In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde], waarbij [geïntimeerde] de woning aan [adres] te [plaats] huurde. De huurovereenkomst begon op 1 mei 2008 en werd opgezegd door [geïntimeerde] per 1 oktober 2010. Na de beëindiging van de huur ontstond er een geschil over de staat van de woning bij oplevering. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] schadeplichtig is vanwege de ondeugdelijke oplevering van de woning en vordert diverse schadevergoedingen, waaronder kosten voor schilderwerk en gederfde huurinkomsten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de woning bij aanvang van de huur recent was geschilderd, en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, met uitzondering van de vordering tot afgifte van ontbrekende sleutels. [appellant] is in hoger beroep gegaan, maar het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om in te gaan op het aanbod tot nadere bewijslevering. Het hof bevestigt dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit normale slijtage en veroudering van de woning. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.