ECLI:NL:GHSHE:2022:1956

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.303.926_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang en concurrentiebeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [werkneemster] tegen Vita Natura B.V. Het hof behandelt de vraag of de veroordelingen die in eerdere uitspraken zijn gedaan, kunnen worden uitgevoerd door middel van lijfsdwang. De zaak heeft zijn oorsprong in een arbeidsconflict waarbij [werkneemster] op staande voet is ontslagen en verschillende rechterlijke uitspraken zijn gedaan over haar verplichtingen, waaronder het teruggeven van goederen en het naleven van een concurrentiebeding. Het hof oordeelt dat lijfsdwang een uiterste middel is en dat het belang van [werkgever] bij de uitvoering van de veroordelingen zwaarder weegt dan het belang van [werkneemster] om niet in gijzeling te worden genomen. Het hof staat de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang toe voor bepaalde verplichtingen, maar legt ook beperkingen op aan de duur van de gijzeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging en de voorwaarden waaronder lijfsdwang kan worden toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.303.926/01
arrest van 21 juni 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als [werkneemster] ,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Maastricht,
tegen
Vita Natura B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als [werkgever] ,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Kerkrade,
als vervolg op het tussenarrest van 18 januari 2022 in het hoger beroep van het vonnis van 24 november 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in kort geding gewezen tussen [werkneemster] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie en [werkgever] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en van eis in incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 34
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
  • de mondelinge behandeling op 1 juni 2022 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van beide partijen en de producties 35 tot en met 49 van [werkgever]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
[werkneemster] is in dienst geweest van [werkgever] . Op 5 maart 2020 is [werkneemster] op staande voet ontslagen.
6.2.
Bij beschikking van 2 juli 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De beslissing luidt onder meer:
‘5.2. veroordeelt [werkneemster] tot teruggave van zes potten Glucolin binnen 48 uren na betekening van deze beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag of dagdeel dat [werkneemster] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 500,- dan wel vergoeding van de schade van € 330,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening;
(…)
5.4.
verklaart de onderdelen 5.1 tot en met 5.4 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad’.
Tegen de beschikking is hoger beroep ingesteld.
6.3.
Bij vonnis in kort geding van 4 november 2020, verbeterd bij vonnis van 9 december 2020, heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg onder meer de volgende beslissing gegeven:
‘5.3. veroordeelt [werkneemster] om binnen 24 uur na betekening vin het vonnis de overtreding(en) van het concurrentie- en/of relatiebeding te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 4.500,00 voor iedere overtreding en € 450,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, doch uiterlijk tot de einddatum van het concurrentiebeding,
5.4.
veroordeelt [werkneemster] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het gebruik van
de (handels)naam en/of het logo van [werkgever] te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 4.500,00 voor iedere overtreding en
€ 150,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, doch uiterlijk tot de einddatum van het concurrentiebeding,
(…)
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad’.
6.4.
Bij beschikking van 21 januari 2021 van dit hof is ook in het hoger beroep tegen de genoemde beschikking van 2 juli 2020 geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Verder is [werkneemster] toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat zij een laptop van [werkgever] bezit. Bij beschikking van 22 april 2021 heeft het hof overwogen dat het tegenbewijs niet is geleverd en onder meer de volgende beslissing gegeven:
‘veroordeelt [werkneemster] om de Apple MacBook Air 13 (2017) [nummer] met oplaadstekker aan [werkgever] af te geven binnen vierentwintig uur na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [werkneemster] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,-;
(…)
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad‘.
6.5.
Bij beschikking van 27 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg aan [werkgever] toestemming verleend voor het leggen van een bewijsbeslag ten laste van [werkneemster] . Daarbij is onder meer de volgende beslissing gegeven:
‘3.6. bepaalt dat de deurwaarder en/of ICT specialist gemachtigd is om, in voorkomend
geval, kennis te krijgen van alle toegangscodes en wachtwoorden (sleutel) van de
computersystemen met inbegrip van servers, laptops, notebooks, handhelds, smartphones, back-up tapes, harde schijven, CD-roms, USB sticks, dan wel enig andere gegevensdrager, (web)mail en (web)boekhouding teneinde toegang te krijgen tot de hiervoor omschreven bescheiden, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de gevraagde toegangscode, wachtwoord of sleutel niet wordt verstrekt, met een maximum van € 100.000,00,
(…)
3.16.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad’.
6.6.
Bij exploten van 29 juni 2021 heeft [werkgever] verbeurde dwangsommen opgeëist.
6.7.
Het bewijsbeslag is vervolgens gelegd op 30 september 2021. Bij e-mail van
5 oktober 2021 heeft de deurwaarder aan [werkneemster] onder meer meegedeeld:
‘Naar aanleiding van uw bericht heb ik [persoon A] van Digijuris verzocht aan te geven hoe de wachtwoorden kunnen worden gereset.
Zijn reactie:
Met betrekking tot de eerste drie accounts:
Van de eerste drie accounts zijn de wachtwoorden via het telefoonnummer dat gekoppeld is aan het paypal account gereset, of was het gehanteerde wachtwoord conform de in Google opgeslagen wachtwoord. [werkneemster] kan deze wachtwoorden conform dezelfde methode, via het telefoonnummer, resetten. Mocht [werkneemster] daar niet uitkomen, dan stel ik voor dat zij contact met Paypal opneemt om het wachtwoord te resetten en het nieuwe wachtwoord aan ons doorgeeft.
Met betrekking tot de overige accounts ontvangt [persoon A] graag de onderstaande wachtwoorden. Dit was ten tijde van het beslag ook zo met u besproken. Ik wijs u erop dat u conform de beschikking verplicht bent hier aan mee te werken.
Met betrekking tot de overige accounts ontvang ik graag de wachtwoorden, zowel die van [e-mailadres 1] alsmede de account [e-mailadres 2] De gegevens met betrekking tot [e-mailadres 3] hebben 2FA aanstaan, hiervoor heb ik de code van [werkneemster] nodig.
Wilt u z.s.m. contact opnemen met Digijuris B.V. om de gevraagde wachtwoorden te verstrekken.’
6.8.
Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg onder meer vastgesteld:
‘2.2 [werkneemster] is op 5 januari 2009 voor bepaalde tijd in dienst van [werkgever] getreden op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst (…). Alle voortzettingen hebben partijen vastgelegd in schriftelijke arbeidsovereenkomsten. Alle arbeidsovereenkomsten bevatten een non-concurrentiebeding met een werkingsduur van twee jaar na einde van die arbeidsovereenkomsten en een daaraan gekoppeld boetebeding.’
In deze beschikking heeft de kantonrechter de stelling van [werkneemster] dat het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomsten tussen partijen was vervallen, verworpen. De vorderingen van [werkneemster] zijn afgewezen. Verder is met betrekking tot de tegenvorderingen van [werkgever] onder meer de volgende beslissing gegeven:
‘5.1. verbiedt [werkneemster] met onmiddellijke ingang om direct of indirect:
a. a) producten identiek aan die van [werkgever] en/of producten voorzien van een
verpakking met daarop de naam [werkgever] en/of het logo van [werkgever] te koop
aan te bieden en/of te leveren aan klanten van [werkgever] ;
b) klanten van [werkgever] te benaderen met de bedoeling hen over te halen om bij
[werkneemster] klant te worden;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of dagdeel dat deze verboden overtreden worden;
5.2.
gebiedt [werkneemster] om geen gebruik te maken van foto's en/of teksten en/of ontwerpen
waarvan het auteursrecht berust bij [werkgever] , en om zulk gebruik met onmiddellijke
ingang te staken en gestaakt te houden en verbiedt [werkneemster] tevens om inbreuk te maken op de auteursrechten van [werkgever] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of dagdeel dat dit gebod/verbod genegeerd/ overtreden wordt;
(…)
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af’.
Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld.

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure heeft [werkgever] gevorderd:
‘1) gedaagde te bevelen om te gehengen en gedogen, dat eiseres inzage neemt in
en kopie en/of uittreksel ontvangt van de ten processe bedoelde in beslag
genomen (kopieën van de) documenten, deel uitmakende van de administratie
van gedaagde teneinde deze documenten verder te onderzoeken en/of te laten
onderzoeken;
2) [werkgever] verlof te verlenen om de in de beschikking d.d. 2 juli 2020 onder
zaaknummer 8438951 AZ VERZ 20-39 gegeven veroordeling ten aanzien van
de teruggave van zes potten Glucolin (5.2 van het dictum) vanaf één dag na
betekening van dit vonnis aan gedaagde ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en
deswege gedaagde in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor
iedere dag dat gedaagde niet aan de betreffende veroordeling voldoet;
3) [werkgever] verlof te verlenen om de in de beschikking d.d. 22 april 2021 onder
zaaknummer 200.283.957 gegeven veroordeling ten aanzien van de teruggave
van de Apple MacBook Air 13 (2017) [nummer] (pagina 3 tweede alinea van
het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan gedaagde ten
uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege gedaagde in gijzeling te doen
stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat gedaagde niet aan de
betreffende veroordeling voldoet;
4) [werkgever] verlof te verlenen om de in het vonnis d.d. 9 december 2020 (en
4 november 2020) onder zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580 gegeven
veroordeling ten aanzien van het concurrentie- en/of relatiebeding (5.3 van
het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan gedaagde ten
uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege gedaagde in gijzeling te doen
stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat gedaagde het verbod
overtreedt;
5) [werkgever] verlof te verlenen om de in het vonnis d.d. 9 december 2020 (en
4 november 2020) onder zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580 gegeven
veroordeling ten aanzien van het gebruik van de (handels)naam en/of het logo
van [werkgever] (5.4 van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit
vonnis aan gedaagde ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege gedaagde
in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat
gedaagde het verbod overtreedt;
6) [werkgever] verlof te verlenen om de in de beschikking d.d. 27 mei 2021 onder
zaaknummer C/03/292410/KG RK 21-314 gegeven veroordeling ten aanzien
van het verstrekken van alle toegangscodes en wachtwoorden (3.6 van het
dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan gedaagde ten uitvoer
te leggen bij lijfsdwang en deswege gedaagde in gijzeling te doen stellen voor
de duur van 30 dagen voor iedere dag dat gedaagde niet aan de betreffende
veroordeling voldoet;
7) [werkgever] verlof te verlenen om de in de beschikking d.d. 25 oktober 2021
onder zaaknummer 9277471 AZ VERZ 21-75 gegeven veroordeling ten
aanzien van het te koop aanbieden en/of leveren van [werkgever] producten
(5.1 sub a van het dictum) en ten aanzien van het benaderen van klanten van
[werkgever] (5.1 sub b van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit
vonnis aan gedaagde ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege gedaagde
in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat
gedaagde het verbod overtreedt;
8) [werkgever] verlof te verlenen om de in de beschikking d.d. 25 oktober 2021
onder zaaknummer 9277471 AZ VERZ 21-75 gegeven veroordeling ten
aanzien van het gebruik maken van foto's en/of teksten en/of ontwerpen
waarvan het auteursrecht berust bij [werkgever] (5.2 van het dictum) vanaf één
dag na betekening van dit vonnis aan gedaagde ten uitvoer te leggen bij
lijfsdwang en deswege gedaagde in gijzeling te doen stellen voor de duur van
30 dagen voor iedere keer dat gedaagde het verbod overtreedt;
9) gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure met inbegrip van de
kosten van beslaglegging en bewaring.’
7.2.
[werkneemster] heeft in reconventie kort gezegd gevorderd dat het bewijsbeslag wordt opgeheven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van Vita Nova als volgt toegewezen:
‘5.1. beveelt [werkneemster] te gehengen en te gedogen dat [werkgever] inzage neemt in en kopie
en/of uittreksel ontvangt van de ten processe bedoelde in beslag genomen (kopieën van de) documenten, deel uitmakende van de administratie van gedaagde teneinde deze documenten verder te onderzoeken en/of te laten onderzoeken,
5.2.
verleent [werkgever] verlof om de in de beschikking van 2 juli 2020 onder
zaaknummer 8438951 AZ VERZ 20-39 gegeven veroordeling ten aanzien van de zes potten Glucolin (5.2. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat [werkneemster] niet aan de betreffende veroordeling voldoet,
5.3.
verleent [werkgever] verlof om de in de beschikking van 22 april 2021 onder
zaaknummer 200.283.957 gegeven veroordeling ten aanzien van de teruggave van de Apple MacBook Air 13 (2017) [nummer] vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat [werkneemster] niet aan de betreffende veroordeling voldoet,
5.4.
verleent [werkgever] verlof om de in het vonnis van 9 december 2020 (en
4 november 2020) onder zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580 gegeven veroordeling ten aanzien van het concurrentie- en/of relatiebeding (5.3. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat [werkneemster] het verbod overtreedt,
5.5.
verleent [werkgever] verlof om de in het vonnis van 9 december 2020 (en
4 november 2020) onder zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580 gegeven veroordeling ten aanzien van het gebruik van de (handels)naam en/of het logo van [werkgever] (5.4. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat [werkneemster] het verbod overtreedt,
5.6.
verleent [werkgever] verlof om de in de beschikking van 27 mei 2021 onder
zaaknummer C/03/292410/KG RK 21-314 gegeven veroordeling ten aanzien van het
verstrekken van alle toegangscodes en wachtwoorden (3.6. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat [werkneemster] niet aan de betreffende veroordeling voldoet,
5.7.
verleent [werkgever] verlof om de in de beschikking van 25 oktober 2021 onder
zaaknummer 9277471 AZ VERZ 21-75 gegeven veroordeling ten aanzien van het te koop aanbieden en/of leveren van [werkgever] producten (5.1. sub a van het dictum) en ten aanzien van het benaderen van klanten van [werkgever] (5.1. sub b van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat [werkneemster] het verbod overtreedt,
5.8.
verleent [werkgever] verlof om de in de beschikking van 25 oktober 2021 onder
zaaknummer 9277471 AZ VERZ 21-75 gegeven veroordeling ten aanzien van het gebruik maken van foto's en/of teksten en/of ontwerpen waarvan het auteursrecht berust bij [werkgever] (5.2. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere dag dat [werkneemster] het verbod overtreedt,
5.9.
veroordeelt [werkneemster] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [werkgever]
tot op heden begroot op € 968,52,
5.10.
verklaart de onderdelen 5.1. tot en met 5.9. uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af’.
7.4.
Het vonnis van de kantonrechter is op 29 november 2021 aan [werkneemster] betekend, met bevel om aan het vonnis te voldoen. Op 1 december 2021 is [werkneemster] in gijzeling genomen. Volgens de daarvan opgemaakte akte is [werkneemster] voor de duur van 210 dagen gegijzeld, omdat zij niet had voldaan aan het vonnis.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
[werkneemster] heeft in principaal hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [werkgever] . [werkneemster] heeft tevens gevorderd dat het hof [werkgever] ‘zo nodig zal veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan op de datum van het in deze te wijzen eindarrest, terug te betalen aan appellanten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 a BW vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling’, te vermeerderen met de proceskosten van beide instanties.
8.2.
[werkneemster] heeft het principaal hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot het vonnis dat in conventie is gewezen. Verder blijkt uit haar grieven dat het principaal hoger beroep niet is gericht tegen het verlenen van inzage in de documenten die in beslag zijn genomen, waarop 5.1 van het bestreden vonnis gegeven bevel betrekking heeft.
8.3.
[werkgever] heeft de grieven van [werkneemster] weersproken en in incidenteel hoger beroep één incidentele grief aangevoerd en geconcludeerd dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover daarbij haar vordering tot het betalen van beslagkosten is afgewezen en gevorderd dat [werkneemster] alsnog zal worden veroordeeld tot ‘betaling van de beslagkosten van € 18.678,71 + pm’, te vermeerderen met de proceskosten van het hoger beroep.
Het geschil in het kort
8.4.
[werkgever] stelt dat [werkneemster] zich niets aantrekt van de verschillende rechterlijke uitspraken en wil dat [werkneemster] door lijfsdwang wordt gedwongen zich te houden aan de tegen haar uitgesproken veroordelingen. [werkneemster] verzet zich hiertegen.
Lijfsdwang
8.5.
De grieven I tot en met VI van [werkneemster] in het principaal hoger beroep gaan over het toestaan van het ten uitvoer leggen bij lijfsdwang van veroordelingen die bij diverse rechterlijke beslissingen tegen [werkneemster] zijn uitgesproken.
8.6.
Het hof stelt hierbij het volgende voorop. Het toepassen van lijfsdwang betreft het ten uitvoer leggen van een vonnis of een beschikking (art. 585 Rv). Indien, zoals in dit geval, tenuitvoerlegging bij lijfsdwang niet is toegestaan in het vonnis of de beschikking tot nakoming waarvan de lijfsdwang strekt, wordt de vordering tot het uitvoerbaar verklaren bij lijfsdwang behandeld in kort geding (art. 586 Rv). Het bestaan van de verplichtingen waarop de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang betrekking heeft, wordt in dat kort geding niet beoordeeld, omdat het bestaan daarvan al is vastgesteld in het betreffende vonnis of de beschikking.
8.7.
Het uitvoerbaar verklaren bij lijfsdwang komt pas aan de orde, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (art. 587 Rv). De lijfsdwang is dus een uiterste middel, waarbij de schuldeiser een voldoende zwaarwegend belang moet hebben, in verhouding tot het belang van de schuldenaar bij het achterwege blijven van lijfsdwang.
De dreiging van het toepassen van lijfsdwang is, evenals de dreiging van het verbeuren van dwangsommen, gericht op het nakomen van verplichtingen die uit een vonnis of beschikking voortvloeien. Voor lijfsdwang is geen plaats, indien het nakomen van de betreffende verplichting onmogelijk is (art. 588 Rv). Verder geldt dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft om het dwangmiddel op te leggen en dat het ten uitvoer leggen van lijfsdwang met betrekking tot dezelfde verplichting ten hoogste een jaar kan duren
(art. 589 Rv).
8.8.
Het hof zal nu voor elk van de zeven verplichtingen waarop de vorderingen van [werkgever] betrekking hebben, bespreken of het vonnis en de beschikkingen, waarbij de verplichtingen zijn opgelegd, uitvoerbaar bij lijfsdwang behoren te worden verklaard.
Het hof neemt daarbij onder meer in aanmerking dat niet of onvoldoende is weersproken dat [werkneemster] niet of geen noemenswaardig verhaal biedt voor verbeurde dwangsommen.
8.9.
Het hof merkt op dat in het onderhavige kort geding niet de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis aan de orde is. Het hof geeft dus geen oordeel over de vraag of [werkneemster] terecht in gijzeling is genomen en of de gijzeling behoort te worden voortgezet.
Potten Glucolin
8.10.
Bij beschikking van 2 juli 2020 heeft de kantonrechter [werkneemster] veroordeeld om zes potten Glucolin aan [werkgever] terug te geven of een vervangende schadevergoeding van
€ 330,- te betalen (zie 6.2). Het betreft potten Glucolin die [werkgever] verkoopt en die, gelet op de schadevergoeding, een waarde hadden van (ongeveer) € 330,-. Hierover gaat grief I van [werkneemster] .
8.11.
Het hof is van oordeel dat het belang van [werkgever] bij de potten, gezien de waarde, niet het toepassen van een zwaar dwangmiddel als lijfsdwang rechtvaardigt.
Deze grief I slaagt dus in zoverre en behoeft voor het overige geen bespreking.
Laptop
8.12.
Bij beschikking van 22 april 2021 heeft het hof [werkneemster] veroordeeld tot het afgeven van een laptop (zie 6.4). Het is niet of onvoldoende weersproken dat op de laptop bedrijfsgeheimen van [werkgever] zijn opgeslagen. [werkneemster] heeft de laptop ondanks het verbeuren van dwangsommen niet aan [werkgever] afgegeven. De laptop is onderwerp van grief II van [werkneemster] .
8.13.
De omstandigheid dat [werkgever] volgens [werkneemster] ervoor had kunnen kiezen om een eis in revindicatie in te stellen of vervangende schadevergoeding te vorderen, doet niets af aan de veroordeling tot afgifte die tegen [werkneemster] is uitgesproken. Bovendien had [werkneemster] dit verweer in beginsel kunnen en moeten voeren in de procedure die tot de veroordeling heeft geleid en kan zij dit geding niet met succes benutten als een verkapt rechtsmiddel tegen de veroordeling.
8.14.
Hetzelfde geldt voor het verweer van [werkneemster] dat zij de laptop niet heeft, omdat zij deze in het kantoor van [werkgever] heeft laten liggen. Daarop is al beslist in de hiervoor genoemde beschikking van het hof van 22 april 2021. In de onderhavige procedure kan dit verweer in beginsel niet opnieuw worden beoordeeld.
8.15.
Verder brengt het enkele feit dat bij het leggen van een bewijsbeslag de laptop niet is aangetroffen in het huis van [werkneemster] , niet mee dat het voor [werkneemster] onmogelijk is de laptop af te geven. De laptop kan immers zijn verborgen of op een andere plaats zijn ondergebracht.
8.16.
In de documenten van [werkneemster] die in beslag zijn genomen, zijn gegevens aangetroffen met betrekking tot de verkoop van een MacBook Air 13 via Marktplaats. [werkneemster] heeft echter bij de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk ontkend dat het gaat om de laptop waarop de veroordeling tot afgifte ziet. Volgens haar betreft het een laptop van haar dochter. Ook hieruit kan dus niet worden opgemaakt dat het voor [werkneemster] onmogelijk is om de laptop terug te geven.
8.17.
Ook voor het overige is niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [werkneemster] niet in staat is om de veroordeling tot afgifte van de laptop na te komen.
8.18.
Wat betreft het belang van [werkgever] bij het afgeven van de laptop neemt het hof met name in aanmerking dat daarop bedrijfsgeheimen zijn opgeslagen. Deze omstandigheid levert voor [werkgever] een voldoende zwaarwegend belang op om het toepassen van lijfsdwang voor beperkte duur te rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat lijfsdwang is toegelaten voor de duur van één dag voor elke dag dat [werkneemster] de laptop niet afgeeft, tot een maximum van dertig dagen. Alleen wat betreft de beperking in de duur treft grief II van [werkneemster] dus doel.
Concurrentie- en/of relatiebeding en (handels)naam/logo
8.19.
Bij vonnis in kort geding van 4 november 2020 is [werkneemster] veroordeeld om het overtreden van het concurrentie- en/of relatiebeding en het gebruik van de (handels)naam en/of het logo van [werkgever] te staken (zie 6.3). Hierop hebben de grieven III en IV van [werkneemster] betrekking. In de toelichting op deze grieven, die vrijwel gelijkluidend is, gaat [werkneemster] alleen in op het concurrentiebeding.
8.20.
De omstandigheid dat de veroordelingen in kort geding zijn uitgesproken en dus naar hun aard voorlopige maatregelen zijn, doet niets af aan de verplichting van [werkneemster] om de veroordelingen na te komen. De vraag of de veroordelingen terecht zijn uitgesproken, is in de onderhavige procedure in beginsel niet aan de orde.
8.21.
Voor het antwoord op de vraag of moet worden toegestaan dat de veroordelingen bij lijfsdwang ten uitvoer mogen worden gelegd, moet aannemelijk zijn dat een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Het toepassen van lijfsdwang is immers het uiterste middel. Daarnaast moet het belang van [werkgever] het toepassen van lijfsdwang rechtvaardigen.
8.22.
[werkgever] heeft aangevoerd dat [werkneemster] na het vonnis van 4 november 2020 is voortgegaan met haar concurrerende activiteiten en het benaderen van relaties van [werkgever] . Vanuit de webwinkel Vitaminstube.de zijn in de periode van november 2020 tot en met februari 2021 nieuwsbrieven aan klanten toegezonden, waarin onder meer [werkgever] -producten te koop werden aangeboden. Deze nieuwsbrieven zijn in deze procedure overgelegd (dagvaarding prod. 4 en 5, memorie van antwoord prod. 29). [werkneemster] heeft niet of onvoldoende weersproken dat deze nieuwsbrieven ook zijn verzonden aan klanten van [werkgever] . Op de website van deze webwinkel werden nog steeds producten, waaronder die van [werkgever] , aangeboden (memorie van antwoord, prod. 22). De website is pas in februari 2022 offline gezet, echter met vermelding: ‘
We’ll be back soon!’. De producten werden ook verkocht. Overgelegd is een whatsapp-gesprek over een betaling, waarin [werkneemster] onder meer meedeelt op welke betaalrekening de betaling moet worden overgemaakt.
Zij vermeldt daarbij: ‘bankrekening staat trouwens op naam van mam ( [persoon B] ’. Verder zijn bestellingen van klanten bij deze webwinkel overgelegd (prod. 40-42) en heeft [werkneemster] blijkens overgelegde producties bij Puritan’s Pride producten ingekocht (prod. 30 en 43), en bij Drückerei Erdtmann 100 etiketten laten maken voor [werkgever] -producten (prod. 31 en 44).
8.23.
Na beslag op de uitkering van [werkneemster] heeft [werkneemster] op 27 januari 2021 via Whatsapp aan haar moeder bericht:
‘De deurwaarder heeft namens [werkgever] beslag gelegt op mijn uitkering. Beslagvrije voet is vastgesteld op € 956,-.. dus dan mogen ze € 50,- per maand inhouden. Tja dan moet ik helaas nog 1 pot CHP meer gaan verkopen p/m.’
8.24.
Bij de mondelinge behandeling heeft [werkneemster] nog verklaard dat het haar moeder is die handelde via de [webwinkel] Mede in het licht van hetgeen ten tijde en na het ontslag van [werkneemster] bij [werkgever] is voorgevallen, het in 8.22 genoemde whatsapp-gesprek, de overgelegde correspondentie tussen [werkneemster] en EuroDNS op 17 en 19 oktober 2020 over de ‘CNAME’ van het subdomein vitaminstube.de (prod. 36) en de verdere berichten over deze website in de accounts die [werkneemster] beheerde (prod. 37-38), heeft het op de weg van [werkneemster] gelegen om dit concreet te maken. Zij heeft dit nagelaten. Het hof passeert dit verweer daarom als onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
8.25.
Met haar vage ontkenningen heeft [werkneemster] onvoldoende weersproken wat uit de overgelegde stukken blijkt, namelijk dat zij na het op 9 december 2020 verbeterde vonnis van 4 november 2020 is voortgegaan met haar concurrerende activiteiten en het benaderen van relaties van [werkgever] . Het verbeuren van dwangsommen heeft haar daarvan niet kunnen weerhouden. Beslaglegging heeft kennelijk alleen maar geleid tot het voornemen om het overtreden van het beding voort te zetten. Dit alles maakt het aannemelijk dat het dwangmiddel van de dwangsom hier geen of onvoldoende uitkomst biedt. [werkgever] heeft echter een zwaarwegend belang om [werkneemster] ervan te weerhouden het concurrentie- en relatiebeding te overtreden en haar (handels)naam en logo te gebruiken. Aan de kant van [werkneemster] staat daar geen zwaarwegend belang tegenover. Zij kan eenvoudig de verboden activiteiten staken. Dit rechtvaardigt het ten uitvoer leggen van de veroordelingen bij lijfsdwang.
8.26.
Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vordering en de daarop gegeven beslissing onduidelijk is wat betreft de duur van de lijfsdwang. De vordering en de beslissing houden in dat [werkneemster] in gijzeling kan worden genomen ‘voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat gedaagde het verbod overtreedt’. De vraag is hoe dit uitwerkt bij voortdurende overtredingen, zoals het te koop aanbieden op een website van producten onder de naam van [werkgever] . Volgens [werkgever] geldt elke dag dan als een nieuwe overtreding. Volgens [werkneemster] is dan sprake van een eenmalige overtreding.
8.27.
Het hof acht het van belang om problemen bij het ten uitvoer leggen te voorkomen en zal daarom de lijfsdwang verbinden aan de duur van de overtreding.
8.28.
Gelet op het zwaarwegende belang van [werkgever] enerzijds en anderzijds de zwaarte van het dwangmiddel van de lijfsdwang, ziet het hof aanleiding om te bepalen dat [werkneemster] in gijzeling kan worden genomen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat [werkgever] de veroordelingen niet nakomt en vervolgens met één dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van 100 dagen. Het maximum betreft de dagen waarop de gijzeling voortduurt, indien de overtreding voortduurt.
8.29.
Met betrekking tot de duur van de lijfsdwang is echter ook het volgende van belang.
Uit de stukken valt op te maken dat het concurrentie- en relatiebeding geldt gedurende twee jaren na het einde van de arbeidsovereenkomst (zie 6.7). De arbeidsovereenkomst is beëindigd op 5 maart 2020. De werkingsduur van het concurrentie- en relatiebeding is dus verstreken op 6 maart 2022. Het hof neemt daarom aan dat het concurrentie- en relatiebeding vanaf 6 maart 2022 niet meer kan worden overtreden. Of het concurreren en het benaderen van relaties van [werkgever] daarna nog uit anderen hoofde niet is toegelaten, is in deze
procedure niet aan de orde.
8.30.
Uit het voorgaande volgt dat lijfsdwang wat betreft het concurrentie- en relatiebeding alleen kan worden toegepast voor overtredingen van het beding in de periode tot en met
5 maart 2022. Het hof zal dit opnemen in de hierna te geven beslissing. Voor het gebruik van de (handels)naam en het logo van [werkgever] geldt deze beperking niet.
8.31.
De conclusie is dat de grieven III en IV van [werkneemster] leiden tot een andere beslissing met betrekking tot de duur van de lijfdwang.
Toegangscodes en wachtwoorden
8.32.
Bij beschikking van 27 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de deurwaarder en/of ICT-specialist gemachtigd kennis te krijgen van alle toegangscodes en wachtwoorden en een dwangsom verbonden aan het niet-verstrekken daarvan (zie 6.5). Grief V van [werkneemster] heeft hierop betrekking.
8.33.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft de deurwaarder aan [werkneemster] meegedeeld welke toegangscodes en wachtwoorden zij moet verstrekken. Het staat niet ter discussie dat het bedrijf dat de in beslag genomen documenten onderzoekt, deze toegangscodes en wachtwoorden nodig heeft om toegang tot de bepaalde documenten te verkrijgen.
[werkneemster] voert aan dat zij alle wachtwoorden heeft verstrekt en stelt: ‘Het gegeven dat daaropvolgend bepaalde wachtwoorden zijn gereset kan [werkneemster] niet duiden’. Zij heeft toegezegd alle medewerking aan het geven van wachtwoorden te zullen verlenen, zodat lijfsdwang volgens haar niet nodig is.
8.34.
Bij het in dit hoger beroep gewezen tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof onder meer overwogen dat [werkneemster] wel aanbiedt op eerste verzoek de actuele wachtwoorden te verstrekken, maar dat zij daaraan geen uitvoering geeft. Ook na dit tussenarrest heeft [werkneemster] niet de actuele wachtwoorden en codes verstrekt, waarnaar is verwezen in de e-mail van 5 oktober 2021 van de deurwaarder. Het staat niet ter discussie dat de wachtwoorden en codes na het leggen van het beslag zijn gewijzigd (gereset). Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [werkneemster] samengevat verklaard dat zij de nieuwe wachtwoorden en codes niet heeft en ook niet meer in staat is de wachtwoorden en codes te wijzigen. Volgens [werkneemster] zijn e-mailadressen niet meer gekoppeld aan een PayPal-account en accounts niet meer aan haar telefoonnummer.
8.35.
Het uitgangspunt is dat [werkneemster] beschikte over de wachtwoorden en codes om toegang tot de accounts en documenten te krijgen. Zij was ook in staat om die te wijzigen. Het mag dus worden aangenomen dat [werkneemster] ook anderen daartoe in staat heeft kunnen stellen, door de wachtwoorden en codes met hen te delen en dat zij ook beveiligingsdata, zoals telefoonnummers, heeft kunnen (laten) aanpassen. Onder deze omstandigheden is met de enkele stelling dat zij het resetten niet kan duiden en dat de accounts niet meer aan haar telefoonnummer zijn gekoppeld, in geen enkel opzicht naar behoren toegelicht dat [werkneemster] niet in staat is de gevraagde wachtwoorden en codes te verstrekken, of te bewerkstelligen dat die worden verstrekt.
8.36.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [werkneemster] ervoor heeft gezorgd dat [werkgever] geen toegang tot de documenten meer kan verkrijgen, waarmee zij de aan [werkgever] verleende inzage frustreert en de verplichting tot afgifte van de wachtwoorden en toegangscodes niet nakomt, ondanks het verbeuren van dwangsommen. Aannemelijk is dan ook dat het dwangmiddel van de dwangsom geen uitkomst biedt.
Gelet op het zwaarwegende belang van [werkgever] bij inzage, met name om na te gaan of en op welke wijze [werkneemster] [werkgever] beconcurreert, de relaties van [werkgever] benadert en producten van [werkgever] namaakt en verkoopt, is het toepassen van lijfsdwang gerechtvaardigd.
8.37.
Wat betreft de duur van de lijfsdwang verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het voortduren van overtredingen van het concurrentie- en relatiebeding en het gebruik van de (handels)naam en het logo van [werkgever] .
8.38.
De conclusie is dat grief V van [werkneemster] geen doel treft, behalve wat betreft de duur van de lijfsdwang.
Te koop aanbieden, relaties en foto’s/teksten/ontwerpen
8.39.
Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de kantonrechter [werkneemster] verboden om, kort gezegd, producten te verkopen die identiek zijn aan [werkgever] -producten en klanten van [werkgever] te benaderen. Daarnaast is [werkneemster] geboden geen gebruik te maken van foto’s, teksten of ontwerpen waarop [werkgever] het auteursrecht heeft. Daarover gaat grief VI van [werkneemster] .
8.40.
Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [werkneemster] tegen de beschikking hoger beroep heeft ingesteld, zoals zij bij memorie van grieven had aangekondigd te zullen doen, en dat dit hoger beroep nog aanhangig is.
8.41.
Het hoger beroep heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking geschorst, omdat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (art. 350 lid 1 Rv). Als [werkgever] reden heeft om aan te nemen dat de dwangmiddelen die bij de beschikking zijn opgelegd, geen uitkomst zullen bieden als de schorsende werking van het hoger beroep is vervallen en lijfsdwang daarom gerechtvaardigd is, heeft zij in het hoger beroep tegen de beschikking haar eis op dat punt nog kunnen wijzigen. Bovendien is het verkopen, het benaderen van klanten en het gebruik van de (handels)naam en logo van [werkgever] al verboden op grond van het vonnis van 4 november 2020. Het hof acht het daarom voorbarig om nu in dit kort geding een voorziening te treffen ten aanzien van het ten uitvoer leggen van de beschikking van 25 oktober 2021.
8.42.
De conclusie is dat grief VI van [werkneemster] in zoverre slaagt.
Proceskosten eerste aanleg
8.43.
Grief VII van [werkneemster] betreft de veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
8.44.
De grief slaagt niet. [werkneemster] is terecht in de proceskosten veroordeeld, omdat zij ook voor de eerste aanleg moet worden aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij.
Beslagkosten
8.45.
Het incidenteel hoger beroep betreft de beslagkosten. Met één grief vordert [werkgever] dat [werkneemster] wordt veroordeeld tot het betalen van deze kosten. [werkneemster] stelt dat de kosten onvoldoende zijn gespecificeerd en verantwoord.
8.46.
Het gaat om de kosten van het bewijsbeslag, ten aanzien waarvan in het bestreden vonnis is bepaald dat [werkgever] de beslagen documenten mag inzien. [werkgever] heeft facturen van Digi Juris overgelegd, welk bedrijf de documenten onderzoekt. Op deze facturen en de daarbij behorende bijlagen zijn de kosten en werkzaamheden genoegzaam gespecificeerd. Daarnaast zijn facturen van de deurwaarder overgelegd. Ook op deze facturen zijn de kosten voldoende gespecificeerd en verantwoord. Het verweer van [werkneemster] levert geen concrete aanknopingspunten om te oordelen dat deze kosten onredelijk of niet in redelijkheid zijn gemaakt. Er is ook verder onvoldoende reden om in het kader van dit kort geding nadere specificaties of bewijsstukken te verlangen. De vordering tot betaling van de kosten tot het gespecificeerde bedrag van € 18.678,71 is daarom toewijsbaar.
8.47.
Het meerdere dat is bedoeld met ‘p.m.’, is te onbepaald, en daarom in dit geding niet toewijsbaar.
Slot
8.48.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een andere beslissing kunnen leiden. Het bewijsaanbod van [werkneemster] passeert het hof, omdat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering.
8.49.
Voor zover het verzoek dat [werkneemster] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gedaan om te bevelen dat zij onmiddellijk uit de gijzeling wordt ontslagen, moet worden aangemerkt als een nieuwe incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, merkt het hof het volgende op. Het hof wijst een eindarrest in dit kort geding. Er is daarom geen aanleiding voor de duur van dit geding nog een voorlopige voorziening te treffen.
8.50.
De slotsom is dat het bestreden vonnis, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, dat is in conventie, deels moet worden bekrachtigd en deels niet in stand kan blijven. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het gaat om de beslissingen die in conventie onder 5.2 tot en met 5.8 zijn gegeven. In zoverre zal het hof een nieuwe beslissing geven.
Proceskosten
8.51.
De proceskosten van het hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, komen ten laste van [werkneemster] , omdat zij naar het oordeel van het hof in overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [werkgever] als volgt vast:
- griffierecht € 772,-
- salaris advocaat (principaal hoger beroep) € 2.228,- (tarief II, 2 punten)
- salaris advocaat (incident) € 1.114,- (tarief II, 1 punt)
- salaris advocaat (incidenteel hoger beroep)
€ 1.114,-(tarief II, 2 punten x 0,5)
totaal € 5.228,-

9.De uitspraak

Het hof:
in het principaal hoger beroep
9.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het principaal hoger beroep onderworpen, behalve wat betreft de onderdelen 5.2 tot en met 5.8;
9.2.
vernietigt het bestreden vonnis in zoverre;
en, om zoverre opnieuw rechtdoende,
9.3.
staat [werkgever] toe om de veroordeling in de beschikking van 22 april 2021 van dit hof (zaaknummer 200.283.957/01) ten aanzien van de teruggave van de Apple MacBook Air 13 (2017) [nummer] vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van één dag voor iedere dag dat [werkneemster] niet aan de betreffende veroordeling voldoet, met een maximum van 30 dagen;
9.4.
staat [werkgever] toe om de veroordeling in het op 9 december 2020 verbeterde vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 4 november 2020 (zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580) ten aanzien van het concurrentie- en/of relatiebeding (5.3. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat [werkneemster] in de periode tot en met 5 maart 2022 het verbod overtreedt en met één dag voor iedere dag dat de overtreding in de periode tot en met 5 maart 2022 voortduurt, dit laatste tot een maximum van 100 dagen;
9.5.
staat [werkgever] toe om de veroordeling in het op 9 december 2020 verbeterde vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 4 november 2020 (zaaknummer 8775682 CV EXPL 20-4580) ten aanzien van het gebruik van de (handels)naam en het logo van [werkgever] (5.4. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 30 dagen voor iedere keer dat [werkneemster] het verbod overtreedt, en met één dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, dit laatste tot een maximum van 100 dagen;
9.6.
staat [werkgever] toe om de veroordeling in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 27 mei 2021 (zaak- en rekestnummer C/03/292410 / KG RK 21-314) ten aanzien van het verstrekken van alle toegangscodes en wachtwoorden (3.6. van het dictum) vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [werkneemster] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en [werkneemster] in gijzeling te doen stellen voor de duur van één dag voor iedere dag dat [werkneemster] niet aan de betreffende veroordeling voldoet, met een maximum van 100 dagen;
in het incidenteel hoger beroep
9.7.
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover in conventie onder 5.11 de vordering van [werkgever] tot betaling van beslagkosten is afgewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
9.8.
veroordeelt [werkneemster] in de beslagkosten van [werkgever] tot een bedrag van
€ 18.678,71;
verder in het principaal en incidenteel hoger beroep
9.9.
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [werkgever] vastgesteld op € 5.228,- tot heden.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, M.G.W.M. Stienissen en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2022.
griffier rolraadsheer