ECLI:NL:GHSHE:2022:2173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
20-001566-18 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met uitkeringsfraude en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 april 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2017 was veroordeeld voor uitkeringsfraude en witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is geschat op € 69.819,58, gebaseerd op onverklaarbare uitgaven die niet konden worden verklaard door legale inkomsten. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, maar het hof oordeelde dat de ontnemingsrapportage, ondanks gebreken, een geschikte basis vormt voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de betalingsverplichting van de betrokkene vastgesteld op € 29.909,79, na een vermindering van € 5.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling bepaald.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001566-18 (OWV)
Uitspraak : 1 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 april 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-703047-09 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij beslissing waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 76.876,54 en is aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van gelijke hoogte.
Namens de betrokkene is op 7 mei 2018 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende:
  • de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • de omvang van de opgelegde betalingsverplichting.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen, reeds omdat het hof tot een andere omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan de rechtbank. Dit laat onverlet dat het hof zich in grote mate kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zodat het hof het vonnis van de rechtbank tot uitgangspunt zal nemen. Voor zover de verweren uit eerste aanleg in hoger beroep niet zijn herhaald, sluit het hof aan bij de overwegingen van de rechtbank.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof grondt zijn overtuiging dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden (en in de voetnoten genoemde) wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van de meervoudige strafkamer van dit hof d.d. 14 december 2017, veroordeeld ter zake van – onder meer – (zakelijk weergegeven) het medeplegen van uitkeringsfraude, meermalen gepleegd in de periode van 27 juli 2009 tot en met 30 september 2009 (
feit 1) en meermalen gepleegd in de periode van 1 februari 2002 tot en met 26 juli 2009 (
feit 2 primair), en het ‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’ (
feit 3), gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010.
Wettelijke grondslag
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in het bestreden vonnis niet de juiste grondslag heeft gekozen. Het hof zal daarom een andere grondslag kiezen en ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoel in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud), heeft genoten.
Artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud) luidt als volgt:
“Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.”
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan. De betrokkene is immers veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Daarnaast acht het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk dat de misdrijven waarvoor betrokkene is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Ten slotte is tegen de betrokkene een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld op grond van een machtiging van de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2010.
Ontnemingsrapportage
In het dossier is het voordeel van betrokkene [betrokkene] (hierna telkens: [betrokkene] ) en medebetrokkene [medebetrokkene 1] (hierna telkens: [medebetrokkene 1] ) geschat aan de hand van de zogenaamde eenvoudige kasopstelling. In deze eenvoudige kasopstelling is onderzoek verricht naar de contante inkomsten die zij meer hebben genoten dan hun traceerbare, legale inkomsten over de periode van 1 januari 2002 tot en met 26 januari 2010.
Uit deze kasopstelling blijkt dat door [betrokkene] en [medebetrokkene 1] (hierna tezamen telkens aangeduid als: betrokkenen) in vorenbedoelde periode meer contante uitgaven zijn gedaan dan zij aan traceerbare, legale contante inkomsten hadden. Er is dus sprake van onverklaarbare uitgaven; uitgaven die niet verklaard kunnen worden door de traceerbare, legale contante inkomsten van betrokkenen. Nu het niet mogelijk is om meer contant geld uit te geven dan men contant binnenkrijgt, moet sprake zijn geweest van een of meer andere (onzichtbare) inkomstenbronnen.
Vaststelling geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de ontnemingsvordering zal afwijzen, nu door de verdediging de gevolgtrekkingen uit de ontnemingsrapportage gemotiveerd worden betwist en de daarin opgenomen kasopstelling – gelet op de geconstateerde gebreken – geen geschikte basis vormt voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat de ontnemingsrapportage – ondanks eventuele gebreken – niettemin een geschikte basis kan vormen voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, indien en voor zover de gebreken worden ondervangen door correcties.
Subsidiair heeft de verdediging verweer gevoerd tegen verschillende onderdelen van de kasopstelling, welke het hof hierna zal bespreken.
Ten behoeve van het vaststellen van de totale geschatte omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zal het hof voor elk onderdeel van de eenvoudige kasopstelling de hoogte vaststellen en waar nodig responderen op hetgeen door de advocaat-generaal en de verdediging naar voren is gebracht. Het hof zal daarbij de navolgende volgorde hanteren.
Beginsaldo
Legale contante inkomsten (opnamen bankrekeningen) +
Werkelijk eindsaldo kas -/-

Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven

Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen)
Overige contante uitgaven +

Totale contante uitgaven

Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven
Totale contante uitgaven -/-
Onverklaarbare uitgaven
a.
a) Beginsaldo
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het vermogen van [de ex-partner betrokkene] , de ex-partner van [betrokkene] , die heeft verklaard nog geld op haar bankrekening te hebben. De verdediging heeft voorts bepleit dat het hof het beginsaldo van de kasopstelling zal vaststellen op een bedrag van € 35.174,00, nu dit destijds de hoogte was van het heffingsvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting.
Ten aanzien van het verweer omtrent het vermogen van [de ex-partner betrokkene] overweegt het hof als volgt.
De verdediging heeft op geen enkele wijze onderbouwd of aangetoond dat er legale contante inkomsten van [de ex-partner betrokkene] zouden moeten worden meegenomen in de kasopstelling. Het gaat er immers om dat dit ook contante inkomsten betroffen. Het hof zal derhalve het vermogen van [de ex-partner betrokkene] buiten beschouwing laten.
Ten aanzien van het verweer omtrent de vermogensvrijstelling overweegt het hof als volgt.
Bij een eenvoudige kasopstelling worden uitsluitend contante geldstromen en geldbedragen meegenomen. Daarom is – zonder nadere onderbouwing van de verdediging – het heffingsvrije vermogen in box 3 niet relevant. Vermogen is immers een breder begrip dan contant geld, en kan ook bestaan in – bijvoorbeeld – banksaldi of onroerende zaken. Om echter met een vermogen van € 35.174 (hoe vrijgesteld dat ook moge zijn) contante uitgaven te kunnen doen, dient dit vermogen eerst te worden omgezet in contant geld door – bijvoorbeeld – bankopnamen.
Voor contant geld geldt daarentegen een vrijstelling van ongeveer € 500,00 van toepassing. Boven die vrijstelling is men verplicht om aan te geven over welk bedrag aan contant geld men beschikt.
De verdediging heeft echter niet met concrete gegevens onderbouwd – bijvoorbeeld door een aangifte inkomstenbelasting over te leggen – dat aangifte is gedaan van een contant geldbedrag boven die vrijstelling. Evenmin heeft de verdediging bepleit dat een ander concreet bedrag onder die vrijstelling als beginsaldo moet worden vastgesteld.
Gelet op het vorengaande zal het hof uitgaan van het ontnemingsrapport en het beginsaldo van de kasopstelling vaststellen op een bedrag van
€ 0,00 (nihil).
b) Legale contante inkomsten (opnamen bankrekeningen)
De verdediging heeft de legale contante inkomsten uit bankopnamen – zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld – niet betwist. Het hof zal derhalve de gecorrigeerde berekening van de rechtbank hanteren. Dit leidt tot de volgende legale contante inkomsten.
RABO rekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [betrokkene] € 0,00
SNSB rekening [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene] € 83.120,00
RABO rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medebetrokkene 1] € 1.250,00
INGB rekening [rekeningnummer 4] t.n.v. [betrokkene] (BE) € 8.160,00 +
Subtotaal legale contante inkomsten (bankopnamen) € 92.530,00
Gelet op het vorengaande zal het hof de contante inkomsten – in de vorm van opnamen van bankrekeningen – vaststellen op een bedrag van
€ 92.530,00.
c) Werkelijk eindsaldo kas
Bij de doorzoeking op 26 januari 2010 is in de woning van betrokkenen een geldbedrag aangetroffen van € 1.909,50. Dit geldbedrag is in beslag genomen. Tegen de vaststelling van dit geldbedrag als werkelijk eindsaldo is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Gelet op het vorengaande zal het hof – evenals de rechtbank – het werkelijke eindsaldo van de kasopstelling vaststellen op een bedrag van
€ 1.909,50.
d) Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen)
De verdediging heeft de contante uitgaven aan bankstortingen – zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld – niet betwist. Het hof zal derhalve de gecorrigeerde berekening van de rechtbank hanteren. Dit leidt tot de volgende contante uitgaven aan bankstortingen.
RABO rekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [betrokkene] € 0,00
SNSB rekening [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene] € 1.680,20
RABO rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medebetrokkene 1] € 22.473,27
INGB rekening [rekeningnummer 4] t.n.v. [betrokkene] (BE) € 8.460,65 +
Subtotaal contante uitgaven (bankstortingen) € 32.614,12
Gelet op het vorengaande zal het hof de contante uitgaven aan bankstortingen vaststellen op een bedrag van
€ 32.614,12.
e) Overige contante uitgaven
1.
Bruiloft [2]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Op de factuur van motel Van der Valk staat immers vermeld dat er met 260 bruiloftsarrangementen is gerekend. De rechtbank schat dat er 130 koppels zijn geweest die per koppel gemiddeld € 75,00 cadeau gaven. Dit gemiddelde bedrag leidt de rechtbank af uit de verklaring van [de ex-partner betrokkene] dat de gasten per koppel € 50,00 tot € 100,00 als geschenk gaven. [3] Dit betekent dat er in totaal € 9.750,00 (= 130 x € 75,00) aan geld cadeau is gegeven. Dit gehele bedrag kan door [betrokkene] zijn gebruikt voor het bekostigen van de bruiloft. De verklaring die de verdediging hierover geeft acht de rechtbank aannemelijk. Eén bedrag is echter voor rekening van [betrokkene] en [de ex-partner betrokkene] gekomen, te weten de € 5.500,00 die op 14 september 2006, dus voorafgaande aan de bruiloft, is aanbetaald aan motel Van der Valk. [betrokkene] en [de ex-partner betrokkene] beschikten toen immers nog niet over het cadeaugeld. De overige kosten die na de bruiloft zijn betaald aan motel Van der Valk (€ 7.000,00), de koets (€ 1.000,00) en de DVD (€ 750,00) kunnen met het cadeaugeld zijn betaald en worden om die reden door de rechtbank niet meegenomen als contante uitgaven.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 5.500,00als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.
BMW X5 met kenteken [kenteken]
2.1.
Aanschaf BMW X5 met kenteken [kenteken]
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank ten onrechte de aanschaf van de BMW X5 voor een bedrag van € 25.000,00 heeft meegenomen in de kasopstelling. De rechtbank heeft dit bedrag afgeleid uit een factuur op naam van [betrokkene] . Echter, zowel [betrokkene] als diens vader – [medebetrokkene 2] – hebben verklaard dat het geldbedrag waarmee [betrokkene] de BMW X5 heeft gekocht, aan betrokkene is geschonken door diens grootvader, aldus de verdediging.
Het hof acht– gelet op de desbetreffende factuur – aannemelijk dat betrokkene een bedrag van € 25.000,00 heeft uitgegeven aan een BMW X5.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of betrokkene een bedrag van gelijke hoogte (€ 25.000,00) van zijn grootvader geschonken heeft gekregen en in zoverre onderdeel zijn van de ‘legale contante inkomsten’ van de betrokkene. Het hof acht dit – evenals de rechtbank – onaannemelijk.
Weliswaar heeft de betrokkene dit ter terechtzitting in hoger beroep verklaard in zijn strafzaak, en heeft zijn vader dit bij de rechter-commissaris verklaard, maar dit is niet onderbouwd door middel van bijvoorbeeld schriftelijke bescheiden. De ontvanger van een schenking – in dit geval betrokkene – is immers verplicht hiervan aangifte te doen. Zelfs wanneer een beroep zou zijn gedaan op eenmalig verhoogde vrijstellingen voor de schenkbelasting – mochten die destijds al hebben bestaan – dan zou van de schenking alsnog aangifte moeten zijn gedaan.
Daar komt bij dat uit de in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek onderzochte bankrekeningen van betrokkenen op geen enkele wijze blijkt van een girale schenking. En hoewel de verdediging terecht heeft bepleit dat een schenking van € 25.000,00 op zichzelf beschouwd niet erg verwonderlijk is, is een contante schenking van € 25.000,00 dat naar het oordeel van het hof wel degelijk.
Gelet op het vorengaande gaat het hof ervan uit dat betrokkene geen schenking ter hoogte van € 25.000,00 heeft ontvangen van zijn grootvader. Dan resteert slechts een contante uitgave ter hoogte van € 25.000,00 aan de gekochte BMW X5, zodat het hof een bedrag van
€ 25.000,00zal betrekken in de kasopstelling als contante uitgave.
2.2.
Facturen reparaties en onderhoud [4]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“De rechtbank neemt alle facturen met betrekking tot reparaties en onderhoud van de BMW X5 mee. De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene] deze facturen zelf heeft betaald, nu het reparaties en onderhoudsbeurten voor zijn auto waren. De hoogte van het bedrag dat wordt genoemd in de kasopstelling is door de rechtbank aangepast, omdat tussen de facturen ook de reparaties en het onderhoud van een BMW 323Ci Coupé staan die niet van [betrokkene] is, maar van zijn zus [medebetrokkene 3] . De rechtbank acht het aannemelijk dat [betrokkene] die kosten niet voor haar zal hebben betaald. Dit betekent dat alleen de facturen met betrekking tot de BMW X5 voor een bedrag van in totaal € 8.501,64 worden meegenomen als contante uitgave.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 8.501,64als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.3.
Brandstofkosten
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Anders dan de politie in de kasopstelling heeft gedaan, neemt de rechtbank ook de brandstofkosten voor deze auto mee in haar berekening. Deze brandstofkosten (diesel) zijn door de verdachte concreet uitgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze niet giraal zijn betaald. Uit de facturen van de autogarage blijkt dat de BMW X5 van 21 april 2008 tot en met 10 september 2009 in totaal 29.395 kilometers heeft gereden. [5] Een BMW X5 (diesel) uit 2001 heeft een gemiddeld verbruik van 9,7 liter per 100km. [6] De rechtbank schat de dieselkosten in 2008/2009, in het voordeel van verdachte, op € 1,00 per liter. De rechtbank komt uit op een bedrag van € 2.851,32 aan brandstofkosten [7] en neemt dit bedrag mee als contante uitgave.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 2.851,32als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.4.
Wegenbelasting en autoverzekeringspremie
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Anders dan de politie in de kasopstelling heeft gedaan, heeft de rechtbank ook de wegenbelasting en de autoverzekeringspremie voor de BMW X5 bekeken als contante uitgaven van [betrokkene] . Deze vaste kosten zijn, volgens het gerechtshof, door [persoon] betaald. [persoon] heeft deze kosten teruggestort gekregen via de bankrekening van [medebetrokkene 1] . [betrokkene] stortte daarvoor geldbedragen op de bankrekening van [medebetrokkene 1] . Gelet op deze kasstortingen van [betrokkene] , zou het meenemen van de uitgaven aan wegenbelasting en autoverzekeringspremie een dubbeltelling zijn.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormeld bedrag buiten beschouwing laten.
2.5.
Aanschaf autoradio [8]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit het procesdossier komt naar voren dat [betrokkene] voor zijn BMW X5 een maand na de aanschaf ervan een autoradio heeft gekocht voor € 500,00. De rechtbank neemt dit bedrag mee als contante uitgave.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 500,00als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
2.6.
Resumé BMW X5 met kenteken [kenteken]
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 25.000,00 + € 8.501,64 + € 2.851,32 + € 500,00 =)
€ 36.852,96aan contante uitgaven betreffende de BMW X5 met kenteken [kenteken] .
3.
Overige contante uitgaven – Bonnen & facturen
3.1.
Factuur [bedrijf 1]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze factuur niet van [betrokkene] is, maar van zijn vader [medebetrokkene 2] , nu de factuur niet geadresseerd is aan [adres 1] (het adres van [betrokkene] ) maar aan 1A (het adres van zijn vader).”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormelde factuur buiten beschouwing laten.
3.2.
Factuur [bedrijf 2] [9]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“De rechtbank neemt het bedrag van € 284,99 mee in haar berekening als contante uitgave.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 284,99als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
3.3.
Factuur [bedrijf 3]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“De rechtbank neemt de factuur van € 70,34 van [bedrijf 3] d.d. 11 september 2009 niet mee als contante uitgave. Het bedrag van deze factuur is door de rechtbank namelijk reeds meegenomen als contante uitgave onder het kopje “BMW X5 met kenteken [kenteken] ” gelet op de factuur d.d. 11 september 2009 (op pagina 4937 van het procesdossier) ten bedrage van € 153,20 waarop het onderdeel ‘eindtrap’ vermeld staat voor een bedrag van € 70,34.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormelde factuur buiten beschouwing laten.
3.4.
Bon [bedrijf 4] [10]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Deze bon betreft de aanschaf van een Harman Kardonset van € 1.002,60. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze uitgave een dubbeltelling kan opleveren met het conservatoir beslag van deze set. De rechtbank zal, gelet daarop, alleen de aanschafprijs van deze set als contante uitgave meenemen in haar kasopstelling. Immers dient niet de taxatieprijs, maar de aanschafwaarde als uitgangspunt te gelden. Het totaalbedrag van € 160,00 (= € 125,00 + € 10,00 + €25,00) van de Harman Kardonset dat is vermeld bij het conservatoir beslag neemt de rechtbank daarom niet mee in haar kasopstelling. Enkel het bedrag van € 1.002,60 zal dus worden meegenomen.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 1002,60als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
3.5.
Factuur [bedrijf 5]
De verdediging heeft bepleit dat het hof de factuur van [bedrijf 5] ter hoogte van € 475,00 niet zal betrekken in de kasopstelling, nu op de bon niet de naam van betrokkene staat vermeld en betrokkene betwist dat deze uitgaven door hem zijn gedaan. Bovendien verhoudt dit zich niet tot de factuur van [bedrijf 1] , welke door de rechtbank juist buiten de kasopstelling is gelaten op dezelfde gronden, aldus de verdediging.
Het hof acht dit – gelet op het feit dat de bon niet op naam van betrokkene staat – aannemelijk. Het hof zal derhalve voormelde factuur buiten beschouwing laten.
3.6.
Bon [bedrijf 6] [11]
Het hof zal de factuur van de [bedrijf 6] , betreffende een autosleutel van [medebetrokkene 1] , niet betrekken in de kasopstelling reeds omdat uit de desbetreffende factuur niet is gebleken dat deze contant is voldaan.
3.7.
Bon [bedrijf 7] [12]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Deze bon betreft de contant betaalde aanschaf van een mobiele telefoon (Nokia 2700 Classic BK) met bijpassend prepaid- en belpakket voor een setprijs van € 79,95.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van
€ 79,95als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
3.8.
Bonnen [bedrijf 8] en [bedrijf 9] [13]
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de bonnen van [bedrijf 8] en [bedrijf 9] ter hoogte van € 80,00 niet zal betrekken in de kasopstelling, nu op de bonnen niet de naam van betrokkene staan vermeld en betrokkene betwist dat deze uitgaven door hem zijn gedaan. Bovendien verhoudt dit zich niet tot de factuur van [bedrijf 1] , welke door de rechtbank juist buiten de kasopstelling is gelaten op dezelfde gronden. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof deze bonnen buiten beschouwing zal laten omdat anders dubbeltellingen zouden ontstaan met het conservatoir beslag op de in de woning van verdachte aangetroffen voorwerpen, aldus de verdediging.
Het hof acht dit – evenals de rechtbank – niet aannemelijk gelet op het feit dat ook de goederen (spelcomputers) waarvoor deze accessoires bestemd waren, in de woning zijn aangetroffen bij de doorzoeking op 26 januari 2010. Het hof zal echter het conservatoir beslag buiten beschouwing laten zodat daarmee geen dubbeltelling kan ontstaan.
Het hof zal deze bonnen derhalve betrekken in de kasopstelling en het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van
€ 80,00hanteren.
3.9.
Factuur [bedrijf 11]
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van deze factuur, € 8,33, niet toegerekend kan worden als een uitgave van [betrokkene] , nu deze factuur niet geadresseerd is aan hem, maar aan zijn vader [medebetrokkene 2] .”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormelde factuur buiten beschouwing laten.
3.10.
Resumé bonnen en facturen
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 284,99 + € 1.002,60 + € 79,95 + € 80,00 =)
€ 1.447,54aan contante uitgaven op basis van de aangetroffen contantbonnen.
4.
Overige contante uitgaven – Vakanties
4.1.
Mallorca [14]
De verdediging heeft bepleit dat de factuur met betrekking tot de vakantie in Mallorca betrekking heeft op drie reizigers en derhalve de totale factuur ter hoogte van € 708,00 slechts in de kasopstelling kan worden meegenomen tot een maximum van twee derde daarvan, te weten € 472,00.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkenen het totale bedrag (€ 708,00) contant hebben betaald, nu de naam van [betrokkene] staat vermeld op de factuur. Het is geenszins gebruikelijk dat een reisbureau van alle betrokkenen een gedeelte van een factuurbedrag ontvangt. Mocht een derde van de totale factuur € 236,00 door iemand anders zijn voldaan, dan had het op de weg van [betrokkene] gelegen om dit aannemelijk te maken, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Het hof zal deze factuur derhalve betrekken in de kasopstelling en het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van
€ 708,00hanteren.
4.2.
Obergurgl [15]
De verdediging heeft bepleit dat het hof de uitgaven met betrekking tot de vakantie in Obergurgl (€ 2.500,00) niet in de kasopstelling zal betrekken, nu deze uitgaven niet contant zijn gedaan.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkenen voormeld bedrag (€ 2.500,00) contant heeft betaald, nu niet is gebleken dat de kosten giraal zijn betaald en zulks evenmin aannemelijk is gemaakt door de verdediging.
Het hof zal deze uitgaven derhalve betrekken in de kasopstelling en het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van
€ 2.500,00hanteren.
4.3.
Dominicaanse republiek
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Tijdens de doorzoeking in de woning van [betrokkene] en [medebetrokkene 1] zijn documenten (diploma’s van kindervakantie-animatie) aangetroffen van een hotel/resort genaamd [bedrijf 10] . Het betreft een vijfsterren hotel in de Dominicaanse Republiek. De kosten zijn door de politie geschat op een bedrag van € 2.500,00. De raadsman heeft zich op het standpunt dat deze reis is betaald door de ouders van [betrokkene] ex-vrouw [de ex-partner betrokkene] . [de ex-partner betrokkene] en de vader van [de ex-partner betrokkene] hebben dit bij de rechter-commissaris verklaard op 28 januari 2015. De rechtbank acht door de verdediging voldoende aannemelijk gemaakt dat de reis door [betrokkene] (ex)schoonouders is betaald en dat [betrokkene] deze uitgave zodoende niet zelf heeft gedaan.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormelde uitgaven buiten beschouwing laten.
4.4.
Aruba
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Uit onderzoek is gebleken dat [betrokkene] een duikcursus heeft gevolgd in Aruba. Wanneer dat was en of en zo ja hoeveel [betrokkene] voor die reis heeft betaald, is echter niet duidelijk geworden. Deze vakantie zal daarom niet meegenomen worden in de kasopstelling.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal voormelde uitgaven buiten beschouwing laten.
4.5.
Griekenland [16]
De verdediging heeft bepleit dat het hof de uitgaven met betrekking tot de vakantie in Griekenland (€ 2.000,00) niet in de kasopstelling zal betrekken, nu deze uitgaven niet contant zijn gedaan.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkenen voormeld bedrag (€ 2.000,00) contant heeft betaald, nu niet is gebleken dat de kosten giraal zijn betaald en zulks evenmin aannemelijk is gemaakt door de verdediging.
Het hof zal deze uitgaven derhalve betrekken in de kasopstelling en het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van
€ 2.000,00hanteren.
4.6.
Suriname
De verdediging heeft bepleit dat het hof de uitgaven met betrekking tot de vakantie in Suriname (€ 1.750,00) niet in de kasopstelling zal betrekken, nu deze uitgaven niet contant zijn gedaan.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkenen voormeld bedrag (€ 1.750,00) contant hebben betaald, nu niet is gebleken dat de kosten giraal zijn betaald en zulks evenmin aannemelijk is gemaakt door de verdediging. De opmerking van de verdediging dat [betrokkene] met anderen reisde en een ondergeschikte rol zou hebben gehad, doet daaraan niet af.
Het hof zal deze uitgaven derhalve betrekken in de kasopstelling en het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van
€ 1.750,00hanteren.
4.7.
Resumé vakanties
Resumerend komt het hof tot een bedrag van (€ 708,00 + € 2.500,00 + € 2.000,00 + € 1.750,00 =)
€ 6.958,00aan contante uitgaven op aan reizen.
5.
Overige contante uitgaven – NIBUD
De verdediging heeft in hoger beroep nog bepleit dat het hof de NIBUD-uitgaven niet zal betrekken als gevolg van onjuist, onvolledig en daarmee onbetrouwbaar onderzoek in het kader van de ontnemingsprocedure, aldus de verdediging.
Het hof is ambtshalve niet gebleken van grove onjuistheden en onvolledigheden in het onderzoek in het kader van de ontnemingsprocedure. Het hof is dan ook niet van oordeel dat sprake is van ‘onbetrouwbaar onderzoek’. Nu een strafrechtelijk financieel onderzoek – en in het verlengde daarvan de ontnemingsprocedure – ertoe strekt tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen, zal nooit sprake zijn van een feilloos en waarheidsgetrouw beeld van de inkomsten en uitgaven van betrokkenen. Ook NIBUD-uitgaven betreffen een richtlijn, waarvan in voorkomende gevallen kan worden afgeweken.
De ontnemingsprocedure biedt nu juist de gelegenheid – aan zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging – om door middel van tegenspraak gemotiveerd kenbaar te maken welke onjuistheden of onvolledigheden er zijn met betrekking tot de kasopstelling.
Dit heeft de verdediging naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd gedaan ten aanzien van de NIBUD-uitgaven. Het hof heeft ook ten aanzien van de NIBUD-uitgaven geen grove onjuistheden en onvolledigheden geconstateerd, en zal dan ook de NIBUD-uitgaven betrekken in de kasopstelling. Daarvoor zal het hof het door de rechtbank vastgestelde bedrag ter hoogte van € 77.067,46 hanteren.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“De kosten voor huisvesting en energiekosten zijn giraal betaald en zijn niet meegenomen in de kasopstelling. De uitgaven voor vervoer heeft de rechtbank deels al hierboven berekend terzake de brandstofkosten van de BMW X5 over de periode april 2007 tot en met september 2009. Deels zijn die kosten verwerkt in de contante uitgaven van [betrokkene] , te weten zijn stortingen op de bankrekening van [medebetrokkene 1] . In de onderzoeksperiode resteren dan de periodes januari 2002 tot en met maart 2007 en september tot en met december 2009, in totaal 65 maanden, waarover nog geen kosten voor vervoer zijn berekend. De rechtbank stelt vast dat [betrokkene] vóór de BMW X5 over een Volkswagen Passat beschikte. Deze auto heeft hij immers ingeruild toen hij de BMW X5 kocht, zoals blijkt uit de aankoopnota van de BMW X5 waaraan hierboven al aandacht is besteed. Bij gebrek aan informatie over de kosten voor vervoer in deze 65 maanden zal de rechtbank deze kosten berekenen met behulp van het NIBUD-bedrag van € 206,00.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot de volgende berekening:
uitgaven minus vervoer 8 jaren x 12 maanden x € 692,00 = € 66.432,00
uitgaven vervoer 65 maanden x € 206,00 = € 13.390,00 +
totaal NIBUD-uitgaven € 79.822,00
Door de politie is geanalyseerd dat er aan NIBUD-uitgaven via de SNS-rekening [rekeningnummer 2] op naam van [betrokkene] € 760,74 is betaald en via de Rabobank rekening [rekeningnummer 3] op naam van [medebetrokkene 1] € 1.993,80. Deze NIBUD-uitgaven zijn dus giraal betaald en dienen in mindering te worden gebracht op het bedrag van € 79.822,00. De overige uitgaven zijn kennelijk contant betaald.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – een bedrag van (€ 79.822,00 -/- € 760,74 -/- € 1.993,80)
€ 77.067,46als contante uitgave betrekken in de kasopstelling.
6.
Taxaties
De rechtbank heeft het navolgende overwogen.
“Op 17 maart 2010 zijn de woning en de inboedel van [betrokkene] getaxeerd. In opdracht van de politie heeft taxateur Mol de bouwkosten van een kleine aanbouw van woonruimte en de inbouw van een keuken en badkamer van de door [betrokkene] gehuurde woning getaxeerd. Mol beraamde de (in)bouwkosten, inclusief installatiekosten door een ter zake deskundige en BTW op €43.511,00. Mol hanteerde bij zijn taxatie van de (in)bouwkosten het prijspeil van 17 maart 2010. Taxateur Silberman taxeerde de waarde van de inboedel op € 35.000,00. Die taxatie geschiedde op basis van de vervangingswaarde.
Door de rechtbank dient allereerst nagegaan te worden of de goederen uit de inboedel en/of de verbouwingen giraal zijn betaald. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat dit het geval is, omdat er geen bonnen zijn aangetroffen in het dossier en uit de bankmutaties geen betalingen hieromtrent naar voren komen. Hieruit volgt dat de kosten van aanschaf van de inboedel en de verbouwing van de woning met contant geld moeten zijn betaald. Om deze kosten c.q. contante uitgaven mee te kunnen nemen in de kasopstelling moeten de goederen zijn aangeschaft en de verbouwingen hebben plaatsgevonden in de onderzoeksperiode. De rechtbank kan op basis van het procesdossier en de taxatierapporten echter niet vaststellen wanneer de goederen zijn gekocht en/of wanneer de verbouwingen hebben plaatsgevonden. Was dit wel duidelijk geworden, dan nog had de rechtbank de taxatierapporten —zoals die er nu liggen— niet mee kunnen nemen in haar kasopstelling. Om dat te kunnen doen hadden namelijk de aanschafwaarden van de goederen en de toenmalige bouwkosten die door [betrokkene] zijn betaald in de taxaties betrokken moeten worden als zijnde de daadwerkelijk door hem gedane uitgaven, en dat is niet het geval geweest. De verbouwingen zijn immers getaxeerd op het prijspeil van 2010 en de inboedel is gewaardeerd op de vervangingswaarde. De rechtbank ziet ook anderszins geen mogelijkheid om de aanschafwaarde van de inboedel te bepalen, nu het dossier daarover geen enkele concrete informatie bevat. Volstaan zal worden met het bedrag dat daarvoor door het NIBUD is opgenomen.”
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en zal – evenals de rechtbank – de taxatierapporten buiten beschouwing laten in de kasopstelling.
7.
Conservatoir beslag
Het hof overweegt ambtshalve dat het hof de post ‘conservatoir beslag’ – welke door de rechtbank is vastgesteld op een bedrag van € 8.341,01 – buiten de kasopstelling zal laten gelet op het feit dat daarmee dubbeltellingen kunnen bestaan met contante uitgaven en met NIBUD-uitgaven.
8.
Tussentijdse vaststelling overige contante uitgaven
Gelet op het vorengaande zal het hof – bij de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel – de volgende contante uitgaven betrekken als de post ‘overige contante uitgaven’.
Bruiloft € 5.500,00
BMW X5 € 36.852,96
Bonnen/facturen € 1.447,54
Vakanties € 6.958,00
NIBUD-uitgaven € 77.067,46
Taxaties € 0,00
Conservatoir beslag € 0,00 +
Overige contante uitgaven € 127.825,96
Het hof zal derhalve de post ‘overige contante uitgaven’ vaststellen op een bedrag ter hoogte van
€ 127.825,96.
Resumé
Resumerend komt het hof tot de navolgende kasopstelling.
Beginsaldo € 0,00
Legale contante inkomsten (opnamen bankrekeningen) € 92.530,00 +
Werkelijk eindsaldo kas € 1.909,50 -/-
Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 90.620,5‬0
Contante uitgaven (stortingen op bankrekeningen) € 32.614,12
Overige contante uitgaven € 127.825,96 +
Totale contante uitgaven € 160.440,08
Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 90.620,5‬0
Totale contante uitgaven € 160.440,08 -/-
Onverklaarbare uitgaven € 69.819,58 (-)
Er is aldus sprake van een
negatiefeindsaldo van € 69.819,58, hetgeen inhoudt dat er voor een totaalbedrag van € 69.819,58 uitgaven zijn gedaan die niet kunnen worden verklaard door de legale contante inkomsten van betrokkenen. Nu de verdediging voor dit bedrag geen aannemelijke verklaring naar voren heeft gebracht, zal het hof de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkstellen aan de onverklaarbare uitgaven.
Het hof stelt derhalve de geschatte totale omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 69.819,58.
Toerekening
[betrokkene] heeft samen met zijn partner [medebetrokkene 1] op enigerlei wijze voordeel verkregen uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld of uit andere strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof is het vermoeden gerechtvaardigd dat betrokkenen gezamenlijk de beschikking hebben (of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad) over de volledige omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, nu zij elkaars partner waren en bovendien sprake was van een gezamenlijke huishouding. Zij vormden een economische eenheid.
Echter, nu de op te leggen ontnemingsmaatregel is gegrond op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan het hof niet bepalen dat betrokkenen elk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1552,
NJ2019/421).
Aan het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof geen aanknopingspunten ontleend die tot een andere verdeling zouden nopen dan een gelijke verdeling, zodat het hof het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs zal verdelen tussen betrokkenen.
Nu het hof de totale geschatte omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op € 69.819,58, zal het hof een bedrag (€ 69.819,58 / 2 =)
€ 34.909,79toerekenen aan de betrokkene.
Op te leggen betalingsverplichting
De verdediging heeft bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding dient te leiden tot vermindering van de op te leggen betalingsverplichting.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
In de onderhavige ontnemingszaak zal het hof de termijn in eerste aanleg rekenen vanaf 29 januari 2010, op welke datum jegens de betrokkene een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Op 23 april 2018 is het bestreden vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, fors overschreden met ongeveer 8 jaren en 3 maanden. Deze overschrijding is in eerste aanleg reeds in de onderliggende strafzaak tegen de betrokkene in hoger beroep – in welke zaak het hof op 14 december 2017 arrest gewezen heeft – verdisconteerd. Derhalve ziet het hof thans geen aanleiding ziet deze overschrijding alsnog te verdisconteren in de op te leggen betalingsverplichting.
Namens de betrokkene is op 7 mei 2018 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 1 juli 2022, einduitspraak. Daarmee is de redelijke termijn, die ook voor deze fase op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ongeveer 2 jaren 1 maand en 3 weken, welke overschrijding niet aan de proceshouding van de betrokkene valt te wijten.
Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof ziet gelet op het vorengaande aanleiding om de op te leggen betalingsverplichting te verminderen met 25 procent, resulterend in een bedrag van (0,25 x € 34.909,79 ≈) € 8.727,45. Echter, gelet op bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad bedraagt een vermindering in beginsel niet meer dan € 5.000,00. Het hof zal derhalve deze vermindering maximeren op een bedrag van € 5.000,00 en dat bedrag in mindering brengen op de op te leggen betalingsverplichting.
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 34.909,79
Vermindering wegens overschrijding redelijke termijn € 5.000,00 -/-
Betalingsverplichting € 29.909,79
Het hof zal aan de betrokkene aldus een betalingsverplichting opleggen van
€ 29.909,79.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde LOVS-afspraken voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag aan betalingsverplichting niet meer dan één dag aan gijzeling gerekend. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste drie jaar.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 34.909,79 (vierendertigduizend negenhonderdnegen euro en negenenzeventig eurocent);
legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 29.909,79. (negenentwintigduizend negenhonderdnegen euro en negenenzeventig eurocent);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
598 (vijfhonderdachtennegentig)dagen.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het proces-verbaal ‘Witwassen LIVE, [betrokkene] / [medebetrokkene 1] ’ van de regiopolitie Limburg-Zuid, divisie Regionale recherche, Bureau Financiële recherche, onder proces-verbaalnummer 29-11720, gesloten d.d. 9 februari 2011 door verbalisant [verbalisant] , financieel onderzoeker van de regiopolitie Limburg-Zuid (doorgenummerde pagina’s 4762 tot en met 5001). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina’s 4909, 4915 tot en met 4918.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [de ex-partner betrokkene] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2015, geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier.
4.Dossierpagina’s 4905, 4906, 4920 tot en met 4923, 4925, 4927, 4928,
5.Dossierpagina’s 4920 tot en met 4923, 4925, 4927, 4928, 4930 tot en met 4932, 4934, 4936 en 4937.
6.[website] .
7.(29.395/100) x 9,7 x € 1,00 € 2.851,315, afgerond €2.851,32.
8.Kwitantie radio aanbetaling, bijlage bij proces-verbaal inbeslagname d.d. 28 september 2010, pagina 5060 in combinatie met proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] (bijlage 4 en 4.4) dd. 20 januari 2011, pagina’s 4905 en 4919.
9.Dossierpagina 4919 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen van in beslag genomen goederen op het adres: [adres 1] , pagina’s 2734 en bijlage 22 op pagina 2796, en het proces-verbaal Witwassen LIVE tav. [persoon] en [betrokkene] d.d. 18 januari 2010, pagina 5060.
10.Proces-verbaal Witassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] dd. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] (bijlage 4,4.5 en 4.8) d.d. 20januari 2011, pagina’s 4906, 4909, 4939 en 4961 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen van in beslag genomen goederen op het adres: [adres 1] , pagina’s 2734 en bijlage 19 op pagina 2792, en het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van regiezitting opgesteld
11.Verwijzing: proces-verbaal Witwassen LIVE tav. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] d.d. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] (bijlage 4 en 4.5) d.d. 20 januari 2011, pagina’s 4906 en 4939, in combinatie met proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, adres [adres 2] , d.d. 26 april 2010, pagina 4107.
12.Proces-verbaal van bevindingen van in beslag genomen goederen op het adres: [adres 1] , pagina’s 2734 en bijlage 26 op pagina 2800.
13.Proces-verbaal Witwassen LIVE t.a.v. [betrokkene] en [medebetrokkene 1] dd. 28 maart 2011, proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [betrokkene] (bijlagen 4,4.5 en 4.8) d.d. 20 januari 2011, pagina’s 4906, 4909, 4939, 4961 en 4962 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van in beslag genomen goederen op het adres: [adres 1] , pagina 2734 en bijlage 23 op pagina 2797, bijlage 26 op pagina’s 2801 en 2802, en het proces-verbaal van
14.Dossierpagina’s 4910, 4911 en 4965 tot en met 4966.
15.Dossierpagina’s 4910, 4911 en 4967 tot en met 4973.
16.Dossierpagina’s 4910, 4911, 4981 en 4982.