ECLI:NL:GHSHE:2022:24

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.259.839.01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met betrekking tot beëindiging huurovereenkomst, huurprijsvermindering en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een huurgeschil tussen twee appellanten en een geïntimeerde verhuurder. De appellanten, die de huur van een woning in Limburg hebben opgezegd, vorderen in hoger beroep onder andere een huurprijsvermindering en schadevergoeding wegens gebreken aan het gehuurde. De huurovereenkomst was aangegaan op 29 juli 2016, met een huurprijs van € 1.000,- per maand. De appellanten hebben een waarborgsom van € 1.000,- betaald en extra bedragen voor verbeteringen aan het gehuurde. Na het verlaten van de woning in mei 2018, hebben de appellanten een vordering ingesteld bij de kantonrechter, die in eerste aanleg een aantal vorderingen heeft toegewezen, maar ook een vordering van de verhuurder tot schadevergoeding wegens beschadiging van het gehuurde. De verhuurder heeft de huurovereenkomst per 1 augustus 2018 ontbonden.

In hoger beroep hebben de appellanten zeven grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat de huurovereenkomst per 1 mei 2018 is geëindigd en dat zij recht hebben op huurprijsvermindering wegens gebreken. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig hebben opgezegd en dat er onvoldoende bewijs is voor de gebreken die huurprijsvermindering rechtvaardigen. De vordering tot schadevergoeding wegens beschadiging van het gehuurde is afgewezen, omdat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd. Het hof heeft de huurachterstand vastgesteld op € 1.600,-, na verrekening van de bedragen die de appellanten aan de verhuurder hebben betaald voor verbeteringen aan het gehuurde. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.259.839/01
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als respectievelijk [appellant 1] en [appellant 2] en gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. S. Lamsallak te Oss,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.A.L.H. Robijns te Heerlen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 juli 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 7310509 CV EXPL 18-6780 gewezen vonnis van 20 februari 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 juli 2019 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 september 2019;
  • de memorie van grieven met eiswijziging, met producties A en B;
  • de memorie van antwoord met productie 4 (producties 5 en 6 zijn niet bij deze memorie overgelegd, en ook later niet);
  • de bij H12 formulier van 8 december 2021 door de advocaat van [appellanten] ingezonden producties 4 en 5;
  • het pleidooi gehouden op 17 december 2021. Daarbij waren [appellanten] aanwezig, vergezeld door hun advocaat. [geïntimeerde] is niet verschenen. Hij is tijdens het pleidooi vertegenwoordigd door zijn advocaat. De advocaten van partijen hebben mondeling gepleit. Door [appellanten] en de advocaten zijn vragen van het hof beantwoord.
Aan het einde van het pleidooi heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Ten aanzien van de bij H12 formulier van 8 december 2021 door de advocaat van [appellanten] ingezonden producties 5 en 6 overweegt het hof het volgende. De advocaat van [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat deze producties niet tijdig zijn ingezonden. Het hof ziet evenwel geen aanleiding die producties buiten beschouwing te laten. Productie 4 betreft het volledige huurcontract, dat eerder in de procedure gedeeltelijk was overgelegd. De inhoud daarvan is tussen partijen niet in geschil. Productie 5 betreft een print van Whatsappgesprekken die eerder is overgelegd (als productie 2 bij de inleidende dagvaarding van [appellanten] ).

6.De beoordeling

Feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. Deze staan tussen partijen vast als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist.
- [appellanten] en [geïntimeerde] zijn een huurovereenkomst aangegaan, uit hoofde waarvan [appellanten] van [geïntimeerde] met ingang van 29 juli 2016 de woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) huurden;
- De huurprijs bedroeg € 1.000,- per maand;
- [appellanten] hebben een waarborgsom van € 1.000,- betaald;
- [appellanten] hebben [geïntimeerde] € 600,- gegeven om een (extra) keukenblad te plaatsen, en € 1.000,- om een buitentrap te plaatsen;
- [appellanten] hebben het gehuurde in mei 2018 verlaten.
Geschil in eerste aanleg
6.2.1.
In eerste aanleg vorderden [appellanten] dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. met ingang van zes maanden voorafgaand aan de inleidende dagvaarding de huurprijs van € 1.000,- vermindert tot € 500,- tot en met de dag dat de gebreken zijn verholpen;
2. [geïntimeerde] veroordeelt aan [appellanten] te betalen wegens schadevergoeding ex art. 6:87 lid 1 BW een bedrag van € 1.600,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 juni 2018;
3. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
6.2.2.
Bij verstekvonnis van 4 juli 2018 heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen.
6.2.3.
[geïntimeerde] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Hij vorderde dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie
I. hem tot goed opposant verklaart en hem ontheft van de veroordeling uitgesproken in voornoemd verstekvonnis en opnieuw rechtdoende [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk verklaart, dan wel de vordering van [appellanten] afwijst als ongegrond en/of onbewezen;
II. [appellanten] veroordeelt in de kosten van de verstek- en verzetprocedure, alsmede de nakosten.
in reconventie
I. de huurovereenkomst tussen partijen per 1 augustus 2018 ontbindt;
II. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 4.200,- aan achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 12 oktober 2018
(dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.350,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2018 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 580,- als vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
V. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten en de wettelijke rente over zowel de proces- als de nakosten.
6.2.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, in conventie, in oppositie, het verstekvonnis vernietigd en de oorspronkelijke vorderingen van [appellanten] afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
In reconventie heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met ingang van 1 augustus 2018 ontbonden, [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 4.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten met wettelijke rente daarover.
In conventie en in reconventie heeft de kantonrechter zijn vonnis voor wat betreft vorenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit laatste ziet op de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (hiervoor weergegeven onder 6.2.3, onder IV).
Geschil in hoger beroep
6.3.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en hun eis vermeerderd (zie hierna onder 6.3.2). [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het toewijzen van hun, vermeerderde, vorderingen.
6.3.2.
[appellanten] vorderen dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2018 is geëindigd, dan wel deze ontbindt per 1 mei 2018;
II. met ingang van zes maanden voorafgaand aan de inleidende dagvaarding van 12 maart 2018 de huur verlaagt tot 30% van de betaalde kale huurprijs, inhoudende dat de huurprijs gedurende zes maanden verlaagd wordt tot € 300,-;
III. voor recht verklaart dat [appellanten] met het oog op de gevorderde huurprijsvermindering onder II een vordering hebben op [geïntimeerde] van € 1.800,- exclusief wettelijke rente;
IV. [geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 1.600,- wegens schadevergoeding ex artikel 6:78 lid 1 BW dan wel wegens onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW of wegens ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2018;
V. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met rente en nakosten;
subsidiair:
VI. verklaart voor recht dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming ingevolge artikel 6:74 BW;
VII. de huurprijs verlaagt tot 30% van de betaalde kale huurprijs als schadevergoeding wegens wanprestatie op grond van artikel 6:74 juncto artikel 6:95 BW, vanaf de datum van ingebrekestelling (22 juni 2017) tot aan de datum van vertrek (1 mei 2018), vermeerderd met wettelijke rente;
VIII. voor recht verklaart dat [appellanten] met het oog op het gevorderde onder VII een vordering hebben op [geïntimeerde] van € 3.000,- exclusief wettelijke rente;
IX. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met rente en nakosten.
6.3.3.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.4.
Nu [geïntimeerde] geen hoger beroep heeft ingesteld en geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, is het vonnis waarvan beroep in zoverre niet aan de orde in hoger beroep.
Einde van de huurovereenkomst
6.5.
Grief 1 strekt ertoe te betogen dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2018 is geëindigd. Aan dit betoog hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat zij het gehuurde per 1 mei 2018 hebben verlaten en [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was. Zij stellen dat zij telefonisch aan [geïntimeerde] hebben doorgegeven dat de sleutels op het aanrecht liggen en dat zij vertrekken. Gezien de spanningen tussen partijen ( [appellanten] voelden zich ernstig bedreigd door [geïntimeerde] ) hebben zij geen andere mogelijkheid gezien dan op deze manier de huurovereenkomst te beëindigen. Dit is overigens ook op het advies van de wijkagent gegaan, aangezien hij van de situatie op de hoogte was, aldus steeds [appellanten]
6.6.
[geïntimeerde] heeft betwist dat [appellanten] hem telefonisch op de hoogte zouden hebben gesteld van het feit dat zij wilden vertrekken. Ook heeft hij aangevoerd dat zij zich niet aan de vormvereisten voor een correcte huuropzegging hebben gehouden. Artikel 19 van de van toepassing zijnde algemene bepalingen bepaalt dat de beëindiging van de huurovereenkomst door opzegging dient te geschieden per deurwaardersexploot of per aangetekende brief met inachtneming van een opzegtermijn. Deze algemene bepalingen zijn [appellanten] ter hand gesteld en zij hebben ook voor ontvangst getekend. De advocaat van [geïntimeerde] heeft er tijdens het pleidooi de aandacht op gevestigd dat [appellanten] hun handtekening hebben gezet op het huurcontract voor de ontvangst van een eigen exemplaar van de algemene bepalingen.
6.7.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig hebben opgezegd. Inderdaad hebben zij zich niet aan de geldende vormvereisten gehouden. Deze staan niet alleen artikel 19 van de algemene bepalingen, maar ook in artikel 18 van het huurcontract zelf. Het voorgaande zou anders kunnen zijn als [appellanten] op andere wijze voldoende duidelijk hebben laten weten dat zij de huur definitief wensten te beëindigen. Daartoe zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. [appellanten] hebben tijdens het pleidooi desgevraagd geantwoord dat [appellant 1] waarschijnlijk de voicemail van [geïntimeerde] heeft ingesproken. Dit acht het hof tegenover de betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende. Hierbij ook is van belang dat [geïntimeerde] uit het feit dat [appellanten] het gehuurde hadden verlaten niet zonder meer hoefde te begrijpen dat zij de huur definitief wensten te beëindigen. Hieruit volgt dat grief 1 faalt.
Huurprijsvermindering/schadevergoeding wegens gebreken
6.8.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd dat er sprake is van gebreken, dan wel gebreken die het huurgenot substantieel hebben aangetast en die een huurprijsvermindering van 50% rechtvaardigen. Bij deze grief hebben [appellanten] opnieuw gesteld dat er sprake is van gebreken en verwezen naar een eerder overgelegd Whatsapprelaas (productie 2 bij de inleidende dagvaarding van [appellanten] ). Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij voorts foto’s overgelegd die volgens hen bij het vertrek uit het gehuurde zijn genomen (productie A bij de memorie van grieven). [appellanten] stellen zich op het standpunt dat er in ieder geval sprake was van één duidelijk gebrek, namelijk de hevige lekkage in de slaapkamer door de lekkage aan het dak. Dit is een gebrek dat valt onder Lijst B van het Gebrekenboek zoals opgesteld door de huurcommissie (productie B bij de memorie van grieven), waarvoor volgens [appellanten] een verlaging naar 30% van de maximale huurprijs geldt. Daarnaast is er dan tevens sprake is van een tekortkoming ex artikel 6:74 BW, aldus [appellanten] Op grond daarvan vorderen zij schadevergoeding. Dit is de subsidiaire grondslag van hun vorderingen.
6.9.
[geïntimeerde] heeft betwist dat er sprake is van enige gebreken in het gehuurde. Juist is wel dat [appellanten] hebben gemeld dat er sprake zou zijn van een lekkage aan het dak. Naar aanleiding van die eerste melding heeft [geïntimeerde] een dakdekker langs gestuurd om een en ander te onderzoeken. Die dakdekker heeft toen ook een reparatie aan het dak uitgevoerd. Enige tijd later hebben [appellanten] opnieuw aangegeven dat er sprake was van een lekkage, waarna [geïntimeerde] opnieuw de dakdekker heeft langs gestuurd. De dakdekker moest in de woning komen om nader onderzoek te doen. [appellanten] hebben echter geweigerd om de dakdekker in de woning toe te laten. [geïntimeerde] heeft als productie 4 bij de memorie van antwoord nadere Whatsappcorrespondentie over dit punt overgelegd.
6.10.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van gebreken aan het gehuurde die huurprijsvermindering rechtvaardigen dan wel dat [geïntimeerde] op dit punt tekort is geschoten. In de toelichting bij grief 2 gaat het alleen over het gestelde gebrek van het dak (in eerste aanleg hadden [appellanten] ook andere gebreken gesteld). [appellanten] hebben niet weersproken dat naar aanleiding van de eerste melding een reparatie aan het dak is uitgevoerd. De stelling van [geïntimeerde] dat de tweede keer de dakdekker niet in de gelegenheid is gesteld de gemelde lekkage te onderzoeken, vindt steun in het door hem overgelegde Whatsappbericht van 2 februari 2018 van [appellant 1] . De foto’s waarop [appellanten] in dit verband een beroep doen, acht het hof onvoldoende duidelijk. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het huurgenot van [appellanten] is verminderd, althans dat toewijzing van de vordering op die grond toewijsbaar is. Zo er al sprake is van verminderd huurgenot ligt dat aan de omstandigheid dat [appellanten] de dakdekker niet hebben toegelaten tot het gehuurde.
6.11.
Het vorenstaande brengt mee dat grief 2 faalt. De (primaire) vorderingen II en III zijn daarom niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de subsidiaire vorderingen VI, VII en VIII.
Keukenblad en buitentrap
6.12.
Grief 3 heeft betrekking op de vordering van [appellanten] met betrekking tot het keukenblad. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] [geïntimeerde] € 600,- gegeven hebben om een (extra) keukenblad te plaatsen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij dit keukenblad heeft geplaatst, maar dat [appellanten] dit hebben verwijderd toen zij het gehuurde verlieten. [appellanten] hebben tijdens het pleidooi uitdrukkelijk betwist dat het keukenblad is geplaatst. [geïntimeerde] heeft als productie bij de memorie van antwoord een factuur van het plaatsen van het keukenblad aangekondigd (productie 5), maar hij heeft bedoelde factuur – ook ter gelegenheid van het pleidooi – niet in geding gebracht. Zijn advocaat heeft tijdens het pleidooi aangeboden die factuur alsnog in het geding te brengen. Het hof zal niet op dit aanbod ingaan. Van een partij die zich beroept op schriftelijk bewijs, mag worden verlangd dat zij dit uit zichzelf in het geding brengt (zie ECLI:NL:HR:2015:1077, 3.5.4). Gelet op het voorgaande staat het niet vast dat het keukenblad is geplaatst. Dit leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] het bedrag van € 600,- aan [appellanten] dient terug te betalen, met dien verstande dat dit bedrag mag worden verrekend (zie hierna onder 6.21). Grief 3 slaagt dus.
6.13.
Grief 4 betreft de buitentrap. Voor het plaatsen daarvan hebben [appellanten] [geïntimeerde] € 1.000,- gegeven. Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter ten onrechte als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] de buitentrap nooit heeft kunnen plaatsen omdat [appellanten] hem daartoe niet in de gelegenheid hebben gesteld. In midden kan evenwel blijven of grief 4 terecht is voorgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de buitentrap niet is geplaatst. Niet relevant is aan wie dit te wijten is. Ook dit bedrag van € 1.000,- dient terugbetaald te worden, met dien verstande dat dit mag worden verrekend (zie hierna onder 6.21).
6.14.
Gelet op hetgeen hiervoor in 6.12 en 6.13 is overwogen, is vordering IV toewijsbaar. Antyonypillai heeft geen verweer gevoerd tegen de rentevordering, zodat die ook toewijsbaar is zoals gevorderd.
Schadevergoeding wegens beschadiging van het gehuurde
6.15.
[geïntimeerde] heeft schadevergoeding gevorderd wegens beschadiging aan het gehuurde. Volgens hem hebben [appellanten] bij hun vertrek een raam in het gehuurde gebroken en deze met ducttape geplakt en daarnaast veel spullen/rommel en vuilnis achtergelaten en dus niet schoon en leeg opgeleverd. De schade heeft hij als volgt berekend/beraamd:
  • Gebroken/beschadigd raam in de woning € 800,-
  • Verwijderen van spullen/rommel/vuilnis € 500,-
  • Schilderwerken woning € 800,-
  • Schoonmaakkosten € 250,-
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [geïntimeerde] foto’s (productie 3 bij de verzetdagvaarding en productie 6 bij de memorie van antwoord) overgelegd.
6.16.
De kantonrechter heeft dit bedrag van in totaal € 2.350,- toegewezen omdat [appellanten] – die niet zijn verschenen bij de comparitie in eerste aanleg – de omvang van de schadevergoeding wegens schade aan het gehuurde niet hebben weersproken. Grief 5 van [appellanten] onderwerpt onder meer deze beslissing aan het oordeel van het hof. Zij hebben gesteld dat het gehuurde bezemschoon is opgeleverd en is opgeleverd in de staat zoals [appellanten] het destijds bij ingang van de huurovereenkomst hebben verkregen. Tijdens het pleidooi hebben zij desgevraagd verklaard dat er al een scheurtje in het raam zat toen zij het gehuurde betrokken. Zij hebben weersproken dat zij het gehuurde hebben beschadigd.
6.17.
Naar het oordeel van het hof ontbeert de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding wegens beschadiging van het gehuurde een deugdelijke grondslag. De verschafte berekening/raming van de schade en de overgelegde foto’s zijn daarvoor onvoldoende. Daarbij speelt een rol dat een beschrijving van het gehuurde bij aanvang van de huur alsmede een inspectierapport bij het einde van de huur ontbreekt. Op grond van artikel 7:224 lid 2 BW wordt de huurder, indien geen beschrijving is opgemaakt, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs. De overgelegde foto’s zijn niet duidelijk genoeg met betrekking tot de staat van het gehuurde bij aanvaarding en vertrek. Daaruit kan bijvoorbeeld niet blijken dat [appellanten] een raam hebben gebroken, mede gelet op hun betwisting daarvan. In verband met de post ‘Schilderwerken aan de woning’ voegt het hof hieraan toe dat als sprake is van ‘normale slijtage’ van het gehuurde, de huurder deze niet behoeft te herstellen (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2015:1900, waarin de huurder niet gehouden werd het binnenschilderwerk opnieuw te schilderen in het kader van de oplevering). De verschafte berekening/raming is voorts onvoldoende basis om te concluderen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Grief 5 slaagt dus in die zin dat de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding wegens beschadiging van het gehuurde alsnog moet worden afgewezen.
Omvang van de huurachterstand
6.18.
Grief 5 ziet ook op de (omvang van) de huurachterstand van [appellanten] Het hof zal bij de beoordeling hiervan ook grief 6 betrekken, omdat de beslissing daarvoor mede bepalend is voor de huurachterstand.
6.19.
Grief 6 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de tussen partijen geldende huurovereenkomst per 1 augustus 2018 heeft ontbonden. Deze grief faalt. Zoals hiervoor is gebleken, volgt het hof [appellanten] niet in hun betoog dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2018 door opzegging is geëindigd. Gelet op al het voorgaande is er ook geen grond om te oordelen dat de huurovereenkomst eerder dan 1 augustus 2018 moet worden ontbonden. Dit betekent dat vordering I van [appellanten] dient te worden afgewezen. Voor zover de kantonrechter de huurovereenkomst op vordering van [geïntimeerde] heeft ontbonden met ingang van 1 augustus 2018 (de datum waarop het gehuurde opnieuw door [geïntimeerde] is verhuurd), dient het vonnis waarvan beroep dan ook te worden bekrachtigd. Voor het bepalen van de huurachterstand zal er dus van worden uitgegaan dat de huurovereenkomst tot 1 augustus 2018 heeft geduurd.
6.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] de huur over de maanden mei, juni en juli 2018 niet hebben betaald, derhalve 3 x € 1.000,- = € 3.000,-. Voorts hebben zij erkend dat zij tot mei 2018 een huurachterstand van € 1.200,- hadden. De totale huurachterstand is dus € 4.200,-, zoals de kantonrechter ook heeft vastgesteld.
6.21.
Dit bedrag mag worden verrekend met de bedragen die [appellanten] aan [geïntimeerde] hebben betaald. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij de door [appellanten] betaalde huurwaarborg van € 1.000,-- heeft ingehouden voor verrekening van de huurachterstand. Voorts is hiervoor overwogen dat de bedragen van € 600,- van het keukenblad en € 1.000,- van de buitentrap die door [appellanten] aan [geïntimeerde] zijn gegeven, terugbetaald dienen te worden. In totaal gaat het dus om een te verrekenen bedrag van € 2.600,-.
6.22.
Bijgevolg resteert een huurachterstand van (€ 4.200,- minus € 2.600,- =) € 1.600,-. Hiertoe zal het hof [appellanten] veroordelen. De kantonrechter heeft dus terzake ten onrechte een bedrag van € 2.200,- toegewezen. In zoverre slaagt grief 5. Zoals gevorderd zal het toe te wijzen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2018 (de dag van de verzetdagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening, nu [appellanten] daartegen geen verweer hebben gevoerd.
Slotsom
6.23.
Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Partijen hebben overigens ook niet een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
6.24.
Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren. Daarmee is ook beslist op de laatste grief (grief 7), waarmee [appellanten] zich richten tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, alsmede op de vorderingen van partijen met betrekking tot de proceskosten in hoger beroep.
6.25.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd voor zover de kantonrechter de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] enerzijds en [appellant 2] en [appellant 1] anderzijds met ingang van 1 augustus 2018 heeft ontbonden en dat het vonnis waarvan beroep voor het overige, voor zover aan de orde in hoger beroep, dient te worden vernietigd.
6.26.
Beslist wordt mitsdien als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover de kantonrechter de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] enerzijds en [appellant 2] en [appellant 1] anderzijds met ingang van 1 augustus 2018 heeft ontbonden;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, voor zover aan de orde in hoger beroep;
in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2018 (de dag van de verzetdagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, P.P.M. Rousseau en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 januari 2022.
griffier rolraadsheer