018 reed ik over de A4. Ik zag dat de voertuigen voor mij aan het
afremmen waren en dat er een file was. Ik reed stapvoets en over de linker rijbaan
aan de kant van de vangrail. Ik zag een witte personenauto tussendoor komen rijden.
Ik bedoel hiermee dat hij tussen de voertuigen door kwam rijden van de voertuigen
die links en rechts op de rijbaan reden. Ik zag en hoorde dat dit voertuig mijn rechter
buitenspiegel eraf reed. Het voertuig reed gewoon door. Vervolgens zag ik zo’n 20
meter verderop dat dit zelfde voertuig tegen een vrachtwagen klapte. De witte auto
leek wat door te stuiteren en kantelde op zijn rechterzijde waar de bijrijder zat.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 september 2018 (pagina’s 20-21), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 5] :
U vraagt mij of ik gezien heb dat de remlichten aan waren van de auto die de
aanrijding veroorzaakte. Ik kan u daarover zeggen dat ik geen remlichten heb zien
oplichten. Dat weet ik zo zeker omdat ik mij daarover nog verbaasde.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juni 2018 (pagina’s 26-27), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Op 30 juni 2018 reed ik als bestuurder van de vrachtauto, merk M.A.N., voorzien
van het kenteken [kenteken 2] over de A4. Ik zag dat er filevorming was. Ik zag dat er
langzaam werd gereden. Ik reed zelf ook langzaam. Ik reed over de rechterrijstrook.
Ik reed stapvoets en stond nagenoeg stil. Ik zag dat er voor mij auto’s reden op beide
rijstroken. Deze stonden ook nagenoeg stil. Ik zag dat een stuk verderop
rijstrooksignalering over de weg zichtbaar was en dat men gebruik kon maken van
slechts een rijstrook. Ik zag op een gegeven moment dat er een witte personenauto
met zeer hoge snelheid mij naderde. Ik zag dat deze auto, zowel over de linker- als
rechterrijstrook reed. Ik zag dat deze witte personenauto met hoge snelheid tegen de
linker achterzijde van mijn vrachtauto reed. Ik zag dat deze auto daarna op een van
zijn zijdes terechtkwam.
7.
Het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 17 juli 2018 (pagina’s 28-29), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 30 juni 2018 reed ik met de auto van mijn moeder over de A4. De auto van mijn
moeder is een personenauto van het merk: Renault Clio met het kenteken [kenteken 3] .
Ik reed op de linker rijstrook. Op een gegeven moment zag ik voor mij in de verte
rnatrixborden staan die aangaven dat er naar rechts ingevoegd moest worden. Ik zag
een file ontstaan ter hoogte van de Matterburg, ventweg. De auto’s gingen
langzamer rijden, Op een gegeven moment stond ik stil. Hier moest iedereen
invoegen en er ontstond een kleine file. Naast mij stond een vrachtauto. In mijn
achter uitkijkspiegel zag ik een witte auto in volle vaart op mij afkomen, waarbij ik
mij nog af vroeg; “Gaat die nou zo snel? Gaat hij nog remmen?” Vervolgens kwam
de klap en ging alles heel erg snel. Ik schoot door de klap met mijn auto naar voren.
Ik zag toen dat er een auto op zijn zij lag achter mij, op de linkerrijstrook achter de
vrachtauto.
8.
Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 11 juli 2018 met bijlagen (pagina’s 62-86), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Onderzoek botsplaats

Aan de hand van de aangetroffen sporen en de stand der voertuigen stelden wij vast, dat de botsing tussen de Ford en M.A.N. op rijstrook 2 en de botsing tussen de Ford en de Renault op rijstrook 1 had plaatsgevonden.

Onderzoek botspositie

Van belang was om te onderzoeken hoe de voertuigen met elkaar in botsing zijn geraakt. Bij onderzoek aan de schade van de Ford zagen wij dat de impact van de aanrijding aan zowel de rechter voorzijde als de linker voorzijde was geweest. Bij de grootste impact aan de rechterzijde was onder andere het dak vervormd en gevouwen. Deze schade komt overeen met de linkerachterzijde van de M.A.N.
De schade aan de linkervoorzijde van de Ford komt overeen met de schade aan de
rechterachterzijde van de Renault.
Gelet op de positie van de aangetroffen sporen is de aanrijding tussen de M.A.N. en de Ford en de Renault en de Ford nagenoeg gelijktijdig geweest.
Na de aanrijding is de Ford om de lengte-as geroteerd en kwam deze op de rechterzijde tot stilstand.

Technisch onderzoek voertuigen

De Ford werd op ons verzoek voor nader technisch onderzoek in beslag genomen
door de politiefunctionarissen ter plaatse en is overgebracht naar de
onderzoeksruimte van de Forensische Opsporing van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, te Vlissingen. Het voertuig is ter beschikking gesteld van de
Forensische Opsporing van deze eenheid.
De M.A.N. en de Renault werden ter plaatse onderzocht. Bij dit onderzoek werden, voor zover door de schade kon worden vastgesteld, geen gebreken geconstateerd welke van invloed konden zijn geweest, op het ontstaan van de aanrijding.

Toedracht / Eindhypothese

De bestuurder van M.A.N. heeft gereden op rijstrook 2, komende vanuit de richting van verkeersknooppunt Zoomland en gaande in die van verkeersknooppunt Markiezaat.
De bestuurder van Renault heeft gereden op rijstrook 1, komende vanuit de richting van verkeersknooppunt Zoomland en gaande in die van verkeersknooppunt Markiezaat.
De bestuurder van de Ford heeft ten tijde van het ongeval deels gereden op rijstrook 2 en deels op rijstrook 1, komende vanuit de richting van verkeersknooppunt Zoomland en gaande in die van verkeersknooppunt Markiezaat.
Bovenstaande toedracht is gebaseerd op:
 het ter plaatse aangetroffen sporenbeeld;
 de door ons vastgestelde schadebeelden.

Conclusie

 De bestuurder van de Ford is met de linker voorkant op de rechter achterkant van de Renault gebotst.
 De bestuurder van Ford is mogelijk tegelijkertijd met de rechter voorkant tegen de linker achterkant van de M.A.N. gebotst.
 Als gevolg van de botsing van de Ford met de M.A.N. is de Ford op de rechter zijkant, op rijstrook 1, beland.
9.
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 12 september 2019 met bijlage (pagina’s 89-99), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Proces-verbaalnummer: PL2000-2018150775-25

Forensisch Voertuigonderzoek Ford C Max [kenteken 1]

Op verzoek van [verbalisant 3] werd door ons op 5 juli 2018 een Forensisch
Voertuigonderzoek verricht aan de Ford C Max.

Conclusie voertuigonderzoek

Tijdens het voertuigonderzoek werden door ons, voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.

Remsysteem

Wij stelden vast dat het remsysteem geen lekkages had, de remvloeistof in het
reservoir op niveau en helder van kleur was. Het hydraulisch remsysteem was een
gesloten circuit, waarbij een mechanische beweging (intrappen van het rempedaal)
een zuiger in de hoofdremcilinder in beweging bracht. Door deze beweging wordt
de remvloeistof door de leidingen naar de remcilinders geperst, waardoor de
remmen worden bediend. Door ons werd het remsysteem gecontroleerd op werking.
Wij zagen en voelden dat het systeem onbeschadigd en intact was en dat het
remsysteem bij bediening van het rempedaal op druk was en dat alle wielen, na deze
te hebben laten draaien, tot stilstand afgeremd werden.
Op 25 juli 2019, ontving ik, [verbalisant 4] , per mail een rapport van [bedrijf] met
betrekking tot de opgeslagen data uit de EDR van de Ford.
In dit rapport stond dat:
  • er twee ‘events” waren opgeslagen, één deployment (waarbij de veiligheidssystemen zijn geactiveerd) en één non-deployment (waarbij de veiligheidssystemen niet zijn ingezet);
  • het eerste “event” een frontale botsing en het tweede “event” een zijdelingse botsing betrof en dat beide events op hetzelfde tijdstip zijn geregistreerd. Dit betekent dat de tussenliggende tijd tussen beide “events” dusdanig kort was geweest waardoor het als één event werd geregistreerd;
  • de Ford 5 seconden voor het eerste event reed met een snelheid van 97.57 km/h,
  • 4.5 seconden 96.74 km/h;
  • 4 seconden 95.72 km/h;
  • 3.5 seconden 93.8 km/h;
  • 3 seconden 87.58 km/h;
  • 2.5 seconden 86.2 km/h;
  • 2 seconden 85.4 km/h;
  • 1.5 seconden 84.66 km/h;
  • 1 seconden 83.74 km/h;
  • 0.5 seconden 82.81 km/h;
  • de wielsnelheid tijdens de eerste botsing 82,86 km/h betrof en tijdens de tweede botsing 1,86 km/h.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2019 (pagina 106), voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 4] :
In het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onder nummer PL2000-
2018150775-25 werd door mij, [verbalisant 4] , de data geanalyseerd welke was
opgeslagen in de EDR van de Airbag RCM, uit de Ford.
Door mij werd abusievelijk vergeten te vermelden dat de gebruikte snelheden uit deze EDR niet zijn gevalideerd en dat deze derhalve indicatief zijn. De opgeslagen botssnelheid door de EDR zijn, mede gezien de deformatieschade aan de Ford en de bedrijfsauto, de aangetroffen sporen op het wegdek en de eindposities van de beide voertuigen, passend bij een botssnelheid van 82,86 km/h.
11.
Het aanvullend proces-verbaal Forensisch Voertuigonderzoek, BVH nummer [BVH nummer] , Eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing d.d. 18 maart 2020, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 4] :

Analyse gegevens Event Date Recorder

Op 9 maart 2020 kreeg ik van “ [bedrijf] ” een rapportage met hierin de
gevraagde aanvullende gegevens over wat de Event Date Recorder van de Ford
heeft geregistreerd.

Data analyse

De Ford 5 seconden voor de botsing met de bedrijfsauto had gereden met een snelheid van 97,57 km/h.
Het rempedaal van de Ford werd bediend op 3,5 en 3 seconden voor de botsing met de bedrijfsauto, waardoor een snelheidsafname plaats vond. Hierna waren er geen registraties meer, waaruit opgemaakt kan worden dat het rempedaal werd bediend.
De Ford had vlak voor of tijdens de botsing met de bedrijfsauto gereden met een snelheid van 82,81 km/h.
12.
Het proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene d.d. 26 augustus 2018 (pagina’s 56-58), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
De overledene bleek (later) te zijn genaamd:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Op basis van hetgeen door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde persoon niet op natuurlijke wijze is overleden door hevig botsend geweld waardoor hij fatale schedel- en hersenletsel had opgelopen.
13.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie afkomstig van GGD Zeeland d.d. 6 september 2018, opgemaakt door E.M. Bakker, forensisch geneeskundige (pagina 61), voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2018 was [slachtoffer 2] als slachtoffer betrokken bij een
verkeersongeval.
Na de botsing klaagde zij over pijn in de nek en tussen de schouderbladen. Er werden röntgenfoto’s gemaakt van de nek en borst waarop geen breuken of scheuren werden gezien.
Conclusie: kneuzing van nek en borst.
14.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 17 juli 2018 (pagina’s 30-34), voor zover inhoudende:
Naarmate het weekend vorderde, kreeg ik toch steeds meer pijn in mijn nek en rug.
Hierdoor heb ik besloten toch een afspraak bij de dokter te maken ter controle. Ze heeft me Ibuprofen 600 en Diazepam (valium) voorgeschreven. Haar advies was komende week geen zwaar werk zoals horeca te doen en absoluut niet auto te rijden zo lang de medicatie diazepam slik. Ook kantoorwerk leek haar niet verstandig gezien je duf wordt van de diazepam en ‘hoe zou ik daar tenslotte kunnen komen aangezien ik zelf geen auto mag rijden!’.
15.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 maart 2021, voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2018 ben ik rond half 6 vertrokken. Ik heb [slachtoffer 1] opgepikt. We gingen samen naar Vlissingen. We hadden bij de Shell koffie gedronken. We praatten, want we hadden elkaar al jaren niet meer gezien en hadden veel te bespreken. Voor zover ik kon zien was de weg vrij, maar ik zag een groep auto’s op een afstand van 1000, 800 of 700 meter. In de verte kon je een groep auto’s zien. Er was sprake van een file, want ik zag het opstoppen en ik moest vaart minderen. Ik wist dat ik minder dan 120 kilometer per uur reed.
16.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juli 2022, voor zover inhoudende:
Ik zag dat er een stuk verderop de weg filevorming was ontstaan en ik merkte dat het verkeer tot stilstand kwam.
17.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 juni 2018 (pagina 49), voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
V: Weet u nog bij welke benzinepomp u bent geweest?
A: Ja dat was een Shell Benzine pomp ik heb er misschien nog een bonnetje van. Nee
die heb ik niet meer. Het was een Shell benzine station op de zelfde weg waar het
ongeluk ook heeft plaats gevonden.
(…)
V: Heeft u enig idee of de auto voldeed aan alle technische eisen?
A: Ja volgens mij wel want de remmen werkte prima voor het incident en gisteren ook.
V: Betreft het een oudere auto of een jongere auto?
A: Volgens mij is het een vrij nieuwe auto denk ik
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Daartoe is op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 1 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat ten aanzien van het primair tenlastegelegde niet geconcludeerd kan worden tot aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid nu de verdachte zeer wel mogelijk, anders dan hij heeft ervaren, een verkeerd pedaal heeft ingedrukt. Hiernaast heeft de verdachte zowel ten overstaan van de politie, als ter terechtzitting bij de rechtbank en in hoger beroep verklaard dat hij probeerde te remmen, maar dat zijn remmen niet functioneerden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat – om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen – vereist is dat de verdachte schuld heeft aan de botsing, hetgeen tenlastegelegd is als het zich zeer, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend gedragen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang. Het komt aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
Bij het bepalen van de vraag of de verdachte hierbij, zoals is ten laste gelegd, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, zoals vereist bij toepassing van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zal het hof, gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, alle omstandigheden van de zaak bij zijn beoordeling betrekken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 30 juni 2018 als bestuurder van een motorrijtuig, merk Ford, rijdende op de A4 te Hoogerheide een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte zat met [slachtoffer 1] in het voertuig en naderde een file. De verdachte heeft zowel tijdens zijn verhoor bij de politie, als bij de rechtbank en in hoger beroep ter terechtzitting verklaard dat hij zag dat een stuk verderop dan waar hij op dat moment reed, filevorming ontstond. Toen verdachte de staart van die file naderde en zijn snelheid blijkbaar te hoog was om nog tijdig en voldoende te kunnen af te remmen, besliste hij om tussen de twee langzaam rijdende en de verderop stilstaande voertuigen door te rijden om een botsing met de achterste auto c.q. auto’s in de staart van die file te voorkomen. Daarbij schampte hij eerst de ter hoogte van elkaar langzaam rijdende vrachtauto op de rechterrijstrook en de personenauto op de linkerrijstrook. Vervolgens schampte hij een personenauto aan de linkerzijde. Uiteindelijk botste hij nagenoeg gelijktijdig tegen de linker achterzijde van de op de rechterrijstrook nagenoeg stilstaande vrachtauto (M.A.N.) en tegen de rechter achterzijde van de personenauto (Renault) van het latere slachtoffer [slachtoffer 2] , die op de linkerrijstrook naast de M.A.N. vrachtauto stilstond. Vervolgens sloeg die Ford over de kop en kwam op zijn rechterzijkant op de rijbaan tot stilstand.
Door deze botsing heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen aan haar nek en rug/schouderbladen waardoor zij tijdelijk geen horeca- of kantoorwerk mocht/kon verrichten. Als gevolg van hevig botsend geweld is [slachtoffer 1] bij of kort na het ongeval overleden.
Aan de Ford werd een voertuigonderzoek verricht. Door de verbalisanten werden waarneembaar en gerelateerd aan het onderhavige ongeval geen gebreken c.q. omstandigheden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben. Zij stelden vast dat het remsysteem geen lekkages had, de remvloeistof in het reservoir op niveau en helder van kleur was. Het hydraulisch remsysteem was een
gesloten circuit, waarbij een mechanische beweging (intrappen van het rempedaal)
een zuiger in de hoofdremcilinder in beweging bracht. Door deze beweging wordt
de remvloeistof door de leidingen naar de remcilinders geperst, waardoor de
remmen worden bediend. Door de verbalisanten werd het remsysteem gecontroleerd op werking. Zij zagen en voelden dat het systeem onbeschadigd en intact was en dat het
remsysteem bij bediening van het rempedaal op druk was en dat alle wielen, na deze
te hebben laten draaien, tot stilstand afgeremd werden.
Uit de rapportage van [bedrijf] met betrekking tot opgeslagen data uit de EDR (de Event Data Recorder) van de Ford blijkt dat er twee ‘events” waren opgeslagen, één deployment (waarbij de veiligheidssystemen zijn geactiveerd) en één non-deployment (waarbij de veiligheidssystemen niet zijn ingezet). Het eerste “event” betrof een frontale botsing en het tweede “event” betrof een zijdelingse botsing en beide events zijn op hetzelfde tijdstip geregistreerd. Dit betekent dat de tussenliggende tijd tussen beide “events” dusdanig kort was geweest waardoor het als één event werd geregistreerd.
Voorts blijkt uit dit rapport dat de Ford 5 seconden voor het eerste event reed met een snelheid van 97.57 km/h, 4.5 seconden voor het event met een snelheid van 96.74 km/h, 4 seconden voor het event met een snelheid van 95.72 km/h, 3.5 seconden voor het event met een snelheid van 93.8 km/h, 3 seconden voor het event met een snelheid van 87.58 km/h, 2.5 seconden voor het event met een snelheid van 86.2 km/h, 2 seconden voor het event met een snelheid van 85.4 km/h, 1.5 seconden voor het event met een snelheid van 84.66 km/h, 1 seconde voor het event met een snelheid van 83.74 km/h en 0.5 seconde voor het event met een snelheid van 82.81 km/h. De wielsnelheid tijdens de eerste botsing betrof 82,86 km/h en tijdens de tweede botsing 1,86 km/h.
Het hof stelt vast dat de verdachte met een te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse heeft gereden en de file heeft genaderd waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen binnen de afstand waarover de verdachte de weg kon overzien en deze vrij was. Immers, verdachte reed 5 seconden voor de eerste aanrijding met een snelheid van 97.57 kilometer per uur en gezien de deformatieschade aan de Ford en de bedrijfsauto, de aangetroffen sporen op het wegdek en de eindposities van de voertuigen bedroeg de botssnelheid 82,86 kilometer per uur.
Op grond van de eerder genoemde vastgestelde feiten is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bij het naderen van de door hem tijdig waargenomen file met de op grond van het dossier vastgestelde snelheid (veel) te laat heeft beslist om zijn snelheid aan te passen (door bijv. tijdig gas terug te nemen en te remmen) terwijl, gelet op de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, andere verkeersdeelnemers daartoe wel in staat waren. Verdachte heeft gezien de ontstane verkeersituatie (file), die direct noopte tot aanpassing van de snelheid, zijn voertuig niet in snelheid afgeremd terwijl daar onder de gegeven omstandigheden alle tijd en gelegenheid toe was. Dat alles maakt dat het hof van oordeel is dat gezien het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de omstandigheden waaronder het ongeluk heeft plaatsgevonden, in het onderhavige geval sprake is van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid bij de verdachte ten tijde van het ongeval en dus van schuld ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verklaring van de verdachte dat hij het rempedaal heeft ingedrukt, maar dat deze niet zou hebben gefunctioneerd, acht het hof niet aannemelijk nu uit het Forensisch Onderzoek Verkeersdelict is gebleken dat het remsysteem onbeschadigd en intact was en dat het
remsysteem bij bediening van het rempedaal op druk was en dat alle wielen tot stilstand afgeremd werden. Ook verdachte heeft verklaard dat de remmen de dag voor het ongeval en nog kort voor het ongeval prima functioneerden.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte zich mogelijk zou hebben vergist in de pedalen, doet niet af aan de mate van verwijtbaarheid gelet op de tijd en gelegenheid die verdachte had om te anticiperen op de ver voor hem ontstane file en om zich te herstellen van zijn mogelijke vergissing in de – voor een automobilist als eenvoudige, essentiële en basale vaardigheid te beschouwen – bediening van het rempedaal.
Conclusie
Onder deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat, anders dan de raadsman heeft bepleit, de verdachte met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico´s heeft genomen. Het hof concludeert dat sprake is van een dusdanige grove verkeersfout dat met betrekking tot de mate van schuld gezegd kan worden dat de aard en de ernst van het geheel van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat de gedragingen van de verdachte dienen te worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en verwerpt de verweren in al haar onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De straf dient naar het oordeel van de advocaat-generaal conform het oordeel van de rechtbank te worden opgelegd.
Door of namens de verdachte is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht. De verdachte heeft met een snelheid van 97.57 kilometer per uur een file genaderd waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen binnen de afstand waarover de verdachte de weg kon overzien en deze vrij was. Hij is in botsing geraakt met een personenauto en een vrachtauto. Ten gevolge hiervan heeft de bestuurster van de personenauto lichamelijk letsel opgelopen en heeft de bijrijder van de verdachte, [slachtoffer 1] , het leven gelaten.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde slachtofferverklaring komt naar voren dat de familie van de overleden [slachtoffer 1] inmiddels beseft dat door het overlijden van [slachtoffer 1] niets meer is zoals het was en dat dit ook niet meer terugkomt. [slachtoffer 1] laat een vrouw en een zoon en een dochter achter en zijn afwezigheid wordt nog steeds gevoeld en heeft een grote impact op het gezin en zijn naaste familie.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het gegeven dat de verdachte het ongeval niet heeft gewild en ten tijde van het handelen ook zijn eigen leven in de waagschaal heeft gelegd. Daarnaast weegt het hof mee dat hij, ondanks dat hij zijn schuld ontkent, zich weldegelijk verantwoordelijk acht voor de geleden schade en het toegebrachte letsel en leed. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte beschouwd moet worden als een first offender. Bovendien heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij gezien de omstandigheid dat hij werkzaam is, niet gebaat is bij een eventuele gevangenisstraf maar dat dat enkel nadelige gevolgen voor hem zal hebben. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook waargenomen dat de verdachte kampt met een enorm schuldgevoel richting de familie van het slachtoffer.
Het hof overweegt dat de verdachte niet met opzet iemand lichamelijk letsel heeft willen toebrengen en voorts niet met opzet iemand heeft doodgereden, maar dat hij wel een grove verkeersfout heeft gemaakt. Het zich als automobilist begeven in het verkeer brengt een enorme verantwoordelijkheid met zich. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gelegd en in het ergste geval verwoest.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Er is niet binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen (te weten op 30 juni 2018 toen de verdachte in deze zaak is verhoord) vonnis gewezen. Nu de rechtbank op 9 april 2021 einduitspraak heeft gedaan, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 10 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof is dan ook van oordeel dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, zonder meer passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn ruimschoots is overschreden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vorderingen bedragen – ieder afzonderlijk – € 20.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (affectieschade)
overweegt het hof als volgt.
Sinds 1 januari 2019 is de Wet Affectieschade in werking getreden en is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid van het Burgerlijk Wetboek affectieschade te vorderen.
Ten tijde van het overlijden van [slachtoffer 1] voorzag het wettelijke stelsel niet in de
mogelijkheid affectieschade te vorderen en de wetswijziging kent geen terugwerkende
kracht. Nu er ook geen andere grondslag is voor de ingestelde vordering zal het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Vordering van de [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 38.500,00, bestaande uit € 21.000,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd met een bedrag van € 19.000,00. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij haar vordering verlaagd met € 17.500,00. De vordering met betrekking tot de materiële schade bedraagt daardoor in hoger beroep in totaal € 2.000,00, bestaande uit vluchttickets van Londen naar Polen, Travelcards, Londen Pass, tickets Londen Eye, taxi vliegveld, buskaartjes, tickets naar Londen en terug.
De vordering met betrekking tot de immateriële schade bedraagt € 0,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de (bijgestelde) vordering van [benadeelde partij 6] integraal zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt, dat wil zeggen dat het hof niet is gebleken dat voor wat betreft de gestelde schade sprake is van rechtstreeks schade toegebracht door het bewezen verklaarde feit. [benadeelde partij 6] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van [benadeelde partij 3]

Verklaart [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 5]

Verklaart [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 1]

Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 2]

Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van de [benadeelde partij 4]

Verklaart [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 6]

Verklaart [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 15 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De vermelde pagina’s verwijzen – tenzij anders is vermeld – naar de paginanummering van het dossier van Eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, PV-nummer PL2000-2018-150775, sluitingsdatum 3 maart 2020, doorgenummerde pagina’s 1-125.