ECLI:NL:GHSHE:2022:2257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.301.588_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige tussen ouders na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegewezen aan de vader. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een co-ouderschapsregeling vast te stellen. De vader verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2015, staat sinds 18 oktober 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en heeft een complexe achtergrond met betrekking tot de opvoeding door beide ouders. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader is, en de omgangsregeling is vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en vader sinds 10 april 2016 gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar dat de omstandigheden zodanig zijn dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezag aan één ouder toekomt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de omgangsregeling, die is aangepast. De moeder heeft niet aangetoond dat er voldoende basis is voor een co-ouderschapsregeling, en het hof heeft geoordeeld dat rust en stabiliteit voor de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummer: 200.301.588/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/291939 / FA RK 21-1766
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.D. Worotikan,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2021, en aangevuld op de mondelinge behandeling heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag af te wijzen;
2. hetgeen ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie is bepaald in de bestreden beschikking te bekrachtigen en verder:
Primair:
3. een reguliere omgangs - dan wel zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] de ene week volledig bij de vader verblijft en de andere week volledig bij de moeder en waarbij er telkens op maandag na schooltijd gewisseld wordt;
4. een regeling ten aanzien van de vakanties vast te stellen waarbij deze als volgt tussen de ouders wordt verdeeld:
a. vakanties die één week duren worden in tweeën gesplitst, waarbij er wordt gewisseld op woensdag om 12:00 uur. Daar waar [minderjarige] is gedurende de start van de vakantie, verblijft hij gedurende de eerste helft van de vakantie;
b. in vakanties die twee weken duren loopt de reguliere regeling door.
Subsidiair:
5. een reguliere omgangs- en zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij moeder verblijft:
a. gedurende één weekend in de veertien dagen vanaf vrijdag na schooltijd tot maandagochtend voor school;
b. op elke woensdag vanaf school tot 19:00 uur waarbij [minderjarige] bij de moeder eet.
6. een regeling ten aanzien van de vakanties vast te stellen waarbij deze als volgt tussen de ouders wordt verdeeld:
a. vakanties die één week duren worden in tweeën gesplitst, waarbij er wordt gewisseld op woensdag om 12:00 uur. Daar waar [minderjarige] is gedurende de start van de vakantie, verblijft hij gedurende de eerste helft van de vakantie;
b. vakanties die twee weken duren worden gelijk verdeeld, inhoudende dat [minderjarige] één week bij de ene ouder is en de daaropvolgende week bij de andere ouder is. Daar waar [minderjarige] is op het moment dat de vakantie start, verblijft hij gedurende de eerste week van de vakantie.
c.
Primair en subsidiair:
7. te bepalen dat, indien en voor zover het wisselmoment van [minderjarige] niet op school plaatsvindt, de ene ouder [minderjarige] naar de andere ouder zal brengen en die ouder [minderjarige] vervolgens terug zal brengen.
8. te bepalen dat vader de omgangs- c.q. zorgregeling dient na te komen onder verbeurte van een dwangsom ad € 500,- voor iedere dag of deel daarvan dat vader in gebreke blijf aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,- dan wel een beslissing te nemen welke uw hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 december 2021, heeft de vader het hof verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit beroep als ongegrond en onbewezen zal ontzeggen. Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 december 2021 heeft de GI het hof verzocht, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Offermans;
  • de vader, bijgestaan door mr. H. Hilkens, als waarnemer van mr. Engwegen;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
  • de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juli 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 mei 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie van de moeder met de vader is op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.1.1
[minderjarige] staat sinds 18 oktober 2017 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 oktober 2022.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 februari 2018 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald. Deze beschikking is door het hof bij beschikking van 18 april 2019 bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat aan de vader voortaan alleen het gezag zal toekomen over [minderjarige] . Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven, waarbij is bepaald dat [minderjarige] elke woensdagmiddag en een weekend per veertien dagen bij de moeder zal zijn en verder voor de vakanties en de feestdagen de volgende regeling:
- in de zomervakantie in de even jaren is [minderjarige] gedurende twee weken bij de
moeder, aansluitend twee weken bij de vader, aansluitend een week bij de moeder en aansluitend een week bij de vader, in de oneven jaren is dit omgekeerd;
  • in de herfstvakantie is [minderjarige] de eerste helft bij de moeder tot woensdag 12.00 uur en in de tweede helft bij de vader vanaf woensdag 12.00 uur;
  • in de overige vakanties geldt de reguliere regeling;
  • [minderjarige] is bij de moeder op de verjaardag van de moeder en op Moederdag;
  • [minderjarige] is bij de vader op de verjaardag van de vader en op Vaderdag;
  • [minderjarige] is in de even jaren bij de moeder op kerstavond en eerste kerstdag tot 13.00
uur en eerste kerstdag vanaf 13.00 uur bij de vader; [minderjarige] is in de even jaren op
oudejaarsdag bij de vader tot nieuwjaarsdag 13.00, en vanaf 13.00 uur tot 19.00 uur
bij de moeder;
[minderjarige] is in de oneven jaren op kerstavond tot eerste kerstdag 13.00 uur bij de vader en eerste kerstdag vanaf 13.00 uur tot tweede kerstdag 17.00 uur bij de moeder en op oudejaarsdag vanaf 15.00 uur tot nieuwjaarsdag 13.00 uur bij de moeder en nieuwjaarsdag vanaf 13.00 uur bij de vader
Het zelfstandige verzoek van de moeder, voor zover het betreft haar verzoek om een co-ouderschapsregeling vast te leggen, is door de rechtbank afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het navolgende aan.
Gezag
3.5.1.
De moeder heeft het gevoel dat zij, door de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan tijdens de relatie van partijen, op een enorme achterstand staat ten opzichte van de vader. Het beeld dat van de vader bestaat is incompleet en onvolledig. Zij verwijst hiervoor onder meer naar een psychologisch rapport dat destijds in Polen is opgemaakt in verband met de teruggeleiding van [minderjarige] van Polen naar Nederland.
De vader en de GI zijn niet concreet teruggekomen op de voorstellen die zij heeft gedaan over de communicatie, het bijhouden van een schriftje, het starten van een mediationtraject, over omgang onder begeleiding van Humanitas of een andere organisatie. De moeder is als enige aan de slag gegaan met het bijhouden van een schriftje over de omgangsmomenten.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij bepaalde dingen heeft gedaan of juist heeft nagelaten die zouden moeten leiden tot een ontzetting uit het gezag. Haar verweer is onvoldoende meegenomen. De moeder heeft een andere visie op deze gebeurtenissen (o.a. ten aanzien van de behandeling van [minderjarige] bij de tandarts en de kwestie rondom het paspoort van [minderjarige] ) en voert aan dat deze voorvallen niet rechtvaardigen dat zij wordt ontzet uit haar gezag.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte op basis van de informatie van de GI geoordeeld dat er sprake is van een patroon aan de kant van de moeder en dat opnieuw problemen zijn ontstaan als gevolg van grilligheid en het gebrek aan medewerking van de moeder. De moeder betwist dit en voert aan dat er door de GI ten onrechte geen verslaglegging van het verloop van de ondertoezichtstelling in het geding is gebracht of dat de standpunten zijn onderbouwd met stukken. De GI heeft de zaken verkeerd voorgespiegeld aan de rechtbank.
De moeder concludeert daarom dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag.
Gezamenlijk gezag van de ouders is immers het uitgangspunt en aan de criteria van het zogenoemde klem- of verloren criterium is niet voldaan.
Er zijn volgens de moeder geen problemen in de uitoefening van het gezamenlijk gezag. En als er al problemen zouden zijn dan kan er een hulpverleningstraject worden ingezet. De moeder is ervan overtuigd dat dit succesvol zal zijn.
Voor het geval het hof meent dat er wel is voldaan aan het voornoemde criterium dan verwijst zij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat een nieuw onderzoek door de raad niet noodzakelijk is. Het meest recente raadsrapport is van 11 oktober 2019. Gezien het verstrekkende advies had de rechtbank een nieuw onderzoek moeten gelasten. Daarbij komt dat de situatie van de moeder aanzienlijk is gewijzigd, zij leidt op dit moment een stabiel leven en is ook van plan om haar persoonlijke trauma’s te verwerken om uiteindelijk in het belang van [minderjarige] een stabiele thuissituatie te kunnen bieden.
De moeder verzoekt daarom het hof om alsnog een onderzoek door de raad te laten doen op dit punt. Zij wijst er daarbij op dat dit van belang is omdat de raad in een eerder stadium heeft geadviseerd om het gezamenlijke gezag in stand te laten.
Omgang
3.5.2.
De moeder betwist dat zij in een eerder stadium heeft aangegeven dat zij een co-ouderschapsregeling niet aan zou kunnen. De rechtbank is ten onrechte mee gegaan in het verhaal van de vader en de GI.
De moeder wist niet op welke manier zij dit kon regelen met haar werk. Op dit moment kan zij op basis van een co-ouderschapsregeling zorg dragen voor [minderjarige] . Zij heeft inmiddels meer kennis over haar mogelijkheden en heeft zij met haar werkgever gepraat. Ook heeft zij nu een netwerk en een partner die zouden kunnen inspringen. De moeder wil niets liever dan meer tijd doorbrengen met haar zoon. De rechtbank gaat er ten onrechte van uit dat zij niet standvastig is en consequent in haar idee over de omvang en de frequentie van de omgang. Dit maakt dat er door de rechtbank ten onrechte een reguliere regeling is vastgesteld. Deze regeling is voor de moeder te summier en doet geen recht aan de band die zij heeft met haar zoon. Er zijn geen contra-indicaties om het contact uit te breiden.
De vader is bovendien afhankelijk van zijn moeder voor de zorg voor [minderjarige] . Hij werkt veel en de oma van vaderszijde zorgt veel voor [minderjarige] . De moeder zou graag een deel van deze taken overnemen. Bovendien is een meer gelijkwaardige verdeling van de opvoedingstaken ook in het belang van [minderjarige] zijn Nederlands. Bij vader thuis spreekt men alleen Pools.
De moeder is bezig met het leren van de Nederlandse taal. Ook haar partner is Nederlands en spreekt deze taal derhalve goed.
Tot slot werpt de moeder op dat de rechtbank ten onrechte enkel ten aanzien van de zomer- en herfstvakantie een verdeling heeft vastgesteld en ten aanzien van de overige vakanties heeft bepaald dat daarin de reguliere regeling zal doorlopen.
De moeder verzoekt het hof om ten aanzien van de vakanties te bepalen dat deze gelijk verdeeld zullen worden tussen de ouders. Ten aanzien van het halen en brengen verzoekt de moeder te bepalen dat het halen en brengen gelijkelijk wordt verdeeld tussen de ouders. Nu komt dit alleen voor haar rekening.
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek inzake de door haar gevraagde dwangsom ingetrokken.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het navolgende aan.
Gezag
3.6.1.
De vader heeft een andere kijk op de voorgeschiedenis van partijen. Hij betwist het relaas van de moeder over gebeurtenissen die in het verleden. [minderjarige] woont al vier jaar bij de vader, het hoofdverblijf is definitief vastgesteld bij de vader en er bestaan geen zorgen over de situatie bij hem. De raad heeft een uitgebreid onderzoek gedaan.
De vader wil communiceren met de moeder en hij stuurt belangrijke berichten over [minderjarige] aan de moeder via What’s-app. De moeder reageert hier niet of nagenoeg niet op.
Ook is de moeder niet bereid om mee te werken met de vader en GI. De vader benadrukt dat hij overal aan mee heeft gewerkt. De vader bevestigt de door de rechtbank benoemde grillige houding van de moeder. De moeder werkt nog steeds tegen en in haar houding is niets veranderd. De vader bevestigt ook het verhaal van de GI. De moeder zet de vader ook in de procedure in hoger beroep neer als slechte opvoeder en diskwalificeert hem. Daarom kan er niet worden toegewerkt naar een evenwichtige ouderrelatie en gezamenlijk gezag. De moeder heeft hiertoe genoeg kansen gehad.
Inzet van hulpverlening zal hiervoor ook niet helpen. De hulpverlening sinds 2017 heeft niet geleid tot een veranderde situatie. De moeder blijft vastzitten in patronen.
De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020 gaat niet op aldus de vader.
Dit maakt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Temeer nu de communicatie tussen partijen is verslechterd en beslissingen over [minderjarige] niet genomen konden worden als gevolg van een weigerachtige houding van de moeder.
De rechtbank heeft terecht geen nader raadsonderzoek bevoelen. De raad heeft immers eerder een onderzoek gedaan en sindsdien hebben er zich geen wijzigingen voorgedaan. Het is van belang dat er duidelijkheid komt.
Omgang
3.6.2.
De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder een co-ouderschapsregeling kan uitvoeren. Dit was eerder bovendien volgens de moeder niet mogelijk in verband met haar werk. Zij weigerde voor een langere periode vakantie te nemen. Ook is er door de GI tevergeefs met de moeder gesproken over een uitbreiding van de omgangsregeling.
De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder een hele week voor [minderjarige] kan zorgen. Zij wilde dit ook eerder niet. Het argument van de moeder dat er dan meer aandacht zal komen voor de Nederlandse cultuur en taal waarbij haar partner haar kan bijstaan acht de vader niet realistisch.
Ook ontbreekt de nodige communicatie tussen de ouders om een co-ouderschap te laten werken. De vader stemt in met het subsidiaire verzoek van de moeder ten aanzien van de woensdag maar niet ten aanzien van het lange weekend. De vader wenst dat het weekend duurt van zaterdag 8:00 uur tot zondag 19:00 uur. Dit is waar partijen nu ook uitvoering aan geven.
De vader is akkoord met de door de moeder voorgestelde verdeling bij helfte van de vakanties met dien verstande dat dit alleen geldt voor de zomer- en herfstvakantie en zoals dit is bepaald door de rechtbank in de bestreden beschikking. Ten aanzien van de overige vakanties wens de vader geen verdeling bij helfte; hij heeft geen vertrouwen in dat de moeder dan in staat is om te zorgen voor [minderjarige] . Hij staat wel open om in de toekomst tot een uitbreiding te komen. Het halen en brengen dient volgens de vader door de moeder te worden geregeld, partijen wonen allebei in Roermond op korte afstand van elkaar.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling en in het verweerschrift aangevoerd dat er aan de kant van de moeder nog veel onrust is. Er is een patroon zichtbaar waarbij de communicatie tussen de ouders verbetert en vervolgens weer verslechtert. Het lukt de moeder niet om haar emoties te reguleren in de gesprekken die de GI met de ouders gezamenlijk voert en dat de moeder in de periodes van verslechtering zorgen gaat uiten over gedrag van de vader dan wel over de opvoedsituatie van de vader.
De vader is welwillend ten aanzien van [minderjarige] en vindt omgang van belang. De strijd tussen ouders loopt echter soms hoog op.
Op het moment dat de moeder alleen woonde was er meer rust. De GI acht het van belang dat zij hulpverlening accepteert om haar trauma’s te verwerken en om haar emoties te reguleren. Voordat er kan worden overgegaan naar een uitbreiding van de reguliere omgang dient de moeder stabiel te zijn. Dat is nu nog niet duidelijk. Ook kan er dan worden gekeken naar een ouderschapsplan en hoe de vader de moeder informeert. Omdat het nu nog te onrustig is voor [minderjarige] adviseert de GI het hof om de huidige situatie te bestendigen.
Een nader raadsonderzoek acht de GI niet nodig. De raad heeft op meerdere momenten advies uitgebracht en heeft tussentijds aanvullende onderzoeken uitgevoerd. In de visie van de GI heeft de raad terdege kunnen adviseren tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank over het eenhoofdig gezag, zonder dat hiervoor een onderzoek nodig is.
De GI acht eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] . Dit gezien het patroon waarin het de ouders niet lukt om tot een situatie te komen waarin zij structureel en langdurig kunnen zorgen voor een samenwerkingsrelatie en een vorm van constructieve communicatie.
[minderjarige] er bij gebaat dat de ouders niet voortdurend met elkaar op het punt komen dat ze het niet eens zijn, omdat dit het proces van verwijdering tussen ouders telkens opnieuw weer in gang zet, waar [minderjarige] de spanningen vervolgens van meekrijgt.
De GI pleit niet voor het alsnog vaststellen van een co-ouderschapsregeling. Van belang is dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling wordt bekrachtigd. Dit zodat de vader, de moeder en [minderjarige] weten waar zij aan toe zijn en er niet voortdurend discussie ontstaat over de omgang. De GI benadrukt dat er zoveel mogelijk vastgelegd dient te worden om discussies te voorkomen.
3.8.
De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard geen reden te zien om het eerder gegeven advies te wijzigen en adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
[minderjarige] zit klem tussen de ouders en daarbij komt dat hij in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Dat is in het dagelijks leven nog steeds merkbaar. Er zijn trajecten ingezet voor een stabielere situatie. De strijd tussen ouders is er echter nog steeds. De raad schaart zich achter de visie van de GI en acht het niet nodig om een nieuw onderzoek te doen.
Ten aanzien van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] begrijpt de raad de wens van de moeder om de reguliere regeling uit te breiden naar de maandag maar wijst er ook op dat rust van belang is voor [minderjarige] . De raad geeft aan de GI mee om te kijken naar een uitbreiding van de regeling op termijn. De situatie is nu nog te pril.
3.9.
Het hof overweegt als volgt
3.9.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst het hof op het navolgende. Ingevolge artikel 8 van de toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/203 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis), zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheden bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend. [minderjarige] woont in Nederland. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is zal het hof Nederlandse recht toepassen.
3.10.
Het hof acht zich op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek door de raad te gelasten zoals door de moeder is verzocht. Het hof ziet hier de meerwaarde niet van in, gelet op alle eerdere onderzoeken die zijn gedaan en gelet op het feit de GI het hof uitvoerig heeft geïnformeerd over de recente stand van zaken.
Gezag
3.10.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 10 april 2016 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.10.4.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden (het hof neemt de overwegingen na zelfstandige beoordeling over en maakt deze tot de zijne) het verzoek van de vader tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag toegewezen. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd dat het in het belang is van [minderjarige] dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat er rust komt in zijn bestaan. Het hof heeft geen reden om daar anders over te denken.
Uit de rapporten die de raad in het verleden heeft opgesteld kan worden geconcludeerd dat [minderjarige] klem of verloren zat tussen de ouders, maar dat er bij de raad de verwachting was dat dit binnen afzienbare tijd zou kunnen veranderen. Met de raad constateert het hof dat die verandering er niet is gekomen, hetgeen op de mondelinge behandeling van het hof nogmaals is bevestigd door de raad
.De moeder is immers thans nog niet gestart met de al eerder geadviseerde therapie om haar trauma’s te verwerken, zij blijft de vader diskwalificeren en werkt niet of nauwelijks mee met de hulpverlening. De huidige omstandigheden maken nog steeds dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders en het hof verwacht niet dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. Anders dan de moeder aanvoert acht het hof de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533, niet van toepassing in de onderhavige zaak omdat de feiten en omstandigheden in de casus die geleid hebben tot die beslissing volstrekt anders zijn. De moeder voert nu aan dat er sprake is van recente positieve ontwikkelingen, doordat zij een rustige thuissituatie heeft en een bestendige relatie heeft met haar partner. Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder bovendien benoemd dat de moeder stappen heeft gezet in het aangaan van therapie om haar trauma’s te verwerken en dat zij steeds meer inzicht krijgt ten aanzien van haar emotie regulatieproblematiek. Het hof spreekt de hoop uit dat de moeder zich inderdaad zal richten op de behandeling van haar trauma’s en dat [minderjarige] daarvan (al dan niet indirect) zal profiteren, maar stelt vast dat nog geen sprake is van een stabiel veranderde situatie.
Er is rondom [minderjarige] inmiddels al jarenlang sprake van strijd en procedures tussen de moeder en de vader. De beslissing van de rechtbank over onder meer zijn hoofdverblijf bij de vader is bekrachtigd door het hof, maar de moeder geeft er nog steeds geen blijk van dat zij bereid is, zich bij die beslissing neer te leggen en in het belang van [minderjarige] daadwerkelijk samenwerking met de vader en betrokken hulpverleners te zoeken. Het is deze houding van de moeder die aan het uitoefenen van het gezamenlijk gezag nog steeds in de weg staat.
Omgangsregeling
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.11.2.
Niet in geschil is of de moeder recht heeft op omgang met [minderjarige] , maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
3.11.3.
Mede door wat [minderjarige] in zijn jonge leven ten gevolge van de strijd tussen zijn ouders al heeft meegemaakt, is er bij hem sprake van een ontwikkelingsachterstand. Uit een recente evaluatie van de behandeling bij de Mutsaersstichting volgt dat [minderjarige] last heeft van een posttraumatische stressstoornis en een spraaktaalstoornis. Uit deze evaluatie blijken ook zorgen over loyaliteitsproblemen van [minderjarige] . Ook volgt hieruit dat het voor [minderjarige] goed is om helderheid te hebben over de situatie waarom hij bij de vader woont en hij omgang heeft met de moeder.
Zowel vanuit de GI als de raad wordt gepleit voor rust voor [minderjarige] en daarom de bestaande omgangsregeling te handhaven. Temeer nu [minderjarige] vanuit de situatie bij de vader voldoende groei heeft doorgemaakt om de overstap te maken naar een meer reguliere onderwijsvorm. Het hof onderschrijft het belang van [minderjarige] bij het bestendigen van de huidige situatie. Dit maakt dat het hof voorbij gaat aan het primaire verzoek van de moeder om een co-ouderschapsregeling vast te stellen. Daarbij speelt een grote rol dat de ouders in de afgelopen jaren niet is staat zijn geweest om te communiceren met elkaar, laat staan dat zij in staat zijn hun aandeel in de verzorging en opvoeding zodanig op elkaar af te stemmen dat [minderjarige] daarvan profiteert.
3.11.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat de vader instemt met het subsidiaire verzoek van de moeder ten aanzien van de uitbreiding van de woensdagmiddag. Ten aanzien van het halen en brengen acht het hof het redelijk dat de ouders beide verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van [minderjarige] , zoals de moeder verzoekt. Het hof zal derhalve de omgangsregeling tussen moeder en [minderjarige] op deze punten aanpassen.
Omdat partijen over de overige door de moeder voorgestelde wijzigen in de omgangsregeling van mening blijven verschillen en het hof, zoals hiervoor overwogen, rust en regelmaat in het belang van [minderjarige] acht, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang tussen moeder en [minderjarige] voor het overige bekrachtigen.
3.11.6.
Het hof wijst erop dat het partijen vrij staat om in onderling overleg, indien nodig onder leiding van de GI, de omgangsregeling op andere punten aan te passen. Bij die gelegenheid kan dan wellicht de door de moeder gewenste uitbreiding van de reguliere regeling naar de maandagochtend worden meegenomen, waarbij praktische zaken ook kunnen worden besproken.
Proceskosten
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 22 juli 2021, doch uitsluitend ten aanzien van de daarin vastgestelde reguliere omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen moeder en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] de volgende reguliere omgangsregeling vast:
[minderjarige] zal bij de moeder zijn:
- elke woensdagmiddag vanaf school tot 19:00 uur, waarbij [minderjarige] bij de moeder eet;
- een weekend per veertien dagen;
indien en voor zover het wisselmoment van [minderjarige] niet op school plaatsvindt, zal de ene ouder [minderjarige] naar de andere ouder zal brengen en die ouder [minderjarige] vervolgens terugbrengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij, H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.