In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren Schouwen-Duiveland. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
De kern van het geschil betreft de vraag of de auto van de belanghebbende geparkeerd stond in een parkeervak of op het trottoir. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto geparkeerd stond in een parkeervak, ondanks het ontbreken van een betonnen tegel met een 'P'. Het hof heeft deze overwegingen van de rechtbank overgenomen en voegde daaraan toe dat de foto’s die door de belanghebbende in hoger beroep zijn overgelegd, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof concludeert dat de parkeercontroleur op basis van de situatie ter plaatse en de geldende verordening terecht heeft gehandeld.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en dat het griffierecht niet vergoed hoeft te worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.