[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1972,
wonende te [adres verdachte] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van tweemaal opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering (
tenlastegelegd onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-224853-20), belaging (
tenlastegelegd onder 1 in de zaak met parketnummer 02-212804-20), mishandeling (
tenlastegelegd onder 2 in de zaak met parketnummer 02-212804-20) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (
tenlastegelegd onder 3 in de zaak met parketnummer 02-212804-20) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De politierechter heeft daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] en haar ouders voor de duur van 3 jaren en een gebiedsverbod voor het gebied binnen een straal van 500 meter rondom [adres 2] voor de duur van 3 jaren. Daarbij is bepaald dat voor iedere overtreding hiervan zeven dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast, met een maximale duur van 6 maanden. Daarbij heeft de politierechter bevolen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is
Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.424,43, bestaande uit € 4.174,43 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij haar vordering heeft gehandhaafd, zodat de gehele vordering opnieuw aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen, met uitzondering van de gevorderde reiskosten met betrekking tot overleg met de advocaat en bijwonen van de zitting in eerste aanleg. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij ten aanzien van voornoemde reiskosten niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering en deze zal aanmerken als proceskosten.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en heeft vervolgens een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de civiele vordering heeft de verdediging bepleit dat de gevorderde materiële schade met betrekking tot de twee lampen, de trouwringen en het camerasysteem niet moet worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten. De verdediging heeft ten aanzien van voornoemde posten bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, dan wel dat die gevorderde schadeposten zullen worden afgewezen.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, behoudens de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, de opgelegde straf en maatregelen, de strafmotivering, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aangehaalde wetsartikelen en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Het hof constateert nog dat de politierechter op pagina 10 van het vonnis heeft opgenomen dat de tenlastelegging overeenkomstig de dagvaarding luidt
(het hof begrijpt: de dagvaardingen in de zaken met parketnummers 02-224853-20 en 02-212804-20). Het is echter evident dat de politierechter, naast de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02-224853-20 overeenkomstig de dagvaarding, in de zaak met parketnummer 02-212804-20 is uitgegaan van de ter terechtzitting van 18 februari 2021 gewijzigde tenlastelegging, gezien de tekst van de bewezenverklaring.
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar:
- Ten aanzien van de zaak met parketnummer 02-224853-20: dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Bergen op Zoom, zaakregistratienummer PL2000-2020299538, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum: 13 november 2020, pagina 1 tot en met 81;
- Ten aanzien van de zaak met parketnummer 02-212804-20: dossierpagina’s van het gedeeltelijk genummerde dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Bergen op Zoom, zaakregistratienummer PL2000-2020315743, opgemaakt door [verbalisant 2] , sluitingsdatum: 30 november 2020.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-224853-20:
de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 8 juni 2022;
de door de officier van justitie aan de verdachte opgelegde gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering) d.d. 22 augustus 2020, opgelegd naar aanleiding van de zaak met parketnummer 02-212804-20;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 november 2020, pagina 132 tot en met 135 van het eindproces-verbaal (
van de gevoegde zaak met parketnummer 02-212804-20), en de daarbij gevoegde bijlage 1, voor zover inhoudende e-mailberichten verstuurd in de periode van 29 augustus 2020 tot en met 5 september 2020 van smartphone Samsung Galaxy S6;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 25 juli 2020, pagina’s 22 tot en met 24 van het eindproces-verbaal (
van de gevoegde zaak met parketnummer 02-212804-20), voor zover inhoudende dat aangeefster bij haar ouders is gaan wonen aan [adres 2] ;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 24 augustus 2020, pagina’s 7 en 8 van het eindproces-verbaal in de zaak met parketnummer 02-224853-20;
het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 4] d.d. 24 augustus 2020, pagina’s 9 en 10, en de daarbij gevoegde still d.d. 24 augustus 2020, pagina 12, van het eindproces-verbaal in de zaak met parketnummer 02-224853-20;
het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 2] d.d. 24 augustus 2020, pagina’s 13 en 14, en de daarbij gevoegde stills d.d. 24 augustus 2020 en politiefoto van de verdachte d.d. 21 augustus 2020, pagina’s 15 tot en met 17, van het eindproces-verbaal in de zaak met parketnummer 02-224853-20.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-212804-20:
de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 8 juni 2022;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 25 juli 2020, pagina’s 22 tot en met 24 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 augustus 2020, pagina’s 25 tot en met 27 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 21 augustus 2020, pagina’s 165 en 166 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 augustus 2020, pagina’s 194 tot en met 196 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van verhoor van de moeder van aangeefster, [betrokkene 1] , d.d. 20 januari 2021, pagina’s 199A tot en met 199C van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 8 oktober 2020, pagina’s 85 tot en met 87 van het eindproces-verbaal, en de daarbij gevoegde bijlagen, pagina 88 tot en met pagina 129;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 23 november 2020, pagina’s 130 en 131 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 november 2020, pagina’s 132 tot en met 135 van het eindproces-verbaal, en de 6 bijlagen die bij dit proces-verbaal zijn gevoegd, waaronder bijlage 1, inhoudende e-mailberichten verstuurd van smartphone Samsung Galaxy S6;
het proces-verhaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 3 november 2020, pagina 136 van het eindproces-verbaal, en de bijlagen die bij dit proces-verbaal zijn gevoegd, pagina’s 137 tot en met 142;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 10 oktober 2020, pagina 242 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 11 oktober 2020, pagina’s 243 tot en met 245 van het eindproces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-212804-20:
de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 8 juni 2022;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 augustus 2020, pagina 194 tot en met 196 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 20 januari 2021, pagina 199A tot en met 199C van het eindproces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-212804-20:
de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 8 juni 2022;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 25 juli 2020, pagina’s 22 tot en met 24 van het eindproces-verbaal;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 november 2020, pagina’s 132 tot en met 135 van het eindproces-verhaal, en de daarbij gevoegde bijlage 1, voor zover inhoudende op 8 augustus 2020 verzonden e-mailberichten met betrekking tot het bewezenverklaarde, verstuurd van smartphone Samsung Galaxy S6.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – belaging in de periode van 25 juni 2020 tot en met 10 oktober 2020 en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] , zijn ex-vriendin. De verdachte heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, waaronder ook haar directe omgeving heeft geleden. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte op een zeer indringende manier op allerlei wijze contact heeft gezocht met aangeefster en daarbij ook de ouders van aangeefster niet ongemoeid heeft gelaten. Feiten als het onderhavige worden door slachtoffers doorgaans bovendien als beangstigend en bedreigend ervaren. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Hiermee heeft de verdachte haar pijn en letsel bezorgd en is de belaging voor aangeefster nog grimmiger geworden.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard tweemaal opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering, door e-mailberichten naar aangeefster [slachtoffer] te blijven sturen en langs de woning van de ouders van aangeefster te rijden, waar zij verbleef.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder andere ter zake van belaging, bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2017 en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bij vonnis van 16 december 2015 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof onder meer gebleken dat de verdachte sinds 19 mei 2022 hulp heeft gezocht bij Maatschappelijk werk Gemeente Tholen en dat hij door hen geholpen wordt met praktische zaken. Dit blijkt tevens uit de brief van [betrokkene 2] van WijZijn Traverse Groep d.d. 3 juni 2022. Daarnaast heeft het hof kennis genomen van reclasseringsadviezen en een Pro Justitia rapportage d.d. 9 juni 2021 opgemaakt door rapporteur mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog. Deze rapportages zijn opgemaakt in de (niet onherroepelijke) zaak met parketnummer 02-080523-21, betrekking hebbend op verdenking van belaging in de periode van 1 november 2020 tot en met 22 maart 2021 van eveneens [slachtoffer] . In de reclasseringsrapportage d.d. 10 december 2021 heeft de reclassering het risico op recidive hoog ingeschat. Voorts was de verdachte (op dat moment) niet gemotiveerd voor behandeling.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 360 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Hiermee legt het hof een gevangenisstraf op waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Hoewel gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten zonder meer een vrijheidsbenemende straf van langere duur dan de duur van het voorarrest op zijn plaats zou zijn, gaat het hof daartoe niet over, nu de verdachte inmiddels de eerste stappen heeft gezet om hulp te zoeken en het hof dit niet wil doorkruisen. De verdachte dient zich daarbij te realiseren dat het hof de verdachte hiermee een kans biedt om verder te gaan op de ingeslagen weg en feiten als de bewezenverklaarde feiten, meer in het bijzonder het op allerlei manier ‘lastig vallen' van aangeefster [slachtoffer] , voor eens en voor altijd achter zich te laten.
Daarnaast zal het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 3 jaren, te weten een contactverbod, inhoudende het op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen met [slachtoffer] en haar ouders. Het hof zal daarbij bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen, met een maximum van 6 maanden, zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.
Het hof zal bepalen dat voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er – gelet op de aard, ernst en intensiteit van het bewezenverklaarde en de aard en omstandigheden waaronder het is begaan – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] en/of aan haar gelieerde personen.
Met oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.399,14, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
Praxis lamp ad € 119,20;
Ikea lamp ad € 12,95;
broche ad € 378,00;
trouwringen ad € 500,00;
camerasysteem ad € 2.147,75;
reiskosten ad € 1.241,24;
immateriële schade ad € 3.000,00.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.424,43, bestaande uit € 4.174,43 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering door de politierechter.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd te zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen met uitzondering van de gevorderde reiskosten, gemaakt ten behoeve van het overleg met de advocaat en bijwonen van de zitting. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij ten aanzien van voornoemde reiskosten niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering en deze zal aanmerken als proceskosten en in die zin zal toewijzen.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de twee lampen, de trouwringen, de broche en het camerasysteem niet zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde reiskosten. De verdediging heeft ten aanzien van voornoemde posten bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, dan wel dat die gevorderde schadeposten zullen worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de posten Praxis lamp, Ikea lamp, broche en trouwringen, camerasysteem en reiskosten
Door de advocate van de benadeelde partij zijn als materiële schade gevorderd de onder 1 tot en met 6 opgenomen posten als rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de Praxis lamp, de Ikea lamp, de broche en de trouwringen is het hof van oordeel dat deze kostenposten geen rechtstreeks verband hebben met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor aanschaf van het camerasysteem stelt het hof vast dat dit materiële schade is die, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021, bekend onder ECLI:NL:HR:2021:840, voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door de strafbare feiten, in aanmerking komt. Het hof heeft daarbij tevens acht geslagen op de gegeven onderbouwing voor deze kosten, waaruit onder meer volgt dat de benadeelde partij door de inbreuk op haar privésfeer genoodzaakt is geweest om te verhuizen(het hof begrijpt: naar haar ouders)en dat er sprake was van een grove inbreuk op haar privacy en gevoelens van veiligheid en vrijheid. Ter terechtzitting in eerste aanleg is namens de benadeelde partij voorts onder meer nog naar voren gebracht dat het camerasysteem is aangeschaft uit een gevoel van veiligheid, om te voorkomen dat het verder uit de hand zou lopen en om de kans op herhaling te voorkomen. Deze kosten ad € 2.147,75 komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. Uit de overgelegde factuur volgt dat dit de gemaakte kosten voor het camerasysteem zijn die door een beveiligingsbedrijf in rekening zijn gebracht. Het ontbreken van een betalingsbewijs, zoals door de verdediging is aangevoerd, is geen vereiste en brengt het hof niet tot een ander oordeel. Met betrekking tot de gevorderde reiskosten ad € 30,16 (116 kilometer x € 0,26) ten behoeve van bezoek aan de rechtbank in verband met het bijwonen van de strafzitting door de benadeelde partij stelt het hof vast dat dit geen materiële schade is die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door de strafbare feiten, in aanmerking komt. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Deze kosten komen ook niet in aanmerking voor toewijzing als proceskosten, nu de benadeelde partij is bijgestaan door een gemachtigde advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 238, tweede lid, Rv is er in dat geval geen ruimte om reiskosten van de benadeelde zelf als onderdeel van de te vergoeden proceskosten toe te wijzen.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten ten behoeve van overleg met de advocaat in verband met de strafzaak stelt het hof vast dat dit geen materiële schade is die voor vergoeding van rechtstreekse schade, geleden door de strafbare feiten, in aanmerking komt. Het hof is echter van oordeel dat deze kosten ad € 62,40 (240 kilometer x € 0,26) wel in aanmerking komen voor toewijzing als proceskosten. Het hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2338). Deze kosten zullen daarom als proceskosten worden toegewezen. Met betrekking tot de overige gevorderde reiskosten ad € 1.148,68 voor het brengen/halen van aangeefster van/naar haar werk is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat dit rechtstreekse materiële schade betreft, geleden door de strafbare feiten, die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze kosten zijn volgens de benadeelde partij door haar betaald.
Gelet op het vorenstaande komen de volgende kosten als schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde voor vergoeding in aanmerking:
- de kosten ten aanzien van het camerasysteem ad € 2.147,75;
- reiskosten ad € 1.148,68.
Aan materiële schade zal derhalve in totaal een bedrag van € 3.296,43 worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering ter zake van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de post immateriële schade
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals is gebleken uit de gegeven onderbouwing waaruit onder meer volgt dat de benadeelde partij psychische schade en lichamelijke schade heeft geleden en zich onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog wegens PTSS-klachten, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten heeft geleden op € 2.000,00.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenlastelegging nog te maken), tot op heden begroot op
€ 62,40.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.296,43 (bestaande uit € 3.296,43 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard en daarnaast zal een bedrag als proceskosten worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021, zijnde de datum van ondertekening van de ingediende vordering tot schadevergoeding, ten aanzien van de materiële schade en vanaf 10 oktober 2020, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde belaging, ten aanzien van de immateriële schade, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.296,43. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 184a, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.