ECLI:NL:GHSHE:2022:2388

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
20/00501
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of deze terecht is opgelegd aan belanghebbende

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren Schouwen-Duiveland. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

De kern van het geschil betreft de vraag of de auto van de belanghebbende geparkeerd stond in een parkeervak of op het trottoir. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto geparkeerd stond in een parkeervak, ondanks het ontbreken van een betonnen tegel met een 'P'. Het hof heeft deze overwegingen van de rechtbank overgenomen en voegde daaraan toe dat de foto’s die door de belanghebbende in hoger beroep zijn overgelegd, niet tot een ander oordeel leiden. Het hof concludeert dat de parkeercontroleur op basis van de situatie ter plaatse en de geldende verordening terecht heeft gehandeld.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en dat het griffierecht niet vergoed hoeft te worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00501
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2020, nummer BRE 19/717 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren Schouwen-Duiveland,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft het hoger beroep aangevuld bij brieven van 7 juni en 18 augustus 2021 en de heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij brief van 28 september 2021.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden
.

2.Feiten

2.1.
Op 11 augustus 2018 stond een voertuig van belanghebbende (met kenteken [kenteken] ) op de Ring te Burgh-Haamstede. In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen Schouwen-Duiveland 2018 (hierna: parkeerverordening) is de Ring aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op die dag (15:26 uur) heeft een parkeercontroleur van de gemeente Schouwen-Duiveland geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 63,50, waarvan € 1,50 aan nageheven belasting en € 62 aan kosten.
2.4.
Tot de gedingstukken behoren foto’s van de situatie van de Ring te Burgh-Haamstede, alsmede een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal met foto’s van verbalisant [verbalisant] .

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat het voertuig (volledig) op het trottoir stond, en niet (deels) in een parkeervak. De gemeente Schouwen-Duiveland communiceert op verwarrende wijze met het publiek over de hoedanigheid van verschillende delen van de publieke ruimte.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de auto geparkeerd stond naast een parkeerautomaat in een vak direct grenzend aan de rijbaan, welk vak direct vanaf de rijbaan bereikbaar was en bedoeld was om te parkeren. Derhalve is sprake van een parkeerstrook als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV).
4.3.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Aanwijzingsbesluit plaatsen en tijdstippen vergunninghouders parkeren en betaald parkeren
2.4
In artikel 8 van de Verordening staat dat de aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd, in alle gevallen geschiedt door het college bij openbaar te maken besluit. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen - Duiveland heeft het Aanwijzingsbesluit plaatsen en tijdstippen vergunninghouders parkeren en betaald parkeren Wetshoek 2018 (Aanwijzingsbesluit) vastgesteld.
2.5
Belanghebbende heeft gesteld dat de rechter het Aanwijzingsbesluit gelet op strijd met de rechtszekerheid onverbindend moet verklaren, omdat van het besluit geen plattegrond deel uitmaakt waarop is aangegeven waar specifiek geparkeerd mag worden in de in de aanwijzing genoemde gebieden.
2.6
De rechtbank ziet in dat standpunt van belanghebbende geen aanleiding om het aanwijzingsbesluit onverbindend te verklaren. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is niet gebleken. In artikel 2, onder b, van het Aanwijzingsbesluit is duidelijk aangegeven dat de Ring in Burgh – Haamstede is aangewezen als een plaats waar voor parkeren parkeerbelasting betaald moet worden. Dat betekent dat voldoende duidelijk was of kon zijn dat op de Ring alleen geparkeerd mocht worden tegen betaling van parkeerbelasting. (…).
Belastbaar feit
2.7
Daar heeft belanghebbende aan toegevoegd dat geen sprake is van een belastbaar feit als bedoeld in de Verordening, omdat belanghebbende de auto niet in een parkeervak (fiscale parkeerplaats) maar op het trottoir heeft geparkeerd. Dat is een Wet Mulder feit. Volgens belanghebbende was op geen enkele wijze kenbaar dat het een parkeervak zou zijn. Op de plaats waar de auto stond was namelijk geen betonnen tegel met een witte ‘P’ erop aanwezig. Dat onderscheidend element was wel aangebracht op de parkeervakken rondom de kerkring.
2.8
Van parkeren is op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, onder a, van de Verordening sprake bij het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. In artikel 2, onder a, van de Verordening staat dat in de gemeente Schouwen Duiveland een belasting terzake van het parkeren van een voertuig wordt geheven. Uit artikel 2, onder b, van het Aanwijzingsbesluit volgt dat in 2018 door middel van parkeerapparatuur tegen betaling parkeerbelasting betaald moest worden voor het parkeren op de Ring in Burgh – Haamstede. Uit artikel 4 van het Aanwijzingsbesluit blijkt dat parkeerbelasting moest worden betaald voor parkeren in de periode van 1 april tot en met 31 oktober en in de kernen Burgh – Haamstede: van maandag tot en met zaterdag van 10:00 tot 18:00 en op zondag van 12:00 tot 18:00 uur.
2.9
Gelet op de hiervoor weergegeven definitie in de Verordening, is voor de vraag of er parkeerbelasting verschuldigd is, bepalend of het laten staan van een voertuig op de betreffende plek ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is. Indien het laten staan van een voertuig niet verboden is, is sprake van een fiscale parkeerplaats. Ingevolge artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) mogen (onder meer) bestuurders van personenauto’s hun voertuig niet op het trottoir parkeren. Een dergelijk verbod dient, gelet op artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) administratiefrechtelijk gesanctioneerd te worden.
2.1
Uit een rapport van de parkeercontroleur en de daarbij behorende foto’s blijkt dat het voertuig van belanghebbende op 11 augustus 2018 (15:26 uur) aan de Ring van Burgh-Haamstede stond. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de foto’s wel degelijk dat de auto stond geparkeerd in een parkeervak en niet op het trottoir. De verharding waar de auto op stond is namelijk een langs de rijbaan gelegen verharding die duidelijk bestemd was voor stilstaande of geparkeerde voertuigen. Daarbij heeft de rechtbank verschillende uiterlijke omstandigheden van de verharding in aanmerking genomen. Op de foto’s is te zien dat het een vak met rode straatstenen betrof, die was afgebakend doordat de rode straatstenen waren omringd door lichtere straatstenen. Daarnaast stond naast het parkeervak een parkeerautomaat. Dat het parkeervak geen betonnen tegel met een witte ‘P’ bevat, maakt die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de Verordening en het Aanwijzingsbesluit volgt immers niet dat een dergelijke tegel vereist is om een verharding aan te kunnen merken als parkeervak. Uit de ter zitting overgelegde foto’s van de heffingsambtenaar blijkt dat op de Ring met paaltjes wordt aangegeven welke delen niet aangemerkt worden als parkeervak. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geparkeerd stond op een plaats waar parkeren niet verboden was. (…)”
4.4.
Het hof verenigt zich met deze overwegingen, maakt die tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
4.4.1.
De foto’s die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd brengen het hof niet tot een ander oordeel. Uit deze foto’s is af te leiden dat de parkeergelegenheid aan de Ring niet overal op dezelfde wijze door bestrating en “P-tegels” kenbaar is gemaakt, maar daaruit blijkt niet dat een parkeerverbod geldt op die plaatsen die geen “P-tegel” of witte hoekstenen hebben.
4.4.2.
Voor het horen van de parkeercontroleur(s) ziet het hof geen reden. Het proces-verbaal is op ambtsbelofte opgemaakt en is voorzien van foto’s ten tijde en ter plaatse van het parkeren. Uit foto 2 van het proces-verbaal blijkt duidelijk dat achter de auto in het midden een boom staat, terwijl aan de rechterkant nog ruimte is tot een muurtje. Deze foto correspondeert met de situatie op de foto’s die de heffingsambtenaar als bijlagen 1 en 2 bij het aanvullend verweerschrift van 6 maart 2020 aan de rechtbank heeft overgelegd. Verder bestrijdt de heffingsambtenaar ook niet dat op de plaats waar de auto geparkeerd stond geen “P-tegel” lag.
4.4.3.
Het standpunt van belanghebbende dat de betonnen tegel met “P” is aan te merken als een verkeersteken in de zin van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) is niet juist. In artikel 4 van het BABW is bepaald dat verkeerstekens zijn:
a. verkeersborden;
b. verkeerslichten en
c. verkeerstekens op het wegdek.
Anders dan belanghebbende stelt is een betonnen tegel met “P” niet aan te merken als een verkeersteken op de weg als bedoeld in artikel 6 van het BABW.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, raadsheer, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.