ECLI:NL:GHSHE:2022:2344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.280.847_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de verdeling van een nalatenschap tussen erfgenamen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door drie erfgenamen tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De erfgenamen zijn neven en nichten van de overleden erflater, die op 11 juli 2010 is overleden. Het geschil betreft de verdeling van de nalatenschap, die onder andere een woning en een perceel akkerland omvat. De appellanten betwisten de omvang van de nalatenschap en stellen dat de executeur, [geïntimeerde 1], nog geen rekening en verantwoording heeft afgelegd. Het hof oordeelt dat de stelling van de appellanten onvoldoende onderbouwd is en verwerpt hun argumenten. Het hof bevestigt dat de erfgenamen de erfenis beneficiair hebben aanvaard en dat de executeur zijn taak heeft volbracht. De verkoop van de woning en het perceel akkerland is goedgekeurd, en de opbrengsten zijn verdeeld onder de erfgenamen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.847/01
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] ,
en afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk [appellante 1] , [appellante 2] en [appellante 3] ,
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] ,
en gedaagde sub 1 afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 mei 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 20 november 2019 en 26 februari 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante 1] en [appellante 3] als gedaagden in conventie (tegen [appellante 2] is als gedaagde in conventie verstek verleend), [appellante 3] tevens eiseres in reconventie, [appellante 1] en [appellante 2] tevens verweerders in reconventie, en [geïntimeerden] als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/337635 / HA ZA 18-572)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het tussenvonnis van 21 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties A en B;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [appellanten] pleitnotities heeft overgelegd;
  • de bij H3-formulier van 13 mei 2022 door [appellanten] aan de griffie van het hof toegezonden producties C tot en met E die [appellanten] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De kern van het geschil
3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. Partijen zijn neven en nichten van elkaar. Zij zijn allen erfgenaam van hun oom [erflater] (hierna: erflater). [appellanten] komt in hoger beroep van het oordeel van de rechtbank over de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap. In dit hoger beroep gaat het over de verkoop van de voormalige woning van erflater, een perceel akkerland en de omvang van de nalatenschap. Ook gaat het om de vraag of al wel tot verdeling kon worden overgegaan, omdat [geïntimeerde 1] als executeur volgens [appellanten] nog geen rekening en verantwoording heeft afgelegd en de omvang van de nalatenschap nog niet vaststaat. Het hoger beroep van [appellanten] slaagt niet. Het hof licht dat hierna toe.
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
Zowel [geïntimeerden] als [appellanten] is testamentair erfgenaam van erflater, overleden te [plaats] op 11 juli 2010.
3.2.2.
Bij zijn testament heeft erflater [geïntimeerde 1] benoemd tot executeur. Deze heeft zijn benoeming tot executeur aanvaard.
3.2.3.
Alle erfgenamen hebben de erfenis beneficiair aanvaard.
3.2.4.
Tot de nalatenschap behoorden ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg in ieder geval de volgende bestanddelen:
- het saldo van de bankrekening [bankrekening 1];
- het saldo van de spaarrekening [bankrekening 2];
- een woning, met ondergrond en tuin, gelegen te Heeze aan de [adres 1], kadastraal bekend gemeente Heeze, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer], ter grootte van 52 are en 80 centiare (hierna: de woning);
- een perceel akkerbouw, gelegen te [plaats], aan de [adres 2], kadastraal bekend gemeente Heeze, sectie [sectieletter], nr. [sectienummer], ter grootte van 26 are en 60 centiare (hierna: het perceel akkerbouw).
3.2.5.
Geïntimeerden sub 2 tot en met 7 hebben allen een volmacht getekend waarin zij, kort gezegd, aan [geïntimeerde 1] een volmacht hebben verleend voor het verkopen van de woning en het perceel akkerbouw. [appellanten] heeft deze volmacht niet getekend.
3.2.6.
De ondergrond van de woning en de daarbij horende tuin en ondergrond waren verwaarloosd en vervuild. De erfgenamen hebben allemaal per brief toestemming aan [geïntimeerde 1] gegeven om tot sanering van de grond over te gaan.
3.2.7.
Omstreeks december 2017, januari 2018 hebben geïnteresseerde kopers die een bod hadden uitgebracht op de woning zich teruggetrokken.
3.2.8.
Bij vonnis van 18 januari 2019 in kort geding is [appellanten] veroordeeld medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en bij gebreke daarvan is een vervangende machtiging aan [geïntimeerde 1] verleend.
3.2.9.
De woning is na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in deze procedure (zie hierna onder 3.3.1) verkocht voor een prijs van € 170.000,00 en is op 14 maart 2019 geleverd aan de nieuwe eigenaren.
3.2.10.
Het perceel akkerbouw is ook verkocht en geleverd voor een bedrag van
€ 11.000,00.
3.2.11.
De opbrengsten van de verkoop van de woning en het perceel akkerbouw en de saldi van de hiervoor onder 3.2.4. genoemde bankrekeningen zijn tussen de erfgenamen verdeeld.
De vorderingen van [geïntimeerden] en de beslissingen van de rechtbank
3.3.1.
[geïntimeerden] heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven:
I. [geïntimeerden], met het recht van substitutie door [geïntimeerde 1] , machtigt tot het te gelde maken van de woning en het perceel akkerbouw,
II. bepaalt dat verkoopprijs voor de woning minimaal € 165.00,00 k.k. dient te bedragen en de verkoopprijs voor het perceel akkerbouw minimaal € 9.000,00 of bij een gezamenlijke verkoop te samen minimaal € 170.000,00 k.k.,
III. bepaalt dat indien een verkoop wordt gerealiseerd [appellanten] verplicht zijn om medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de woning en het perceel akkerbouw aan de koper(s);
IV. bepaalt dat de kosten van de verkoop ten laste zullen komen van de bruto opbrengst van de woning, respectievelijk het perceel akkerbouw;
V. bepaalt dat de netto verkoopopbrengst van de woning en/of het perceel akkerbouw door de notaris overgemaakt dient te worden op een van de twee genoemde bankrekeningen;
VI. bepaalt dat vervolgens de saldi van de nalatenschap en daarmee feitelijk de saldi van de bankrekeningen voor één tiende deel aan elk van de erfgenamen toekomt en dat [geïntimeerde 1] gemachtigd wordt deze verdeling uit te voeren en daartoe aan elk van de tien erfgenamen één tiende deel van het saldo van de nalatenschap uit te betalen;
VII. bepaalt dat een dwangsom wordt verbonden aan hetgeen gevorderd is onder sub I en/of sub III;
VIII. bepaalt dat indien één der gedaagden niet haar medewerking zal verlenen aan de verkoop en/of levering van de woning en/of het perceel akkerbouw aan de koper(s), [geïntimeerden] wordt gemachtigd om de koopakte namens de weigerachtige gedaagde(n) te ondertekenen en/of namens deze weigerachtige gedaagde(n) te compareren bij de levering van de woning dan wel subsidiair bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [appellanten] aan de verkoop en levering;
althans in goede justitie een beslissing te nemen;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.3.2.
[appellante 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. [appellante 3] heeft ook verweer gevoerd en in reconventie gevorderd zoals in het petitum van haar conclusie van antwoord in reconventie is vermeld.
3.3.3.
In het tussenvonnis van 20 november 2019 heeft de rechtbank [appellante 3] in de gelegenheid gesteld om [appellante 2] op de voet van artikel 118 Rv op te roepen om haar als partij in het geding in reconventie te betrekken en haar standpunt te laten bepalen ten aanzien van de vorderingen in reconventie van [appellante 3] .
3.3.4.
[geïntimeerden] heeft in reconventie geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellante 3] . [appellante 1] heeft in reconventie geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [appellante 3] . [appellante 2] heeft in reconventie verzocht om een conclusie van antwoord in te dienen.
3.3.5.
In het eindvonnis van 26 februari 2020 heeft de rechtbank (kort samengevat) in conventie de vorderingen ten aanzien van de woning afgewezen, de vorderingen ten aanzien van het perceel akkerbouw toegewezen, de verdeling vastgesteld en [geïntimeerde 1] belast met de uitvoering daarvan. In reconventie heeft de rechtbank [appellante 3] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en het niet meer noodzakelijk geacht dat [appellante 2] een conclusie van antwoord indient. De kosten van de procedure zijn in conventie en in reconventie gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De omvang van het geding in hoger beroep
3.4.
Het vonnis van 20 november 2019 is een tussenvonnis waarbij [appellante 3] , conform haar wens, in de gelegenheid is gesteld om [appellante 2] als partij op te roepen en waarbij [appellante 1] en [geïntimeerden] in de gelegenheid zijn gesteld een conclusie van antwoord in reconventie te nemen. Tegen dit vonnis heeft [appellanten] geen grieven gericht, zodat dit vonnis geen onderdeel uitmaakt van het geschil in hoger beroep.
De grieven van [appellanten]
3.5.
[appellanten] heeft in hoger beroep vier grieven tegen het eindvonnis van 26 februari 2020 aangevoerd en gevorderd om bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dit vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog af te wijzen en haar vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide procedures.
Grief IV
3.6.1.
Het hof zal eerst grief IV bespreken. Grief IV richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank dat [appellante 2] in conventie niet is verschenen, zodat verstek is verleend, en tegen de beslissing van de rechtbank om [appellante 2] geen conclusie van antwoord in reconventie meer te laten nemen. [appellanten] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verstek tijdig is gezuiverd, zodat [appellante 2] niet alleen in reconventie maar ook in conventie is verschenen. Daarbij komt dat de rechtbank vooruit is gelopen op de gronden van [appellante 2] en haar de kans heeft ontnomen processuele handelingen te verrichten. Hoewel [appellanten] in haar memorie van grieven verzoekt om de zaak (zo mogelijk) zelf af te doen, begrijpt het hof uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat [appellanten] terugverwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg nastreeft.
3.6.2.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.3.
Op grond van een uitvloeisel van de devolutieve werking van het hoger beroep mag een zaak na vernietiging van een eindvonnis door het hof in beginsel niet terugverwezen worden naar de rechtbank (artikel 76 Rv). Het hof dient de zaak zelf af te doen, ook als dat in feite betekent dat het geschil tussen partijen slechts in één feitelijke instantie wordt behandeld. Al zou in dit geval de grief slagen en het eindvonnis vernietigd moeten worden, dan nog geldt dat de zaak niet kan worden terugverwezen naar de rechtbank. Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich in dit geval niet voor.
3.6.4.
Dat betekent dat [appellanten] geen belang heeft bij haar grief. Het hof zal binnen de grenzen van de rechtsstrijd zelf dienen te beoordelen of de vorderingen terecht zijn toe- of afgewezen. Het hof betrekt daarbij dat [appellante 2] , zoals namens haar tijdens de mondelinge behandeling ook is verklaard, in hoger beroep is verschenen, haar stellingen en weren heeft kunnen aanvoeren en dat ook heeft gedaan.
3.6.5.
De conclusie is dat grief IV geen bespreking behoeft wegens gebrek aan belang.
Grief I
3.7.1.
Met grief I komt [appellanten] op tegen de door de rechtbank verleende dan wel in stand gelaten vervangende toestemming voor de verkoop van de woning. Zij stelt daartoe dat de wens om tot verdeling te komen geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW oplevert, zodat de machtiging op onjuiste gronden is verleend.
3.7.2.
Deze grief slaagt niet. In het vonnis waarvan beroep is geen machtiging met betrekking tot de woning verleend of in stand gelaten. Zoals [appellanten] in de toelichting op de grief ook stelt, is de machtiging tot verkoop immers verkregen in kort geding, althans bij het vonnis in kort geding van 18 januari 2019 is [appellanten] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning. Dat vonnis ligt in dit hoger beroep niet voor.
Grief III
3.8.1.
Het hof ziet aanleiding om eerst grief III en daarna grief II te bespreken. Grief III richt zich tegen door de rechtbank vastgestelde verdeling van de nalatenschap. [appellanten] voert aan dat de omvang van de nalatenschap nog niet vaststaat. Er bestaan evidente twijfels over de omvang van de nalatenschap en de executeur heeft nog geen rekening en verantwoording afgelegd. Daar komt volgens [appellanten] bij dat sprake is van een vordering op de executeur uit hoofde van onrechtmatig handelen, welk handelen heeft geleid tot een benadeling van de nalatenschap. Deze vordering tot schadevergoeding moet eerst worden vastgesteld, zo stelt [appellanten] Het hof verwerpt deze standpunten om de volgende redenen.
3.8.2.
De stelling dat er twijfels bestaan over de omvang van de nalatenschap is op geen enkele wijze feitelijk geconcretiseerd en onderbouwd, hetgeen gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerden] wel op de weg van [appellanten] had gelegen. Volgens [appellanten] hebben in tegenstelling tot de toestemming die is verleend tot het saneren van de gronden enkel schoonmaakwerkzaamheden plaatsgevonden zodat een te lage verkoopopbrengst van het onroerend goed is gerealiseerd en ontbreken roerende zaken, waardoor het saldo van de liquide middelen met meer dan € 100.000,00 is gedaald. [geïntimeerden] heeft dit gemotiveerd weersproken. Volgens [geïntimeerden] stond de woning van erflater al sinds 2004 te koop. Na zijn overlijden in 2010 bleek bij het openvallen van de nalatenschap dat het erf en ondergrond van de woning verwaarloosd en vervuild was. [geïntimeerde 1] heeft na zijn aanstelling als executeur in overleg met de erfgenamen besloten en opdracht gegeven om de ondergrond van de woning, voor zover mogelijk, te laten saneren. Voorafgaand aan de sanering hebben alle erfgenamen schriftelijk verklaard dat deze gronden gesaneerd dienden te worden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [geïntimeerde 1] verwezen naar een brief van notaris [persoon A] van 1 november 2010 waarin de notaris schrijft dat bij die brief tevens kopieën gaan van de door de erfgenamen voor akkoord ondertekende brieven, waarmee ze aangegeven ermee akkoord te gaan dat de tot de nalatenschap behorende grond eerst wordt gesaneerd (inleidende dagvaarding prod. 5). Volgens [geïntimeerden] heeft eerst [Grondwerken] omvangrijke schoonmaakwerkzaamheden uitgevoerd en is daarna [persoon B] ingeschakeld voor het verkrijgen van een schone grond verklaring. Uit het onderzoek van [persoon B] kwam een ernstige vervuiling van de (onder)grond met onder andere asbest naar voren. Daardoor werd door alle erfgenamen gezamenlijk afgezien van verdere sanering, kon geen schone grond verklaring voor de bouw voor een woning worden afgegeven en werd besloten om de verdere sanering door de koper van de grond te laten uitvoeren. Het saldo van de liquide middelen bedroeg bij het openvallen van de nalatenschap in 2010 in totaal € 167.738,47, welk bedrag in 2016, met name door de saneringskosten, zakelijke belastingen en betaalde kosten, gereduceerd was tot € 26.029,51. De woning is uiteindelijk ongesaneerd verkocht voor € 170.000,00. De broer van [appellanten] heeft weliswaar een bod van [persoon C] onder de aandacht van [geïntimeerde 1] gebracht, maar onduidelijk is door wie het bod werd gedaan. Daarbij werd het bod het tekenen van de voorlopige koopovereenkomst gedaan en kon daar niet meer op worden ingegaan, aldus nog steeds [geïntimeerden]. [appellanten] hebben gelet op dit gemotiveerde verweer hun stelling dat de omvang van de nalatenschap nog niet vaststaat niet, althans onvoldoende (nader) onderbouwd. Ook ten aanzien van de roerende zaken ontbreekt een toereikende onderbouwing. [appellanten] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve bewijs op te dragen. Dit betekent dat niet kan worden geoordeeld dat de omvang van de nalatenschap onjuist is vastgesteld.
3.8.3.
Met betrekking tot de verplichtingen van een executeur, en de gevolgen van een handelen of nalaten in strijd met die verplichtingen, geldt het volgende.
De executeur heeft op grond van artikel 4:144 BW de taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. Hij is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken voor zover dat nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap (artikel 4:147 BW). Wanneer hij zijn werkzaamheden heeft voltooid, eindigt zijn taak (artikel 4:149 lid 1 sub a BW). De executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, is op grond van artikel 4:151 BW verplicht aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is, rekening en verantwoording af te leggen.
Indien in het licht van de concrete omstandigheden van het geval geoordeeld moet worden dat de executeur is tekortgeschoten in de zorg van een redelijk bekwaam handelend executeur, is hij, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, aansprakelijk jegens de rechthebbenden die als gevolg daarvan benadeeld zijn. Hij is op die grond gehouden de schade van de benadeelden te vergoeden (vgl. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5985).
3.8.4.
Niet in geschil is dat de vereffening is voltooid en de taak van de executeur is geëindigd. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het standpunt dat eerst rekening en verantwoording moet worden afgelegd door de executeur, voordat tot verdeling kan worden overgegaan. Ten overvloede wijst het hof erop dat uit het door [appellanten] in hoger beroep overgelegde proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter (productie C bij akte overleggen producties) volgt dat de executeur op 29 september 2020 kennelijk rekening en verantwoording heeft afgelegd.
3.8.5.
Voor zover zou komen vast te staan dat de executeur toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg die van hem mocht worden verwacht en dat daardoor schade is veroorzaakt, dan geldt dat de executeur jegens de gezamenlijke erfgenamen aansprakelijk is. Dat is aldus een vordering van de gezamenlijke erfgenamen en geen schuld van de nalatenschap zoals bedoeld in artikel 4:7 BW. In dit artikel is een limitatieve opsomming van de schulden van de nalatenschap gegeven. De gestelde vordering op de executeur, wat daar verder ook van zij, maakt dus geen deel uit van de nalatenschap en kan al om die reden niet in de weg staan aan toewijzing van de vordering tot verdeling.
3.8.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de grief niet slaagt.
Grief II
3.9.1.
Met grief II komt [appellanten] op tegen de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor de verkoop van het perceel akkerbouw. [appellanten] stelt zich ook ten aanzien van het perceel akkerbouw op het standpunt dat de wens om tot verdeling te komen geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW oplevert, zodat de machtiging op onjuiste gronden is verleend.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat deze grief zich richt tegen de beslissing van de rechtbank om [geïntimeerden] (met het recht van substitutie) te machtigen tot het te gelde maken van het perceel akkerbouw en de verleende machtiging om – bij gebreke van medewerking – de koopakte namens [appellanten] te ondertekenen en te compareren bij de levering. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, begrijpt het hof de vordering van [geïntimeerden] aldus dat het gaat om een vordering tot het vaststellen van (de wijze van) verdeling als bedoeld in artikel 3:185 lid 1 BW.
3.9.3.
De inzet van de procedure in eerste aanleg was de verdeling van de nalatenschap, waarvan het toen nog niet verkochte perceel akkerbouw deel uitmaakte. [geïntimeerden] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook toegelicht, dat bij de inleidende dagvaarding een vordering tot het vaststellen van (de wijze van) verdeling als bedoeld in artikel 3:185 lid 1 BW is ingesteld. De verkoop van het perceel akkerbouw en de verdeling van de opbrengst betreft de in het kader van de verdeling door de rechter te bepalen wijze van verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub c BW.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat die vordering op grond van artikel 3:185 BW kon worden toegewezen op de daartoe aangevoerde gronden, die door [appellanten] niet, althans onvoldoende zijn betwist. De aanwezigheid van een gewichtige reden is daarvoor niet vereist. Dat betekent dat de grief niet slaagt.
Conclusie
3.10.
De conclusie is dat de grieven niet slagen. Het eindvonnis van 26 februari 2020 waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.J.M. van Lanen en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2022.
griffier rolraadsheer