Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verzoek om een uithuisplaatsing af te wijzen;
- een onafhankelijk onderzoek ex. artikel 810a lid 2 Rv te gelasten;
- een andere GI te benoemen ex. artikel 1:259 BW.
Kosten rechtens.
Deze verzoeken van de moeder zijn bij het hof geregistreerd onder zaaknummer:
200.310.621/01
Dit verzoek is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer:
200.310.621/02.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen: tot afwijzing;
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om een uithuisplaatsing af te wijzen en een andere GI te benoemen ex. artikel 1:259 BW: tot afwijzing;
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijk onderzoek ex. artikel 810a lid 2 Rv te gelasten: tot toewijzing.
- de vader, bijgestaan door mr. Pieters.
- het V6-formulier d.d. 14 juni 2022 met daarbij de brief en de bijlagen van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 21 juni 2022 met bijlagen van de zijde van de GI;
- het V8-formulier d.d. 24 juni 2022 met brief en bijlagen van de zijde van de moeder;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.
3.De beoordeling
Sinds de bestreden beschikking zijn er positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder. De moeder ziet in dat zij tot aan de verleende machtiging tot uithuisplaatsing minder ontvankelijk was voor de inbreng van de GI en de vader. Het moment dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend, was voor de moeder een nulpunt. De moeder is gaan kijken naar haar eigen aandeel en haar mogelijkheden om de situatie te veranderen. Vanuit haar eigen mogelijke PTSS heeft zij wellicht voor anderen niet begrijpend gereageerd en inmiddels heeft zij bij de huisarts een verzoek tot verwijzing naar PSYQ gedaan voor een persoonlijkheidsonderzoek. Ook is de moeder tot het inzicht gekomen dat zij geen eenduidige emotionele toestemming gaf aan de kinderen voor het contact met de vader. Met dit inzicht en hulp uit haar omgeving lukt het de moeder sinds enkele weken om volledige emotionele toestemming te geven. De contactmomenten verlopen sinds enkele weken goed. De moeder is ook in staat om over te gaan tot uitbreiding van de contactregeling en heeft dat ook kenbaar gemaakt bij de hulpverlening.
De moeder blijft bij haar standpunt dat niet alles is geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen. Bij de GI bestaat er onmacht om de casus op de juiste manier op te pakken. De uithuisplaatsing is het gevolg van de falende samenwerking tussen de GI en de zorgverleners, waar de ouders en de kinderen de dupe van zijn. Als gekeken wordt naar de huidige situatie rondom de uithuisplaatsing, lijkt voor de GI de urgentie niet zo hoog om de kinderen daadwerkelijk uit huis te plaatsen.
second opinionte zijn waarin wordt onderzocht of er daadwerkelijk alles aan is gedaan om een uithuisplaatsing te voorkomen of dat er nog andere mogelijkheden zijn waarover drs. mr. [betrokkene] het hof kan adviseren. Dit onderzoek dient plaats te vinden voordat de kinderen uit huis geplaatst worden en niet, zoals de vader heeft verzocht, tijdens de uithuisplaatsing. Het belang van de kinderen verzet zich niet tegen het onderzoek. Zij hebben van dit onderzoek geen last en het is ook in hun belang om op te groeien met hun ouders.
Aan het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen is veel vooraf gegaan. De ondertoezichtstelling loopt inmiddels bijna drie jaar en in die periode is er veel hulpverlening ingezet voor en onderzoek gedaan naar de kinderen. Anders dan de moeder stelt is de urgentie bij de GI wel hoog om de kinderen uit huis te plaatsen. Er dient echter in het belang van de kinderen een goede match te worden gemaakt en dat is tot op heden nog niet gelukt. Bij de matching van de kinderen met een pleeggezin zet de GI tot op heden in op een pleeggezin in de huidige regio, zodat de kinderen dichtbij de ouders zijn en naar dezelfde school kunnen blijven gaan. Indien het de GI niet lukt om binnen de huidige termijn een geschikte plek voor de kinderen te vinden, gaat zij zich beraden of de zoekcriteria wellicht dienen te worden verruimd of dat de prille positieve ontwikkelingen bij de moeder dienen te worden afgewacht.
De uithuisplaatsing van de kinderen is noodzakelijk zodat de kinderen op een neutrale plek tot rust kunnen komen en daarnaast dienen de ouders op ouderniveau met elkaar aan de slag te gaan. Op een onbelaste manier moet er weer een gezonde band ontstaan tussen de kinderen en de ouders. Na de uithuisplaatsing vinden er de eerste periode begeleide contactmomenten tussen de ouders en de kinderen plaats. Het is vervolgens aan de GI om, afhankelijk van de interactie tussen de ouders en de kinderen, het contact verder op te bouwen. Het uitgangspunt is dat beide kinderen de ouders evenveel zien.
Voor wat betreft het verzoek van de ouders om een onderzoek ex. artikel 810a Rv te gelasten, acht de GI het niet in het belang van de kinderen dat zij bij een grootschalig onderzoek worden betrokken. Daarnaast is de GI van mening dat ouders een persoonlijkheidsonderzoek dienen te laten afnemen, maar dat dit onderzoek enkel is gericht op hun eigen persoonlijke (psychiatrische) problematiek.
Binnen de ondertoezichtstelling is er van alles geprobeerd. De moeder ziet de ondertoezichtstelling echter als dreiging, de vader ziet de ondertoezichtstelling als hulp.
Net als de moeder is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten heeft afgewezen. De vader is van mening dat er een onderzoek dient plaatsen te vinden, maar wel tijdens de uithuisplaatsing van de kinderen. Langer uitstel van de uithuisplaatsing is niet in het belang van de kinderen. De kinderen zitten klem tussen beide ouders en komen niet tot ontwikkeling. Een onderzoek waarvan de duur niet bekend is, kan niet worden afgewacht.
Aan de deskundige moet worden verzocht om een persoonlijkheidsonderzoek bij zowel de moeder als de vader te doen, waarin ook de pedagogische opvoedvaardigheden van de ouders tezamen en los van elkaar dienen te worden betrokken. Wat de vader betreft kan dit onderzoek worden uitgevoerd door mr. drs. [betrokkene] . Daarnaast acht de vader mr. drs. [betrokkene] voldoende deskundig om te beoordelen op welke wijze de kinderen bij het onderzoek kunnen worden betrokken.
Het hof ziet dat de moeder sinds de bestreden beschikking een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze positieve ontwikkeling is ook door de GI gezien, maar daarbij heeft de GI terecht opgemerkt dat deze positieve ontwikkeling nog (te) pril is en er nog geen feitelijk resultaat waarneembaar is. Het feit dat de moeder aangeeft dat zij tot inzicht is gekomen en dat er sprake is van een positieve ontwikkeling, maakt niet dat de situatie op dit moment al zodanig is veranderd dat de kinderen niet meer de rust en neutrale plek zoals beoogd met de uithuisplaatsing nodig hebben.
Emergis heeft blijkens het eindverslag van 11 februari 2022 bij [minderjarige 1] een autismespectrumstoornis vastgesteld. Uit dit eindverslag blijkt daarnaast dat [minderjarige 1] gebaat is bij een rustige en gestructureerde omgeving. Daarnaast is geconcludeerd dat de problemen in de ouderrelatie van invloed zijn op het welzijn van [minderjarige 1] .
Gelet hierop is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij op korte termijn naar een neutrale plek kunnen vanuit waar zij op een onbelaste manier de band met beide ouders (weer) kunnen opbouwen en [minderjarige 2] kan worden behandeld.
Hoewel de moeder stelt dat de urgentie bij de GI niet zo hoog is om de kinderen daadwerkelijk uit huis te plaatsen - de machtiging is nog steeds niet ten uitvoer gelegd -, is het hof gebleken dat de GI zeer zorgvuldig op zoek is naar een geschikte plaats voor de kinderen en dat neemt tijd. Het hof kan het standpunt van de GI ondersteunen dat het op dit moment nog de absolute voorkeur heeft dat de kinderen worden geplaatst in een geschikt pleeggezin in de huidige regio, zodat zij naar hun huidige school kunnen blijven gaan en op korte afstand van de ouders verblijven.