ECLI:NL:GHSHE:2022:2353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.292.393_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst woonruimte wegens langdurige structurele geluidsoverlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en Stichting WonenBreburg. De appellant, die sinds 23 mei 2007 een woning huurde van WonenBreburg, werd beschuldigd van het veroorzaken van langdurige en structurele geluidsoverlast voor zijn omwonenden. WonenBreburg had herhaaldelijk klachten ontvangen van andere huurders over de overlast die door [appellant] werd veroorzaakt. Ondanks meerdere verzoeken om de overlast te stoppen, bleef de situatie aanhouden. WonenBreburg vorderde in eerste instantie ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, wat door de kantonrechter werd toegewezen in een vonnis van 24 februari 2021.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen dit vonnis, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. Het hof bevestigde dat de geluidsoverlast ernstig en structureel was en dat [appellant] tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om overlast voor omwonenden te voorkomen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.393/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: voorheen mr. P.F.M. Gulickx te Breda (onttrokken),
tegen
Stichting WonenBreburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als WonenBreburg
advocaat: mr. C.P. van den Berg te Leiden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 juli 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 8360811 en rolnummer CV EXPL 20-638 gewezen vonnis van 24 februari 2021.

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis;
  • de door WonenBreburg genomen antwoordmemorie in het incident;
  • de door [appellant] in de hoofdzaak genomen memorie van grieven;
  • de door WonenBreburg in de hoofdzaak genomen memorie van antwoord;
  • het tussenarrest van 20 juli 2021, waarbij de incidentele vordering is afgewezen en de hoofdzaak naar de rol is verwezen voor beraad.
WonenBreburg heeft vervolgens arrest gevraagd.
Mr. Gulickx heeft zich daarna als advocaat van [appellant] aan de zaak onttrokken en [appellant] gewezen op de gevolgen daarvan. Er heeft zich namens [appellant] geen nieuwe advocaat gesteld.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Bij het tussenarrest van 20 juli 2021 heeft het hof de incidentele vordering van [appellant] afgewezen, de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden en verstaan dat de hoofdzaak naar de rol is verwezen voor beraad. Inmiddels is een datum voor arrest in de hoofdzaak bepaald. Het hof zal nu oordelen in de hoofdzaak.
De vaststaande feiten
5.2.
Bij de beoordeling van de hoofdzaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [appellant] huurde sinds 23 mei 2007 van WonenBreburg de woning aan de [adres] te [plaats] . Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de algemene voorwaarden woonruimte van WonenBreburg van toepassing verklaard.
  • Op grond van de artikelen 6.2.1 en 6.2.2 van deze algemene voorwaarden rust op [appellant] de verplichting ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen hinder wordt veroorzaakt door hemzelf, zijn huisgenoten, (huis)dieren of derden die zich vanwege hem in het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
  • WonenBreburg heeft gedurende langere tijd overlastklachten over [appellant] van direct omwonenden van [appellant] ontvangen. Deze omwonenden zijn ook huurders van WonenBreburg.
  • WonenBreburg heeft [appellant] herhaaldelijk aangeschreven en gesommeerd de overlast te stoppen. Ook heeft zij [appellant] daarbij meerdere malen in de gelegenheid gesteld om met haar in gesprek te gaan over de overlast.
Het geding bij de kantonrechter
5.3.1.
In het geding bij de kantonrechter vorderde WonenBreburg, samengevat:
  • ontbinding van de huurovereenkomst tussen haar en [appellant] met betrekking tot de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
  • veroordeling van [appellant] tot ontruiming van die woning;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van de maandelijks verschuldigde huurpenningen tot aan de datum van de ontruiming [het hof leest dit als: de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst];
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van een maandelijkse (gebruiks-)vergoeding, gelijk aan de huurprijs, voor het gebruik van de woonruimte vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot de datum van feitelijke ontruiming;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.3.2.
Aan deze vordering heeft WonenBreburg, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] veroorzaakt voortdurend geluidsoverlast voor zijn direct omwonenden. [appellant] schiet daardoor tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Die tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde.
5.3.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
5.3.4.
Bij tussenvonnis van 12 augustus 2020 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bevolen. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021.
5.3.5.
In het beroepen vonnis van 24 februari 2021 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Er is sprake van ernstige en structurele geluidshinder, veroorzaakt door [appellant] (rov. 3.6 en 3.7).
  • Door die overlast te veroorzaken is [appellant] tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst (rov. 3.8).
  • De gedragingen van [appellant] zijn dermate ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen (rov. 3.10).
  • Het belang van WonenBreburg weegt in deze zaak zwaarder dan het belang van [appellant] . De vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden daarom toegewezen (rov. 3.11).
  • De gevorderde (gebruiks-)vergoeding vanaf de dag van de dagvaarding tot het moment van de ontruiming is toewijsbaar (rov. 3.12).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, samengevat:
  • de huurovereenkomst ontbonden;
  • [appellant] veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen;
  • [appellant] veroordeeld om aan WonenBreburg te betalen een (gebruiks-)vergoeding, gelijk aan de geldende huurprijs te betalen voor elke maand, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, dat de woning in bezit wordt gehouden totdat de woning is ontruimd;
  • [appellant] in de proceskosten veroordeeld;
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen.
Gebeurtenissen na het beroepen vonnis
5.4.
Na het beroepen vonnis heeft zich nog het volgende voorgedaan.
  • WonenBreburg heeft het beroepen vonnis op 5 maart 2021 aan [appellant] laten betekenen.
  • Op 30 maart 2021 heeft WonenBreburg de woning laten ontruimen.
Het geding in hoger beroep
5.5.1.
[appellant] heeft twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Op basis van die grieven heeft hij geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en, opnieuw rechtdoende, afwijzing van alle vorderingen van WonenBreburg met veroordeling van WonenBreburg in de proceskosten.
5.5.2.
WonenBreburg heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.5.3.
De omstandigheid dat de in geding zijnde woning inmiddels op basis van het beroepen vonnis is ontruimd, ontneemt aan [appellant] niet zijn belang bij een beoordeling van de door hem tegen het vonnis aangevoerde grieven.
Met betrekking tot grief 1: Heeft [appellant] ontoelaatbare overlast veroorzaakt?
5.6.1.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ernstige en structurele geluidshinder heeft veroorzaakt voor omwonenden. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] dat hij juist veel is lastig gevallen door, en overlast heeft ondervonden van omwonenden.
5.6.2.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat WonenBreburg haar stelling dat [appellant] ontoelaatbare geluidsoverlast heeft veroorzaakt, uitvoerig heeft onderbouwd. WonenBreburg heeft ter onderbouwing van die stelling onder meer de navolgende stukken overgelegd.
  • De stukken van een eerder tussen partijen gevoerde procedure, die geëindigd is met een vonnis van 29 november 2017 waarbij de vorderingen van WonenBreburg tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zijn afgewezen.
  • Een aantal e-mails en meldingsformulieren van meerdere omwonenden uit de periode van december 2017 tot en met april 2020 over overlast die zij stellen te hebben ervaren van [appellant] .
  • Overzichten van de klachten uit de periode van december 2017 tot en met januari 2021 over door [appellant] veroorzaakte geluidsoverlast, en van de naar aanleiding van die klachten ondernomen acties.
  • Brieven die WonenBreburg in de periode van december 2017 tot en met januari 2020 aan [appellant] heeft verzonden in verband met de klachten over door hem veroorzaakte geluidsoverlast.
  • Een overzicht van meldingen die bij de politie zijn gedaan over door [appellant] veroorzaakte geluidsoverlast in de periode van 29 mei 2015 tot en met 11 februari 2020.
  • Een overzicht van geluidsopnamen die meerdere omwonenden van de door hen ondervonden geluidsoverlast hebben gemaakt en aan WonenBreburg hebben gezonden.
  • Een rapportage van de politie van 19 april 2020 over de overlastklachten, waarin onder meer is vermeld dat de politie de geluidsoverlast enkele keren, toen de politie ter plaatse kwam, heeft waargenomen.
Deze stukken wijzen erop dat [appellant] (ook) in de periode na het vonnis van 29 november 2017 veelvuldig geluidsoverlast heeft veroorzaakt, met name bestaande uit bonkgeluiden en geluid van de televisie, zowel overdag als tijdens de voor de nachtrust bestemde uren. WonenBreburg heeft hiermee voldoende onderbouwd dat [appellant] in de in dit geding relevante periode structureel ernstige geluidshinder heeft veroorzaakt.
5.6.3.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de stellingen van WonenBreburg, die met meerdere producties zijn onderbouwd, onvoldoende heeft betwist. Het verweer van [appellant] beslaat slechts uit een beknopte ontkenning van de gestelde overlast. Het hof acht dat verweer ontoereikend, omdat [appellant] daarbij in het geheel niet is ingegaan op concrete door klagers gemelde situaties, waaronder situaties waarin de politie de overlast zelf heeft waargenomen en waarin de politie constateerde dat met [appellant] niet te praten viel omdat “hij alleen op zenden stond” (zie onder meer de vermeldingen van 26 februari 2019, 20 april 2019, 29 mei 2019, 22 september 2019 en 5 april 2020 in de rapportage van de politie van 19 april 2020). Verder heeft [appellant] zijn stelling, dat hij zich als een goed huurder gedraagt en dat de overlast door anderen wordt veroorzaakt, niet onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van andere omwonenden. In de toelichting op grief 1 heeft [appellant] zijn verweer niet op concrete wijze onderbouwd. Het hof concludeert daarom dat [appellant] onvoldoende heeft betwist dat hij in elk geval in de periode na het vonnis van 29 november 2017 gedurende een lange periode structureel ernstige geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Het hof moet daarom de ter zake die periode gestelde overlast als vaststaand aannemen (zie artikel 149 lid 1 tweede volzin Rv.) Reeds om deze reden verwerpt het hof grief 1.
5.6.4.
Er is bovendien nog een tweede, zelfstandig dragende reden op grond waarvan grief 1 geen doel kan treffen. Als het hof zou oordelen dat [appellant] wel voldoende heeft betwist (in de zin van artikel 149 lid 1 tweede volzin Rv) dat hij de gestelde geluidsoverlast heeft veroorzaakt, zou het hof toekomen aan de vraag of WonenBreburg haar stellingen ter zake de door [appellant] veroorzaakte geluidsoverlast met de door haar overgelegde producties voorshands heeft bewezen. Het hof zou die vraag dan bevestigend beantwoorden. De genoemde producties in onderling verband en samenhang bezien, waaronder de bevindingen van de politie, zijn naar het oordeel van het hof voldoende om de stellingen van WonenBreburg voorshands bewezen te achten. Het zou [appellant] dan weliswaar in beginsel vrij staan om tegenbewijs te leveren tegen de dan voorshands bewezen geachte stellingen van WonenBreburg, maar [appellant] is tot het verrichten van de daarvoor noodzakelijke proceshandelingen niet in staat aangezien zijn advocaat zich aan de zaak heeft onttrokken en [appellant] vervolgens geen nieuwe advocaat heeft gesteld. Dat [appellant] geen tegenbewijs kan leveren komt onder deze omstandigheden voor zijn rekening.
5.6.5.
Er zijn dus twee zelfstandig dragende redenen waarom grief 1 geen doel kan treffen. Het hof verwerpt daarom grief 1.
5.6.6.
Voor zover [appellant] door middel van grief 1 heeft willen betogen dat de door hem veroorzaakte geluidsoverlast geen tekortkoming in de huurovereenkomst oplevert, althans geen tekortkoming van voldoende ernst om de ontbinding te rechtvaardigen, verwerpt het hof de grief eveneens. Op grond van de in rov. 5.6.2 genoemde stukken is het hof van oordeel dat de overlast gedurende een lange periode structureel en ernstig is geweest. Het hof deelt daarom het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zich niet als goed huurder heeft gedragen, dus in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten en dat deze tekortkoming in de gegeven omstandigheden de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Met betrekking tot grief 2: de veroordeling van [appellant] in de proceskosten
5.7.
Grief 2 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Deze grief heeft gelet op de daarbij gegeven toelichting geen zelfstandige betekenis naast grief 1. Omdat het hof grief 1 heeft verworpen, verwerpt het hof ook grief 2.
Conclusie en afwikkeling
5.8.
Omdat de twee grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de proceskosten van het incident.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 8360811 en rolnummer CV EXPL 20-638 tussen partijen gewezen vonnis van 24 februari 2021;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van WonenBreburg tot op heden op € 772,-- aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en J.J.M. Saelman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer