In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de man om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in 2016, en om een omgangsregeling vast te stellen. De man, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat hij recht heeft op erkenning van zijn relatie met het kind, aangezien hij de biologische vader is. De moeder van het kind verzet zich tegen dit verzoek en heeft de rechtbank verzocht om de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, waarbij zij de zorgen over de veiligheid van de moeder en het kind benadrukken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2022 zijn beide partijen gehoord, evenals de bijzondere curator en de vertegenwoordiger van de Raad. De man heeft zijn verzoeken toegelicht, waarbij hij stelt dat de erkenning van het kind zijn recht is en dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van het kind. De moeder heeft echter betoogd dat er sprake is van een onveilige situatie en dat de man een bedreiging vormt voor haar en het kind. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de moeder en het kind zwaarder wegen dan het belang van de man bij erkenning.
Het hof heeft vastgesteld dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er zorgen zijn over de emotionele en psychologische impact van de erkenning op het kind. De rechtbank heeft eerder al de verzoeken van de man afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De man heeft geen recht op omgang met het kind, en het hof heeft ook het verzoek om een informatieregeling afgewezen, aangezien hij geen juridische ouder is. De beslissing van het hof is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar.