In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van een vrijstaande woning voor de jaren 2019 en 2020. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarden, die respectievelijk waren vastgesteld op € 311.000 en € 333.000. De rechtbank Limburg had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met verborgen gebreken, zoals scheurvorming in de woning, en overlast van een nabijgelegen tennisvereniging. Het hof onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van de onroerende zaak op de peildata. De belanghebbende had geen aanvullend bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond waren en bevestigde de uitspraken van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot cassatie bij de Hoge Raad.