3.1.In dit principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 12 maart 2017 is [geïntimeerde] een kartongeval overkomen op kartbaan [Indoorkarting] [vestigingsplaats] . Deze kartbaan wordt als eenmanszaak gedreven door [appellant] .
[geïntimeerde] is op 12 maart 2017 in een kart met nummer 2 ter hoogte van een haarspeldbocht met zijn kart rechtstandig tegen de zijkant van de kartbaan gekomen. Als gevolg hiervan had [geïntimeerde] direct ernstige pijn in zijn rug, schreeuwde hij het uit en kon hij niet meer zelfstandig uit de kart komen. [geïntimeerde] is in de kart met hulp van meerdere personen van de kartbaan afgeduwd en naar buiten gebracht. [geïntimeerde] is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar hij acht dagen opgenomen is geweest.
[geïntimeerde] heeft ernstig letsel opgelopen als gevolg van het ongeval. Hij is beperkt in zijn werk als zelfstandig ondernemer en sporten is niet mogelijk. Geconstateerd zijn onder meer cervicale beperkingen met hoofdpijn/tinnitus, distorsie van het rechter AC gewricht en beperkingen in mobiliteit met sterk verminderde belastbaarheid bij fracturen L3, MT IV & V links, MT IV rechts en os cuboideum rechts. Verder heeft [geïntimeerde] pijnklachten, beperkingen aan beide voeten en de wervelkolom, concentratie- en slaapproblemen en zeer ernstige vermoeidheidsklachten.
Bij brieven van 3 april en 20 april 2017 van zijn gemachtigde van ARAG Rechtsbijstand heeft [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.
Bij brief van 20 april 2017 heeft [appellant] aansprakelijkheid afgewezen.
Ter verzekering van zijn verhaalsrechten heeft [geïntimeerde] aan de voorzieningenrechter verlof gevraagd en gekregen voor het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken van [appellant] . Op 19 september 2017 heeft de deurwaarder beslag gelegd op alle roerende zaken die zich op dat moment bevonden in het pand van [Indoorkarting] .
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval op 12 maart 2017;
[appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ter zake van het opgelopen letsel als gevolg van het ongeval op 12 maart 2017, nader op te maken bij staat en vermeerderd met wettelijke rente;
[appellant] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval op grond van artikel 6:173 BW. Volgens [geïntimeerde] was zowel zijn kart als de kartbaan gebrekkig. Zo functioneerden de remmen van de door hem bestuurde kart niet en ontbraken op de plaats van het ongeval stootbanden en vangrail aan de zijkant van de baan. Daarnaast is [appellant] volgens [geïntimeerde] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW omdat hij gevaarzettend heeft gehandeld, dan wel zijn zorgplicht als exploitant van de kartbaan voor wat betreft de veiligheid niet is nagekomen.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [appellant] heeft in reconventie gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door het conservatoire beslag op zijn bedrijfsmiddelen;
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan hem van deze geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente;
het op 19 september 2017 door [geïntimeerde] gelegde beslag op zijn bedrijfsmiddelen opheft;
[geïntimeerde] verbiedt nogmaals conservatoir beslag te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per overtreding, vermeerderd met € 1.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt;
[geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.5.In het tussenvonnis van 21 februari 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie van partijen heeft op 22 mei 2018 plaatsgevonden.
3.2.6.In het tussenvonnis van 4 juli 2018 heeft de rechtbank [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen
- dat de remmen van de door [geïntimeerde] bestuurde kart (met nummer 2) ten tijde van het ongeval op 12 maart 2017 niet goed functioneerden en
- dat de kartbaan ten tijde van het ongeval op 12 maart 2017 niet voldeed aan de toepasselijke NEN-norm (NEN-EN 162300-2), doordat de barrières ter plaatse van het ongeval niet voorzien waren van autobanden of een vangrail.
3.2.7.In het eindvonnis van 13 mei 2020 heeft de rechtbank [geïntimeerde] in de bewijslevering ten aanzien van de gebrekkige remmen geslaagd geacht en niet geslaagd geacht in de bewijslevering ten aanzien van de gebrekkige inrichting van de baan.
Op grond van de bewezenverklaring heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en in reconventie de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.
Het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep