ECLI:NL:GHSHE:2022:2255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.303.298_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming erkenning door biologische vader in omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de man om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in 2016, en om een omgangsregeling vast te stellen. De man, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat hij recht heeft op erkenning van zijn relatie met het kind, aangezien hij de biologische vader is. De moeder van het kind verzet zich tegen dit verzoek en heeft de rechtbank verzocht om de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, waarbij zij de zorgen over de veiligheid van de moeder en het kind benadrukken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2022 zijn beide partijen gehoord, evenals de bijzondere curator en de vertegenwoordiger van de Raad. De man heeft zijn verzoeken toegelicht, waarbij hij stelt dat de erkenning van het kind zijn recht is en dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van het kind. De moeder heeft echter betoogd dat er sprake is van een onveilige situatie en dat de man een bedreiging vormt voor haar en het kind. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de moeder en het kind zwaarder wegen dan het belang van de man bij erkenning.

Het hof heeft vastgesteld dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er zorgen zijn over de emotionele en psychologische impact van de erkenning op het kind. De rechtbank heeft eerder al de verzoeken van de man afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De man heeft geen recht op omgang met het kind, en het hof heeft ook het verzoek om een informatieregeling afgewezen, aangezien hij geen juridische ouder is. De beslissing van het hof is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummer: 200.303.298/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/382677 / FA RK 21-863
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S. Köller.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Mr. F.J.I. van den Branden, in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio: Zuidwest Nederland,
Locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 november 2021, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige] en te bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar, primair zoals in eerste aanleg verzocht en subsidiair onder begeleiding van een deskundige instantie, althans een zorg- en contactregeling vast te stellen als het hof juist acht, alsmede te bepalen dat de moeder maandelijks aan de man schriftelijke informatie dient te verstrekken met betrekking tot de ontwikkeling van [minderjarige] op school, hobby’s, sociale contacten en gezondheid, alsmede maandelijks een recente foto te verstrekken, althans een zodanige informatieregeling vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 januari 2022, heeft de moeder het hof verzocht om de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 januari 2022, heeft de bijzondere curator het hof verzocht om het door de man ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. De Jongh;
-de moeder, bijgestaan door mr. Köller;
-de bijzondere curator;
- de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juli 2021;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 10 mei 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.1.1.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter, conform de overeenstemming tussen partijen, bepaald dat de man en [minderjarige] met ingang van 25 april 2020 gerechtigd zijn tot omgang met elkaar iedere zaterdag van 13:30 tot 17:00 uur bij oma vaderszijde, waarbij de moeder [minderjarige] bij oma brengt en weer ophaalt.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de voornoemde rechtbank van 20 januari 2021 is de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in het vonnis genoemde vragen en ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure.
3.4.
Bij beschikking van 18 maart 2021 is mr. Van den Branden benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de navolgende verzoeken van de man afgewezen:
I. de toestemming van de moeder door de toestemming van de rechtbank te vervangen zodat de man kan overgaan tot erkenning van de minderjarige [minderjarige] als zijn kind;
II. te bepalen dat de man en de moeder gezamenlijke met het gezag belasten zullen zijn over [minderjarige] ;
III. te bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende ieder weekend van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, althans een zorg- en contactregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.6.
De man kan zich met deze beslissing voor zover het gaat over de toestemming voor erkenning en de omgang niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] , heeft afgewezen.
De rechtbank heeft ten onrechte niet het uitgangspunt gevolgd dat [minderjarige] en de man (als biologische vader van [minderjarige] ) in beginsel recht hebben op erkenning van hun relatie door middel van een familierechtelijke band. Vaststaat dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Partijen en [minderjarige] hebben ook in gezinsverband samengeleefd.
Daarbij komt dat het verhaal van de moeder, waarin zij de man onder meer beschuldigt van huiselijk geweld en onderdrukking, door de raad en de bijzondere curator zonder meer wordt geloofd en ook door de rechtbank is overgenomen. Er is geen sprake van een strafrechtelijke veroordeling van de man ten aanzien waarvan de moeder hem beschuldigt. De man is verbolgen over de beschuldigingen en dit maakt dat hij zich daarbij niet kan neerleggen. Hij voelt constant de drang om contact te zoeken met [minderjarige] en de moeder. Een erkenning door de man staat een hulptraject voor [minderjarige] niet in de weg. Door erkenning worden de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] volgens de man niet geschaad. Ook komt de ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning niet in gevaar. Verder is het voor de man onduidelijk aan welke gebeurtenissen de moeder moet kunnen werken met behulp van de hulpverlening.
Verder heeft de raad de rechtbank geadviseerd om de beslissing ten aanzien van de erkenning aan te houden gedurende acht maanden, zodat de resultaten van het hulptraject ten behoeve van [minderjarige] meegewogen kunnen worden. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling integraal afgewezen. Het is een grondrecht van [minderjarige] om contact te hebben met zijn biologische vader. Het contact is altijd heel erg goed geweest. De man wenst dat omgang onder begeleiding wordt opgebouwd. Daarbij kan rekening worden gehouden met de behandeling van [minderjarige] .
De man heeft zelf hulp gezocht om met de situatie om te gaan en zich op een zodanige manier op te stellen dat de moeder weer vertrouwen krijgt in hem.
Dat de man een lastige gesprekspartner is mag niet tot gevolg hebben dat het contact tussen hem en [minderjarige] voor onbepaalde tijd wordt uitgesloten. Het recht op omgang tussen vader en kind ligt besloten in artikel 8 EVRM (recht op de eerbiediging van family life).
Onvoldoende is gebleken dat contact tussen de man en [minderjarige] in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Zolang er nog geen omgangsregeling is vastgesteld is het van belang dat de man op grond van artikel 1:377 b van het Burgerlijk Wetboek (BW) maandelijks door de moeder schriftelijk wordt geïnformeerd met betrekking tot zaken die belangrijk zijn in het leven van [minderjarige] (vergezeld met een foto).
3.8.
De moeder heeft de grieven van de man gemotiveerd betwist. Zij voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - kort samengevat - het navolgende aan. Zij betwist dat de ouders een leuke en liefdevolle gezinssituatie hadden. De relatie kenmerkte zich door de onderdrukking door de man van de moeder en de controle die hij over haar uitoefende. De moeder ontkent dat zij drugs/alcoholverslaafd was.
De man was niet betrokken bij de zwangerschap of de opvoeding van [minderjarige] . Er was altijd spanning. De moeder handhaaft daarom haar stelling dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan tussen de man en [minderjarige] . Hiervoor is meer nodig dan onder één dak samenleven
.De contactregeling die partijen in april 2020 overeenkwamen is door de man beperkt uitgevoerd. De feitelijke zorgtaken werden door oma ingevuld. Hij wilde in september 2020 de affectieve relatie van partijen weer aanhalen, toen de moeder dit niet wilde heeft hij haar mishandeld. In de herfst van 2020 begon [minderjarige] zorgwekkende verhalen te vertellen over de man. De moeder heeft toen voor de veiligheid van [minderjarige] en haar zelf de omgang stopgezet. De moeder wordt sinds maart 2020 door de man gestalkt. Hierdoor ervaart zij veel stress, spanning en angst. Ook diskwalificeert de man haar als moeder.
Er is bij de moeder en [minderjarige] een reële angst die een belemmering in de ongestoorde verhouding oplevert wanneer erkenning plaats zou vinden. Zij benadrukt dat daarvoor voldoende bewijzen bestaan dan wel een objectieve onderbouwing bestaat en dat het niet hoeft te gaan om een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van het hof Amsterdam; ECLI:NL:GHAMS:2014:240.
De moeder stemt in met de bestreden beschikking en de adviezen van de raad en de bijzondere curator. De moeder verzet zich ten slotte tegen het zelfstandig verzoek van de man tot informatie. De man is geen ouder in de zin van de wet. Daarnaast is het geven van informatie voor de moeder te belastend.
3.9.
De bijzondere curator meent dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader daartoe heeft afgewezen en verzoekt daarom het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.10.
Ook de raad heeft ter mondelinge behandeling het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. In de onderbouwing van dit advies sluit de raad aan bij het standpunt van de bijzondere curator. Gelet ook op de gedragingen van de man voor de mondelinge behandeling van het hof en zijn antwoorden ten tijde van de mondelinge behandeling van het hof acht de raad de kans reëel dat de man, zodra hij de minderjarige heeft erkend, zijn eigen plan trekt. Dit mede gelet op zijn stelling dat hij inmiddels beschikt over een Marokkaans paspoort van [minderjarige] . Het risico dat hij [minderjarige] (zonder toestemming van de moeder) meeneemt naar Marokko is te groot. De raad zou er anders over denken wanneer de man zich aan de afspraken houdt en de moeder en [minderjarige] met rust laat, hij stopt met het diskwalificeren van de moeder en openheid geeft over zijn geestelijke gezondheidstoestand. De raad plaatst vraagtekens bij de therapie die de man nu volgt en vraagt zich af of deze voldoende is. Tot slot dient de man zich te beseffen wat de effecten zijn op [minderjarige] van zijn handelswijze jegens de moeder.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW is op de toestemming van de moeder tot erkenning, evenals op de vraag of bij gebreke van die toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing, het recht toepasselijk van de staat waarvan de moeder de nationaliteit heeft. Dat is in dit geval het Nederlandse recht.
Inhoudelijke beoordeling
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ( BW ) kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.13.2.
Dat de man de verwekker is van [minderjarige] is niet in geschil, zodat uitsluitend nog dient te worden beoordeeld of de belangen van de moeder en [minderjarige] als bedoeld in de voornoemde bepaling worden geschaad door erkenning van [minderjarige] door de man.
3.14.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker van het kind er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Het belang van de man en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind.
Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Wat betreft de belangen van het kind geldt dat door de erkenning het kind niet mag worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verstandhouding tussen partijen langdurig ernstig is verstoord en dat [minderjarige] in zijn jonge leven veel heeft meegemaakt. Tijdens de relatie van partijen was sprake van spanningen. De moeder voert aan dat er sprake was van huiselijk geweld. De man blijft dit echter ontkennen. Feit is dat door een kinderpsycholoog de diagnose PTSS bij [minderjarige] is vastgesteld, en dat na de beëindiging van de relatie aan de man met betrekking tot de moeder in ieder geval een contactverbod is opgelegd, bij voornoemd vonnis in kort geding van 20 januari 2021, voor de duur van zes maanden.
De man erkent dat hij twee dagen na het aflopen van dit verbod opnieuw bij de school van [minderjarige] is gekomen om naar [minderjarige] te zwaaien. Zowel [minderjarige] als de moeder waren hierdoor erg van slag.
Blijkens de Whatapp-berichten waar door de advocaat van de vrouw op de mondelinge behandeling naar is verwezen blijkt dat de man de vrouw blijft diskwalificeren en beledigen. Hij meent, zo heeft hij op de mondelinge behandeling verklaard, dat [minderjarige] zijn beste vriend is en dat hij in feite bij hem beter af is.
Uit dit alles blijkt dat er geen enkele sprake is van rust en acceptatie door de man, maar dat hij nog steeds dreigend is richting de moeder. Volgens de raad en de bijzondere curator heeft de moeder voldoende aangetoond dat haar angstgevoelens voor de man gerechtvaardigd zijn, evenals haar angst dat de man [minderjarige] zal ontvoeren, een dreigement dat de man tijdens de recente ontmoeting bij de school wederom heeft geuit.
Op grond van het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er bij de moeder sprake is van een reële angst voor de man ten gevolge van gebeurtenissen uit het verleden en dat die angst, door de manier waarop de man zich blijft opstellen en de impact daarvan niet ziet, in stand blijft. De man toont niet aan, althans onvoldoende, dat hij wat betreft zijn (dreigende) houding richting de moeder is veranderd, althans daaraan werkt.
Het hof is niet overtuigd dat de man, door middel van de door hem sinds november 2021 gevolgde acht sessies bij een Gestalttherapeut, zodanige vorderingen heeft gemaakt dat hij inziet welke reacties zijn handelen hebben op [minderjarige] en de moeder. Temeer nu hij volgens de raadsvertegenwoordiger vlak voor de mondelinge behandeling bij het hof, buiten de zittingszaal, een houding aannam jegens de moeder die maakte dat de vertegenwoordiger van de raad zich genoodzaakt zag om in te grijpen, welk voorval op de mondelinge behandeling niet door de man is weersproken.
3.16.
In de gegeven omstandigheden acht het hof de kans onaanvaardbaar groot dat de moeder ten gevolge van erkenning door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Het hof acht het van groot belang dat de huidige (thuis)situatie van de vrouw ongestoord blijft zodat [minderjarige] voldoende rust en stabiliteit ervaart om de negatieve ervaringen uit het verleden te verwerken en zich verder te kunnen ontwikkelen. Het hof is met de bijzondere curator van oordeel dat het in het belang is van zowel [minderjarige] als de moeder dat zij de hulpverleningstrajecten die zij momenteel beiden ondergaan in alle rust kunnen doorlopen.
Temeer nu gebleken is dat het niet goed gaat met [minderjarige] .
Gelet op voorgaande overwegingen oordeelt het hof dat de belangen van de moeder en [minderjarige] zich op dit moment verzetten tegen het verlenen van toestemming aan de man tot erkenning van [minderjarige] en dat deze belangen in de belangenafweging zwaarder dienen te wegen dan het belang dat de man heeft bij erkenning. Het hof zal daarom het verzoek van de man tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] afwijzen.
Omgangsregeling
3.17.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.18.
Het hof is, evenals de rechtbank en gelet op hetgeen hiervoor over de erkenning is overwogen, van oordeel dat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De situatie is sinds de bestreden beschikking niet zodanig veranderd dat dit leidt tot een ander oordeel. [minderjarige] is onverminderd gebaat bij rust en stabiliteit om zich te kunnen ontwikkelen en te kunnen werken aan het verwerken van de traumatische gebeurtenissen. Dit belang van [minderjarige] staat op dit moment voorop.
Informatie
3.19.
Gelet op het voorgaande en het feit dat de man geen juridisch ouder is van [minderjarige] in de zin van artikel 1:377b BW, komt het hof niet toe aan het verzoek van de man om een zogenaamde informatieregeling te bepalen.
3.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 2 september 2021, voor zover dit betreft de beslissing ten aanzien van de verlening van vervangende toestemming aan de man om de minderjarige [minderjarige] als zijn kind te erkennen en om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] te bepalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier