3.4.Tussen partijen staat vast dat DSV en de werknemers een pensioenovereenkomst hadden die moet worden gekwalificeerd als een eindloonregeling. Zoals hiervoor al is vermeld gaat het in dit hoger beroep om de vraag of DSV die pensioenregeling mocht wijzigen.
3.4.1.DSV heeft primair aangevoerd dat zij geen instemming nodig had van de werknemers omdat de COR heeft ingestemd met de wijziging en de werknemers aan die instemming gebonden zijn. Daarop heeft grief I betrekking.
3.4.2.Subsidiair heeft DSV een beroep gedaan op artikel 29 van het pensioenreglement 2008. In eerste aanleg stond ter discussie of dit pensioenreglement van toepassing was. Tussen partijen staat inmiddels vast dat het geschil beoordeeld moet worden op basis van het pensioenreglement 2008. De werknemers hebben dat immers erkend.
Artikel 29 van het pensioenreglement 2008 heeft als kop:
“Wijzigingsvoorbehoud werkgever”en luidt als volgt:
1. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen, als omstandigheden wijzigen die voor de werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de werknemers, dat de belangen van de werknemers daarvoor moeten wijken. Van een zwaarwegend belang is onder meer sprake als:
a. de overheid de ouderdoms-, nabestaanden- en/of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zodanig ingrijpend wijzigt, dat een herziening of beëindiging van de pensioenregeling, gelet op de opzet daarvan, noodzakelijk is;
b. de werkgever na een afwijzing op een dispensatieverzoek dat hij heeft ingediend, verplicht is om zich voor (een deel van) het personeel dat onder deze regeling valt, aan te sluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds;
c. de financiële positie van de werkgever de uitgaven voor de pensioenregeling niet meer toelaat.
2. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden.
3. Als de werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, zal hij de deelnemers hierover schriftelijk informeren en met hen overleggen over een eventuele herziening van de pensioenregeling.
De opgebouwde pensioenaanspraken worden niet aangetast.”
3.4.3.Partijen zijn het erover eens dat dit beding kwalificeert als een eenzijdig wijzigingsbeding. Partijen zijn het er ook over eens dat DSV een beroep kan doen op dit beding, omdat de gronden voor wijziging slechts van verduidelijkende aard zijn. Dit beding geeft geen uitputtende opsomming voor wijziging. Dat blijkt uit de woorden ‘onder meer’ in lid 1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of DSV een zodanig zwaarwichtig belang bij wijziging heeft, dat de belangen van de werknemers daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten wijken. Daarop hebben de grieven II en III betrekking.
3.5.1.DSV heeft aangevoerd dat de instemming van de COR met de wijziging van de pensioenregeling de werknemers bindt. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen en daartoe overwogen dat uit de wetshistorie van de WOR volgt dat instemming van de ondernemingsraad of overeenstemming met de ondernemingsraad geen directe doorwerking kan hebben in de individuele arbeidsovereenkomst. Daartoe heeft de kantonrechter verwezen naar de parlementaire geschiedenis van de WOR. Het hof is het volledig eens met dit oordeel van de kantonrechter. De door DSV in hoger beroep genoemde argumenten leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.5.2.Volgens DSV zijn de werknemers gebonden omdat de pensioenregelingen altijd collectief werden uitonderhandeld. Anders dan DSV heeft aangevoerd, blijkt uit de statuten niet dat een zo structurele wijziging van de pensioenovereenkomsten als nu aan de orde, door het pensioenfonds kon worden doorgevoerd zonder instemming van de werknemers. En los daarvan betekent het feit dat het pensioenfonds een wijziging kon doorvoeren niet dat DSV als werkgever dat kan. Volgens DSV is door de overgang van de uitvoering van de pensioenregeling door het pensioenfonds naar NN een leemte ontstaan met betrekking tot de wijzigingsmogelijkheden. Het hof verwerpt ook dat argument, omdat ook in de tijd dat de eindloonregeling werd uitgevoerd door het pensioenfonds de nu aan de orde zijnde wijziging niet had kunnen worden doorgevoerd zonder instemming van de werknemers. Evenmin kan het hof DSV volgen in hun verweer dat de werknemers stilzwijgend hebben aanvaard dat DSV de wijziging mocht uitonderhandelen met de COR en dat dit al jarenlang bestendig gebruik was bij DSV. Het hof is het ook op dit onderdeel eens met het oordeel van de kantonrechter dat de werknemers nooit aanleiding hebben gehad om bezwaar te maken tegen de wijze van besluitvorming, omdat zij steeds uitgezonderd zijn geweest van de wijzigingen. Het gaat om een arbeidsvoorwaarde die voor de werknemers van groot financieel belang is. In dit geval is het nodig dat de werknemers welbewust instemmen met een wijziging. Het hof sluit onder omstandigheden niet uit dat dit ook stilzwijgend zou kunnen, maar in dit geval is er geen enkele reden of aanwijzing dat de werknemers stilzwijgend hebben ingestemd.
Grieven II en III: zwaarwichtig belang
3.6.1.Het hof neemt bij de beoordeling van deze grieven tot uitgangspunt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 29 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1869, Fair Play): 3.1.2.Volgens art. 7:613 BW kan de werkgever slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Uit de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling volgt dat uitgangspunt is dat de arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig door toepassing van een wijzigingsbeding kunnen worden gewijzigd en dat dit alleen anders is, als is voldaan aan de vereisten van art. 7:613 BW. Het doel van deze bepaling is om aan werknemers een adequaat niveau van bescherming tegen eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden te bieden, maar gelijktijdig rekening te houden met het belang van werkgevers om arbeidsvoorwaarden te kunnen ordenen.
3.1.3.De hiervoor in 3.1.2 aangehaalde tekst en strekking van art. 7:613 BW brengen mee dat wanneer de werkgever zich beroept op een eenzijdig wijzigingsbeding, de rechter – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – moet beoordelen of het belang van de werkgever bij wijziging van de arbeidsvoorwaarde, ten opzichte van het belang van de werknemer bij ongewijzigde instandhouding van de arbeidsvoorwaarde, zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemer op gronden van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het belang van de werkgever. Het gaat bij de toepassing van art. 7:613 BW dus om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan.
3.6.2.Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen doorgenomen wat hun argumenten / belangen zijn. DSV heeft bevestigd dat het gaat om de volgende redenen (in willekeurige volgorde):
- NN heeft de uitvoeringsovereenkomst opgezegd en wil niet langer een eindloonregeling uitvoeren;
- er is geen andere uitvoerder die dit wil / kan en als er al wel een te vinden is dan zijn de kosten extreem;
- de COR heeft ingestemd;
- werknemers die gelijke arbeid verrichten moeten op gelijke wijze worden beloond;
- het is praktisch onwenselijk om meerdere pensioenregelingen uit te voeren, DSV wil de regelingen harmoniseren, dat is geen doel op zich maar een bijkomend belang;
- vanwege het pensioenakkoord is een eindloonregeling op korte termijn sowieso niet meer mogelijk.
De werknemers hebben bevestigd dat het gaat om de volgende redenen (in willekeurige volgorde):
- er is een groot verschil tussen een eindloonregeling en een beschikbare premieregeling, omdat het risico bij een beschikbare premieregeling bij de werknemers komt te liggen terwijl dat bij een eindloonregeling niet zo is;
- als er sprake is van een kostenstijging dan kan DSV die gemakkelijk dragen; een financiële noodzaak was er niet en is nooit aangetoond;
- het gaat om een heel kleine groep die altijd al als een aparte groep is behandeld en waarvoor eerder ook steeds een uitzondering werd gemaakt.
3.6.3.Het hof oordeelt als volgt over de vraag of het nog mogelijk is een eindloonregeling uit te laten voeren. Tussen partijen staat vast dat NN de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd en heeft laten weten dat zij geen eindloonregeling meer zal uitvoeren. DSV heeft meerdere documenten in het geding gebracht waaruit dient te worden afgeleid dat er geen andere uitvoerders meer zijn die een eindloonregeling uitvoeren, althans voldoende betrouwbare uitvoerders. In eerste aanleg heeft DSV een rapport van AON overgelegd waaruit blijkt dat alleen bij Aegon een eindloonregeling bespreekbaar is. Ook heeft zij in eerste aanleg een rapport van Willis Towers Watson (hierna: WTW) overgelegd waaruit blijkt dat een eindloonregeling bespreekbaar is bij Aegon, ASR en Zwitserleven. Uit de bij het rapport van WTW overgelegde bijlagen blijkt dat bij deze verzekeraars nadere informatie is opgevraagd, waarna Aegon en ASR hebben aangegeven geen offerte te willen uitbrengen. Zwitserleven heeft aangegeven eerst het reglement te willen zien alvorens te bepalen of het een offerte wil uitbrengen. In hoger beroep heeft WTW een aanvullend rapport uitgebracht waarbij zijn gevoegd e-mails van Aegon en ASR waarmee zij bevestigen dat zij geen offerte willen uitbrengen en een e-mail van Zwitserleven dat zij geen aanleiding ziet om in deze situatie een concrete aanbieding te doen. Anders dan de werknemers hebben aangevoerd, blijkt daaruit dat het niet mogelijk lijkt te zijn een uitvoerder te vinden die de eindloonregeling wil uitvoeren, althans niet voor het kleine personeelsbestand dat bij DSV nog zo’n eindloonregeling heeft. De werknemers hebben aangevoerd dat er altijd nog in overleg kan worden getreden, dat niet blijkt dat Delta Lloyd en Scildon ook geen eindloonregeling uitvoeren en dat niet is onderzocht of de werknemers konden worden ondergebracht bij Centraal Beheer APF. Het hof is van oordeel dat DSV voorshands is geslaagd in de bewijslevering. De werknemers mogen tegenbewijs leveren.
3.6.4.Voor het geval de werknemers afzien van het leveren van tegenbewijs of voor het geval het oordeel zal zijn dat zij niet in het tegenbewijs slagen, overweegt het hof nu alvast het volgende. Daarbij zal het hof er steeds veronderstellenderwijs vanuit gaan dat het redelijkerwijs niet meer mogelijk is de eindloonregeling te laten uitvoeren.
3.6.5.Het hof is van oordeel dat de feitelijke onmogelijkheid om de eindloonregeling nog te laten uitvoeren een zodanig zwaarwichtig belang is dat DSV daarin voldoende reden en aanleiding had om een wijziging na te streven van de pensioenovereenkomst. Een wijziging is in feite onvermijdelijk, maar DSV moest (en moet) wel rekening te houden met de belangen van de werknemers. Het hof is van oordeel dat DSV dat onvoldoende heeft gedaan door van de werknemers te verlangen dat zij akkoord gingen met een van de twee door haar ingevoerde regelingen, zonder eerst te onderzoeken of het mogelijk was de eindloonregeling te wijzigen in een pensioenregeling die meer aansluit bij het karakter van de eindloonregeling. De belangrijkste wijziging is voor de werknemers dat het risico met betrekking tot de hoogte van de te bereiken pensioenen bij hen wordt gelegd, terwijl de hoogte voorheen gegarandeerd was. Om die reden lag voor hen een wijziging naar een middelloonregeling in combinatie met een financiële compensatie meer voor de hand. DSV heeft dat niet onderzocht omdat zij voor de ex Furness-II werknemers geen uitzondering wil(de) maken. Het hof is echter van oordeel dat DSV in ieder geval eerst had moeten onderzoeken of het mogelijk was om een middelloonregeling in te voeren die niet te zeer afweek van de eindloonregeling (vergezeld van een compensatie) of de huidige regeling in te voeren onder gelijktijdige aanbieding van een compensatie waarmee zo veel mogelijk tegemoet zou worden gekomen aan de nadelige gevolgen voor de werknemers. DSV heeft het één noch het ander gedaan.
3.6.6.De door DSV genoemde redenen om dat niet te doen, acht het hof onvoldoende opwegen tegen de belangen van de werknemers. Als een middelloonregeling of een garantie of financiële compensatie voor DSV duur(der) is, dan betekent dat niet, althans niet zonder meer, dat DSV daartoe niet gehouden is. De wijziging van de pensioenregeling is immers niet ingegeven door financiële problemen bij DSV. DSV heeft niet weersproken dat de ondernemingen er goed voorstaan. Het hof begrijpt de praktische onwenselijkheid om meerdere pensioenregelingen in de onderneming te hebben en ook de wens om tot harmonisatie over te gaan, maar gelet op de ingrijpende gevolgen voor de werknemers, leggen deze argumenten te weinig gewicht in de schaal. Hetzelfde geldt voor de instemming van de COR. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is geen sprake. Het zou zo kunnen zijn dat collega’s van de werknemers dezelfde werkzaamheden verrichten maar andere pensioenovereenkomsten hebben dan de werknemers, maar die collega’s hebben niet hetzelfde arbeidsverleden, hetgeen een factor van belang is. Het pensioenakkoord was in 2018 nog niet aan de orde. Of dat van invloed is op de (on)mogelijkheid om alsnog een middelloonregeling te realiseren, kan het hof thans niet overzien, maar staat in ieder geval niet in de weg aan het bieden van een financiële compensatie.
3.6.7.Als het hof alle door DSV genoemde argumenten en belangen in ogenschouw neemt, dan had DSV op zich wel een goede reden om tot wijziging van de pensioenovereenkomsten met de werknemers over te gaan, maar mocht zij dat niet doen zoals zij dat heeft gedaan. DSV had eerst een minder vergaand alternatief moeten onderzoeken en dat moeten aanbieden in combinatie met een compensatie, of de huidige beschikbare premieregeling regeling aanbieden vergezeld van een compensatie. Aangezien zij dat niet heeft gedaan, is van een zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW geen sprake.