ECLI:NL:GHSHE:2022:2195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.288.104_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de hoogte van een schadevergoeding in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. [Appellant] had in 2019 schade veroorzaakt aan een pand dat eigendom is van [geïntimeerde]. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot betaling van € 11.671,37 voor de schade aan een glazen pui, inclusief rente en proceskosten. In hoger beroep vorderde [appellant] vernietiging van dit vonnis, met de stelling dat er meer was gevorderd dan daadwerkelijk was betaald voor de reparatie van de pui. Tevens vorderde hij dat [geïntimeerde] de door hem betaalde bedragen zou terugbetalen en dat de proceskosten van beide instanties voor rekening van [geïntimeerde] zouden komen.

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoende onderbouwd heeft dat de hoogte van de schadevergoeding onjuist is. [Appellant] betwistte de echtheid van de offerte en de factuur niet voldoende gemotiveerd. Het hof oordeelde dat de offerte en factuur geldig waren en dat de kosten voor de reparatie van de pui toewijsbaar waren. Ook de argumenten van [appellant] over de hoogte van de arbeidskosten en het voordeel dat [geïntimeerde] zou hebben genoten door de vervanging van de pui werden door het hof verworpen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure werden vastgesteld op € 760,00 voor griffierecht en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak, met wettelijke rente in geval van niet-tijdige betaling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.104
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Delmée,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2022.
1. 2. 3.
4. De achtergrond en het procesverloop
4.1. [appellant] heeft in 2019 met een voertuig schade toegebracht aan een pand dat eigendom is van [geïntimeerde] . [appellant] is door de strafrechter veroordeeld voor overtreding van artikelen 7 lid 1 en 8 Wegenverkeerswet 1994. [geïntimeerde] heeft [appellant] aangesproken tot vergoeding van de schade aan een glazen pui. [geïntimeerde] heeft die vordering – in eerste aanleg – onderbouwd met foto’s van de schade en een offerte van een aannemer. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 11.671,37, te vermeerderen met rente en de proceskosten.
4.2. [appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van dat vonnis, voor zover mocht blijken dat er (veel) meer is gevorderd dan daadwerkelijk aan reparatie van de (glazen) pui is betaald, met de veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van wat [appellant] al betaald heeft en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
4.3. [appellant] vorderde ook (als incidentele vordering op basis van artikel 843a Rv) dat [geïntimeerde] veroordeeld zou worden – op straffe van een dwangsom – om de door [geïntimeerde] betaalde facturen over te leggen. In reactie daarop heeft [geïntimeerde] een factuur en een betalingsbewijs overgelegd. In het arrest in incident van 5 oktober 2021 heeft het hof de vordering in het incident van [appellant] afgewezen bij gebrek aan belang. Het hof heeft daarbij de beslissing over de proceskosten aangehouden.
4.4. In het tussenarrest van 26 april 2022 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door [geïntimeerde] overgelegde producties. [appellant] heeft vervolgens een akte genomen en het hof heeft (weer) arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Grieven I en II van [appellant] richten zich tegen de juistheid van de overgelegde offerte en tegen de hoogte van de schadevergoeding. [appellant] voert aan (in zijn akte van 24 mei 2022) dat [geïntimeerde] kennelijk probeert samen met de aannemer een slaatje uit de situatie te slaan. Ook wijst hij erop dat de memorie van antwoord niet door de advocaat van [geïntimeerde] is getekend.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] betwist niet (voldoende gemotiveerd) de echtheid van de offerte, de factuur en het betalingsbewijs. Daarmee staat vast dat de aannemer een offerte voor een bedrag van € 11.617,13 heeft opgesteld, dat bedrag op 21 juni 2021 in rekening heeft gebracht bij [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] dat bedrag op dezelfde dag heeft overgemaakt naar de aannemer.
5.3.
[appellant] onderbouwt niet concreet dat de aannemer en [geïntimeerde] samen hebben gespannen om [appellant] te benadelen. Een onderbouwd betoog dat het herstel niet, of voor een lager bedrag dan gefactureerd, zou zijn uitgevoerd, is er niet. Dat het herstel pas in 2021 is uitgevoerd en dat de factuur is gedateerd op 21 juni 2021 en op dezelfde dag is betaald, is op zichzelf onvoldoende om uit te gaan van de onjuistheid van de offerte of de factuur. Dat op de factuur in de verwijzing naar de offerte een onjuist jaartal staat genoemd, is voor de hoogte van de schade ook niet relevant, omdat duidelijk is dat de factuur naar de juiste offerte verwijst.
Arbeid
5.4.
[appellant] voert aan dat in de offerte de post arbeid te hoog is, aangezien daarvoor in de offerte een post van € 432,00 voor het verwijderen van de beschadigde pui en in totaal een bedrag van € 2.974,00 voor arbeid is opgenomen. [appellant] voert aan dat, uitgaande van het volgens [appellant] gemiddelde uurtarief van een timmerman van € 40,00, dit te veel uren zijn. [appellant] onderbouwt echter niet waarom (veronderstellenderwijs uitgaande van het uurtarief van € 40,00) een totaal van de gefactureerde bijna 75 manuren voor het vervaardigen en plaatsen van een nieuwe pui te veel zou zijn. Het verweer wordt daarom gepasseerd.
Nieuw – voor – oud
5.5.
[appellant] voert verder aan dat [geïntimeerde] een voordeel heeft genoten door de vernieuwing van de pui. [geïntimeerde] stelde op zitting in eerste aanleg dat de pui twee jaar oud is: dat heeft [appellant] niet weersproken. Daarvan uitgaande had het op de weg van [appellant] gelegen om concreet te onderbouwen welk (relevant) voordeel [geïntimeerde] heeft genoten door de vervanging van de twee jaar oude pui en dat daarom de kosten van het herstel van de pui niet volledig voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Die onderbouwing is er niet.
Schilderwerk buitenmuur
5.6.
[appellant] voert ten slotte aan dat in de offerte een post “schilderwerk buitenmuur” is opgenomen, terwijl uit de foto’s van de schade blijkt dat de buitenmuur niet geschilderd was. Het hof is van oordeel dat het hier gaat om een nieuwe grief tegen het oordeel van de rechtbank dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de offerte en dat de gevorderde schadevergoeding daarom toewijsbaar is. Die nieuwe grief heeft [appellant] te laat opgeworpen. De post “schilderwerk buitenmuur” is opgenomen in de offerte die al bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd en de foto’s van de schade zijn toen ook overgelegd. [appellant] had daarom in de eerste schriftelijke memorie zijn bezwaar tegen deze post kunnen en moeten aanvoeren. Bij tussenarrest is [appellant] enkel in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de producties. Het hof laat deze nieuwe grief daarom buiten beschouwing.
Ondertekening processtuk
5.7.
Op grond van artikel 83 Rv juncto 353 Rv worden in hoger beroep de processtukken ondertekend door een advocaat. Gelet op de vermelding “i.o. advocaat” naast de handtekening, is de memorie van antwoord ondertekend in opdracht van de advocaat van [geïntimeerde] . Naar het oordeel van het hof is daarmee aan het voorschrift van artikel 83 Rv voldaan (zie ECLI:NL:GHSHE:2014:1991).
Conclusie
5.8.
De grieven slagen niet. De door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding is toewijsbaar en het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Ook zal het hof [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760,00
- salaris advocaat (incident) € 1.114,00 (1 punt × tarief II)
- salaris advocaat (hoofdzaak) € 1.114,00 (1 punt × tarief II)
5.9.
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven) van 1 oktober 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep in hoofdzaak en incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 760,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en D.E. Valle Robles-Roomer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2022.
griffier rolraadsheer