ECLI:NL:GHSHE:2022:2132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.310.361_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 lid 1 sub b en c Faillissementswet

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de verzoeken van de appellanten, [appellant] en [appellante], om toelating tot de schuldsaneringsregeling werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellanten te goeder trouw waren ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 22 juni 2022 zijn de appellanten gehoord, bijgestaan door hun advocaat, mr. C.C.W. Plaat. Ook de beschermingsbewindvoerder was aanwezig om haar visie te geven. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere zitting en aanvullende inlichtingen van de advocaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in staat zijn om hun schulden te betalen en dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek te goeder trouw zijn geweest. Het hof oordeelt dat de appellanten zich voldoende hebben ingespannen om hun financiële problemen aan te pakken. De appellanten hebben een inkomen uit arbeid en hebben in een relatief korte tijd een bedrag van circa € 9.000,00 voor hun schuldeisers weten te sparen. Het hof concludeert dat de appellanten de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

Op basis van deze overwegingen vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank en verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing op de appellanten. De griffier van het hof zal de rechtbank Limburg informeren over deze uitspraak, zodat er een rechter-commissaris en bewindvoerder kunnen worden benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 30 juni 2022
Zaaknummer : 200.310.361/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/302424 FT RK 22/65 en C/03/302439 FT RK 22/66
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 mei 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2022, hebben [appellant] en [appellante] ieder voor zich het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Plaat,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 april 2022;
- het emailbericht van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 11mei 2022;
- de inlichtingenformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 14 juni 2022, 17 juni 2022 en 21 juni 2022;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] en [appellante] overgelegde stukken, te weten informatie met betrekking tot de sollicitaties en urenuitbreiding van [appellant] .

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] en [appellante] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] en [appellante] hebben ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] en [appellante] hebben de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] en [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 135.093,16. Daaronder bevinden zich een tweetal schulden aan ING van in totaal € 110.466,23 Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] en [appellante] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest en dat [appellant] en [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.4. De rechtbank oordeelt dat verzoekers zich onvoldoende hebben ingespannen om
een einde te maken aan hun benarde financiële positie. [appellant] had ook buiten zijn eigen
werkveld naar andere werkzaamheden kunnen zoeken voor in de avonduren en weekenden,
zoals bijvoorbeeld pakketbezorger of in de horeca, helemaal nu er een krapte op de
arbeidsmarkt is. [appellante] heeft niet aangetoond dat de door haar gewerkte uren het
maximale zijn. Daarnaast rijst de vraag of de huidige werkzaamheden wel geschikt zijn voor
iemand met fibromyalgie en of zij ondanks haar klachten niet meer uren per week zou
kunnen werken in ander werk. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat verzoekers
niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden.
2.5.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat
verzoekers hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren
zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te
verwerven. De rechtbank baseert dit oordeel enerzijds op het feit dat [appellant] zich al jaren
niet/onvoldoende heeft ingespannen om meer uren te gaan werken. Hij heeft alleen bij zijn
werkgever en binnen zijn werkveld gekeken naar aanvullend werk. Dit laatste is ook nog
eens niet aangetoond. [appellante] aan de andere kant heeft niet onderbouwd dat de door haar
gewerkte uren het maximaal haalbare zijn. Dat er in 2008 fibromyalgie is geconstateerd zegt
niets over de huidige stand van zaken en de arbeidsmogelijkheden. Daarnaast is onbekend of
[appellante] de voorgestelde behandelingen in de brief van de reumatoloog heeft opgevolgd.”
3.5.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] heeft zich ingespannen en zal zich inspannen om een fulltime dienstverband te realiseren. Hij zal nog nadere stukken overleggen waaruit zijn inspanningen blijken.
[appellante] stelt dat het huidige door haar gewerkte aantal uren per week voor haar, arbeids-medisch gezien, het maximaal haalbare is. Zij zal daartoe een sociaal/arbeids-medische keuring ondergaan teneinde aan te tonen dat zij arbeids-medisch niet in staat is om meer uren per week te werken. Voorts zal zij nog bewijs leveren van haar door de reumatoloog voorgestelde behandelingen ter bestrijding van fibromyalgie. Zij benadrukt dat zij vanwege overwerk feitelijk al meer dan 24 per week uur werkt. Bovendien volgt zij naast haar werk een opleiding met als doel haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren, in het belang van de schuldeisers. Reeds op grond van deze omstandigheden geldt dat [appellante] zich naar behoren inspant om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij in 2015 fulltime en voor onbepaalde tijd bij zijn huidige werkgever in dienst is getreden. Vanwege bedrijfseconomische omstandigheden is zijn aanstelling in 2018 teruggebracht tot 32 uur per week, maar deze aanstelling is, op initiatief van [appellant] , recent weer opgehoogd naar 36 uur per week.
[appellante] stelt dat zij, ondanks haar chronische fysieke aandoening (fibromyalgie), wel steeds heeft gewerkt. Een recente medische rapportage is niet voorhanden omdat haar aandoening in principe stabiel chronisch is. Een nieuwe keuring zal derhalve resulteren in een gelijkluidende conclusie als in 2010. Op dit moment volgt zij naast haar werk een opleiding welke per week 3 uur en 10 minuten in beslag neemt en in januari 2023 zal zijn afgerond. Na het voltooien van deze opleiding mag zij meer zorghandelingen gaan verrichten, hetgeen zal resulteren in een hoger inkomen uit arbeid.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - desgevraagd nog het volgende aangevoerd. Er is sinds de start van het minnelijk traject inmiddels een bedrag van circa € 9.000,00 gespaard. [appellant] en [appellante] zijn klaar voor een schuldsaneringsregeling, naast het feit dat zij allebei een betaalde arbeidsbetrekking hebben en in relatief korte tijd al een behoorlijk bedrag voor hun schuldeisers bijeen hebben weten te sparen, komen zij ook al 8 jaar rond van een beperkt bedrag aan leefgeld.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat in voldoende mate is vastgesteld dat [appellant] en [appellante] niet zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] en [appellante] ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank heeft over beide aspecten (artikel 288 lid 1 aanhef en onder a en b -voor wat betreft ontstaan schulden- Fw) ook niet anders geoordeeld.
Het hof is verder -anders dan de rechtbank- van oordeel dat ook voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] en [appellante] zich in de periode voorafgaand aan hun toelatingsverzoek voldoende hebben ingespannen om hun financiële problematiek daar waar mogelijk het hoofd te bieden. [appellant] werkt sinds 2015 bij zijn huidige werkgever en heeft daar op dit moment een aanstelling voor 36 uur per week voor onbepaalde tijd. Daarbij komt dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat gedurende de periode dat hij minder dan 36 uur per week werkte hij ook aanvullend heeft gesolliciteerd naar een betrekking als sociaal wijkbeheerder en als medewerker bij Heemwonen en hij gedurende de periode 2017-2018 gedetacheerd is geweest bij Bouwbedrijf [bedrijf] .
Ook [appellante] heeft reeds geruime tijd een inkomen uit arbeid, waarbij dient te worden opgemerkt dat het hof het, mede gelet op het nader overgelegde schrijven van dr. [dr.] van 15 juni 2022, aannemelijk acht dat zij, vanwege haar fysieke problematiek, in beginsel niet in staat kan worden geacht om een fulltime arbeidsbetrekking te vervullen. Daar komt bij dat [appellante] zich middels het volgen van een opleiding, welke bovendien binnen afzienbare tijd zal zijn afgerond, inspant om haar inkomen uit arbeid te vergroten.
3.8.3.
Met betrekking tot het bepaalde in artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overweegt het hof verder nog dat [appellant] en [appellante] reeds geruime tijd (sinds 26 juni 2014) onder beschermingsbewind staan en zij gedurende deze periode met hun gezin van een beperkt leefgeld rond hebben weten te komen. Daarnaast hebben zij sinds het opstarten van het aan hun toelatingsverzoek voorafgegane minnelijk traject voor hun schuldeisers in relatief korte tijd een bedrag van circa € 9.000,00 bijeen weten te sparen. Het hof meent dat een en ander evident blijk geeft van een saneringsgezinde grondhouding, nodig om een schuldsaneringsregeling met succes te kunnen doorlopen en afronden.
3.8.4.
Het hof is op grond van het vorengaande dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] en [appellante] én ten aanzien van het onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest én dat voldoende aannemelijk is geworden dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen (gaan) nakomen en zich zullen (gaan) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [postcode] [woonplaats] , aan [adres]
;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennisgeeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, A.P. Zweers-van Vollenhoven en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.