ECLI:NL:GHSHE:2022:1954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.299.492_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op graafmachine en goede trouw van verkrijger

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de opheffing van conservatoir beslag op een graafmachine, gelegd door PV Worx BVBA, en de vraag of de verkrijger van de graafmachine, [[X]] Machines B.V., te goeder trouw was. PV Worx had eerder een leasecontract gesloten voor de graafmachine, maar deze was inmiddels verkocht aan [[X]] Machines. Het hof oordeelde dat [[X]] Machines bij de aankoop van de graafmachine te goeder trouw was, omdat zij voldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van de machine en een marktconforme prijs had betaald. Het hof heeft de conservatoire beslagen opgeheven, omdat het eigendomsrecht van PV Worx summierlijk ondeugdelijk was gebleken. De proceskosten werden toegewezen aan [[X]] Machines en de andere appellanten, die in het ongelijk waren gesteld in de eerste aanleg. Het hof bekrachtigde het vonnis voor zover het de opheffing van de beslagen betrof, maar vernietigde het voor het overige, waarbij het de vorderingen van PV Worx afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.299.492/01
arrest in kort geding van 21 juni 2022
in de zaak van

1.[[X]] Machines B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[[Y]] Trading B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[[X]] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
Epic Auctions B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
Stichting Derdengelden Epic Auctions,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. L.T. van der Sluis te Rotterdam,
tegen
PV Worx BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als PV Worx,
advocaat: mr. H. Şimşek te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 juli 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en PV Worx als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/370697 / KG ZA 21-287)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 12 oktober 2021, met eiswijziging, en producties 32 t/m 48
  • de memorie van antwoord van 23 november 2021, met producties 10 t/m 12;
  • de mondelinge behandeling van 18 mei 2021, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd, en waarbij [appellanten] producties 49 t/m 52 bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] met grieven 1, 2 en 4 terecht aanvoert dat de voorzieningenrechter in rov. 3.2 en 3.4 van het bestreden vonnis feiten heeft vastgesteld die tussen partijen nog in geschil waren. Hierna volgt een nieuw overzicht van de feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, voor zover in hoger beroep relevant:
a. [[X]] Machines B.V. (hierna: [[X]] Machines) is een vennootschap die zich richt op de groot- en detailhandel in graafmachines, auto’s en vrachtwagens. Statutair bestuurder van [[X]] Machines is [persoon A] via zijn beheermaatschappij [[Y]] Trading B.V. (hierna: [[Y]] Trading).
[[X]] Beheer B.V. (hierna: [[X]] Beheer) is de beheermaatschappij van [persoon B] en [persoon C] .
Epic Auctions B.V. (hierna: Epic Auctions) is een vennootschap die zich onder meer bezighoudt met het veilen van huisraad, kunst, antiek, machines en meer in het algemeen roerende goederen, waaronder voertuigen. [persoon A] is (mede-)eigenaar van Epic Auctions. Stichting Derdengelden Epic Auctions is ten behoeve van het beheer van gelden en overige vermogensbestanddelen van derden betrokken bij de bedrijfsactiviteiten van Epic Auctions.
PV Worx is onderdeel van de Palmaers-groep en houdt zich onder meer bezig met de verhuur en leasing van machines en installaties aan personen en bedrijven, werkzaam in onder meer de bouwnijverheid en de weg- en waterbouw.
PV Worx heeft op 12 augustus 2020 een leasecontract gesloten met Excellent Interieur & Schrijnwerkerij BVBA (hierna: Excellent). Het betrof een leasecontract voor de duur van 60 maanden tegen een maandelijks huurtarief van € 1.205,02 en had betrekking op de volgende machine met toebehoren (hierna: de graafmachine): Wacker Neuson EW65, met hydraulische snelwissel cw10 met lasthaak, slotenbak 1400mm, dieplepelbak 500mm en banaanbak 400mm.
Op 14 april 2021 heeft een vertegenwoordiger van de onderneming Vrijdag Kottertechniek aan een medewerker van de Palmaers-groep gemeld dat haar een graafmachine, te weten een Wacker Neuson EW65, te koop was aangeboden door Dutch Machinery. Dutch Machinery is een eenmanszaak gevestigd te [vestigingsplaats] .
PV Worx heeft vervolgens onderzoek gedaan en vastgesteld dat de door haar aan Excellent geleaste graafmachine op 19 april 2021 te koop werd aangeboden via de veilingsite van Epic Auctions. Volgens de website van dit veilinghuis zou de veiling ten aanzien van de graafmachine sluiten op 22 april 2021. Een vertegenwoordiger van PV Worx heeft vervolgens contact opgenomen met Epic Auctions die bevestigde dat de graafmachine zich bevond op haar bedrijfslocatie in Breda.
Op 19 april 2021 heeft voorts een bespreking plaatsgevonden tussen PV Worx en Excellent. Op dezelfde dag heeft Excellent een bedrag van € 30.000,- overgemaakt op de bankrekening van PV Worx onder vermelding van “Aanbetaling ew65”.
i. Op 20 april 2021 heeft PV Worx aangifte gedaan bij de politie ter zake heling van de graafmachine en daarbij aangegeven zij heeft geconstateerd dat de graafmachine zich op de bedrijfslocatie van Epic Auctions te [vestigingsplaats] bevond. Tevens heeft PV Worx op die dag de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant verlof gevraagd om ten laste van Epic Auctions conservatoir beslag tot afgifte te doen leggen op de graafmachine met toebehoren. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof verleend op 21 april 2021 (zaak- en rolnummer C/02/384840 / KG RK 21-278).
Toen de deurwaarder op 21 april 2021 een bezoek bracht aan Epic Auctions om het beslag te doen leggen, bleek dat de graafmachine met toebehoren waarop beslag zou moeten worden gelegd, inmiddels was verplaatst.
Vervolgens heeft PV Worx verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant tot het mogen leggen van conservatoir beslag tot afgifte ten laste van [[X]] Machines, omdat aanleiding bestond om te vermoeden dat deze partij de graafmachine onder zich had, gelet op uitlatingen van haar (middellijk) bestuurder, [persoon A] . Het verlof is bij beschikking van 22 april 2021 verleend (zaak- en rolnummer C/01/370164 / BP RK 21-208). Daarin is tevens bepaald dat [[X]] Machines, indien zij ondanks een daartoe strekkend verzoek van de deurwaarder, in enig opzicht niet voldoet aan haar verplichting om medewerking te verlenen, een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor ieder uur dat bedoelde medewerking uitblijft na bedoeld verzoek, tot een maximum van € 150.000,- is bereikt.
Ter uitvoering van dit verlof heeft de deurwaarder op 22 april 2021 bij [[X]] Machines geprobeerd om beslag tot afgifte te doen leggen op de machine. Daarbij is het beslagverlof betekend aan de aanwezige (middellijke) bestuurder [persoon A] en is hem de door de voorzieningenrechter in het verlof opgenomen en met dwangsommen gesanctioneerde medewerkingsplicht aangezegd. Nadat de machine opnieuw niet ter plaatse werd aangetroffen, heeft [persoon A] verklaard dat de graafmachine al was verkocht.
Bij verzoekschrift van 23 april 2021 heeft PV Worx de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verlof gevraagd voor het mogen leggen van conservatoir verhaalsbeslag op roerende zaken en conservatoir derdenbeslag ten laste van [appellanten] in verband met de schade die PV Worx stelde te hebben geleden als gevolg van en in verband met de – in haar ogen – onrechtmatig aan het eigendomsrecht van PV Worx onttrokken graafmachine. De voorzieningenrechter heeft dat verlof verleend op 23 april 2021 (zaak- en rolnummer C/01/370211 / BP RK 21-211).
Op 23 april 2021 heeft [persoon A] aan de deurwaarder meegedeeld dat de graafmachine zich bevond in een nabij gelegen loods in [vestigingsplaats] . De deurwaarder heeft de graafmachine met toebehoren daar aangetroffen en deze vervolgens krachtens het eerder verleende verlof tot het leggen van beslag tot afgifte in beslag genomen. Op dezelfde datum heeft de deurwaarder tevens conservatoir verhaalsbeslag gelegd ten laste van [appellanten] conform het eerder die dag verstrekte verlof.
Bij exploot van 29 april 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van PV Worx bevel gedaan aan [[X]] Machines om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 27.000,- wegens verbeurde dwangsommen omdat [[X]] Machines in gebreke zou zijn gebleven om de van haar gevorderde medewerking te verlenen aan de beslaglegging op de graafmachine.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In deze procedure heeft [appellanten] in eerste aanleg gevorderd:
primair:
1. het ten laste van Epic Auctions gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine op te heffen;
2. het ten laste van [[X]] Machines op de voet van het verlof van 22 april 2021 (C/01/370164 / BP RK 21-208) gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine (inclusief de daarin opgenomen dwangsommen) op te heffen;
3. de ten laste van [[X]] Machines, [[Y]] Trading, [[X]] Beheer, Epic Auctions en Stichting Derdengelden Epic Auctions op de voet van het verlof van 23 april 2021 (C/01/370211 / BP RK 21-211) gelegde beslagen op te heffen;
subsidiair:
4. de beslagen die naar aanleiding van het verlof van 23 april 2021 (C/01/370211 / BP RK 21-211) zijn gelegd, maar waarvoor in die beschikking geen verlof is verleend op te heffen, waaronder beslagen op handelsvoorraden, gereedschappen en grondstoffen;
5. het ten laste van [[X]] Machines op de voet van het verlof van 22 april 2021 (C/01/370164 / BP RK 21-208) gelegde beslag tot afgifte op te heffen, met schorsing van de executie van de in dat verlof toegewezen dwangsommen totdat in de eis in de hoofdzaak over de verschuldigdheid van de gevorderde dwangsommen is beslist, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat PV Worx toch executiemaatregelen treft;
meer subsidiair:
6. de beslagen op te heffen op voorwaarde van zekerheidsstelling (in overeenstemming met de beslaggarantie conform het model van de NVB) door [[X]] B.V. ten gunste van PV Worx voor een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellanten] , samengevat, ten grondslag gelegd dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door PV Worx ingeroepen recht. Ter onderbouwing daarvan heeft zij, samengevat, gesteld dat aan Dutch Machinery en ook [[X]] B.V. als verkrijgers te goeder trouw een beroep toekomt op derdenbescherming ex artikel 3:86 lid 1 BW. [[X]] B.V. is eigenaar van de graafmachine en PV Worx kan daarom geen afgifte vorderen. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad en dus ook niet van aansprakelijkheid voor schade die PV Worx stelt te hebben geleden, aldus [appellanten]
3.2.3.
PV Worx heeft verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 30 juli heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ten laste van [[X]] Machines, [[Y]] Trading, [[X]] Beheer, Epic Auctions en Stichting Derdengelden Epic Auctions gelegde conservatoire verhaalsbeslagen die zijn gelegd op de voet van het verlof van 23 april 2021 opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [appellanten] vervangende zekerheid stelt voor een bedrag van € 40.000,-. De vorderingen van [appellanten] zijn voor het overige afgewezen en [appellanten] is in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellanten] heeft in hoger beroep 20 grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van haar in hoger beroep gewijzigde vorderingen. De gewijzigde eis luidt als volgt:
I. het ten laste van Epic Auctions op voet van het verlof van 21 april 2021 gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine op te heffen;
II. het ten laste van [[X]] Machines op voet van het verlof van 22 april 2021 gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine op te heffen;
III. de bij het verlof van 22 april 2021 opgelegde dwangsommen op te heffen, althans deze te matigen;
IV. de naar aanleiding van het bestreden vonnis verplicht gestelde zekerheidsstelling op te heffen, althans het bedrag van de gestelde zekerheid te matigen; en
V. veroordeling van PV Worx in de integrale proceskosten.
Bevoegdheid, spoedeisendheid, beoordelingsmaatstaf
3.4.1.
Het hof overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012, de Nederlandse rechter bevoegd is.
Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Nederlands recht van toepassing is, is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
3.4.2.
Met de aard van het geschil (de vordering tot opheffing van het beslag) is het vereiste spoedeisende belang gegeven.
3.4.3.
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat het beslag onder meer dient te worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of indien voor de vordering voldoende zekerheid wordt gesteld (artikel 705 lid 2 Rv). Wat betreft de aangevoerde gronden voor opheffing geldt dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kort geding, aannemelijk te maken dat die gronden voor opheffing zich voordoen. De rechter zal echter hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken. Bij de belangenafweging moet het belang van de beslagene bij opheffing worden afgewogen tegen het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag. Relevante omstandigheden zijn onder meer de hoogte van de vordering van de beslaglegger, de waarde van de beslagen goederen, de eventueel onevenredig zware wijze waarop de beslagene in zijn belangen wordt getroffen (vgl. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559).
Beslag tot afgifte graafmachine
3.5.1.
Met grieven 9 t/m 13 bestrijdt [appellanten] het oordeel van de voorzieningenrechter dat voorshands niet met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de rechter in de bodemprocedure waarschijnlijk tot de conclusie zal komen dat [appellanten] bij de verkrijging van de graafmachine te goeder trouw was en dat haar om die reden de bescherming toekomt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van Dutch Machinery, zodat het vorderingsrecht van PV Worx niet summierlijk ondeugdelijk is. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof is van oordeel dat deze grieven terecht zijn voorgedragen en is voorshands van oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door PV Works ingeroepen recht dat aan de gelegde beslagen tot afgifte van de graafmachine ten grondslag ligt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.5.2.
[appellanten] heeft onbetwist gesteld dat [[X]] B.V. (hierna: [[X]] ) al enige tijd op zoek was naar het type graafmachine Wacker Neuson EW65, dat Dutch Machinery hiervan op de hoogte was en [[X]] heeft benaderd en de graafmachine te koop heeft aangeboden. [appellanten] heeft verder gesteld dat handelen in gemotoriseerde voertuigen zoals graafmachines tot de kernactiviteiten van Dutch Machinery behoorde. Dit volgt ook uit de inschrijving van Dutch Machinery in het handelsregister (productie 31 [appellanten] ). Gelet hierop heeft PV Worx deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.5.3.
[appellanten] heeft voorts gesteld en met bewijsstukken onderbouwd dat [[X]] onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de graafmachine alvorens over te gaan tot aankoop. [[X]] heeft Dutch Machinery gevraagd om de aankoopfactuur van graafmachine. [[X]] heeft vervolgens een factuur ontvangen van Excellent gericht aan Dutch Machinery, waarop de gegevens van de graafmachine zijn vermeld (productie 15 [appellanten] ). Op deze factuur is daarnaast het correcte btw-nummer van Excellent vermeld. [[X]] ontving desgevraagd van Dutch Machinery in de vorm van een bankafschrift ook een bewijs dat Dutch Machinery aan Excellent had betaald voor de graafmachine; het aankoopbedrag was op dit bankafschrift onleesbaar gemaakt (productie 17 [appellanten] ). Verder is tussen partijen niet in geschil dat Excellence een zwembadbouwer is die onder meer zwembaden uitgraaft in tuinen van particulieren. Wat betreft het door [appellanten] gedane onderzoek neemt het hof verder in aanmerking dat [appellanten] bij Collé Sittard Machinehandel B.V., importeur van Wacker Neuson machines in Nederland, navraag heeft gedaan of de graafmachine door de importeur op de Nederlandse markt was gebracht, en dat de importeur daarop heeft aangegeven dat de graafmachine niet door hem op de markt was gebracht maar dat de graafmachine niet bekend stond als gestolen en dat hij niet kon achterhalen welke eigenaars de graafmachine had gehad omdat de fabrikant deze informatie afschermt voor haar dealers (productie 19 [appellanten] ).
3.5.4.
[[X]] is vervolgens op 15 april 2021 overgegaan tot aankoop van de graafmachine tegen een prijs van € 65.000,- exclusief btw. Bij de levering, op 15 april 2021, heeft [[X]] de aankoopprijs aan Dutch Machinery betaald, en een factuur van de aankoop ontvangen (producties 21 en 30 [appellanten] ). De graafmachine is afgeleverd bij [[X]] met bijbehorende originele documentatie, te weten de CE-verklaring, gebruiksaanwijzing en onderhoudsinstructie (productie 22 [appellanten] ).
Het hof is voorshands van oordeel dat de aankoopprijs die [[X]] voor de graafmachine betaalde marktconform was. De graafmachine is door PV Worx in augustus 2020 van een groepsmaatschappij (Palmaers Verhuur) gekocht voor € 72.950,- exclusief btw (productie 44 [appellanten] ). De graafmachine is in augustus 2020 geleast aan Excellent (productie 1e (leasecontract) PV Worx). In het leasecontract staat als investeringsbedrag genoemd € 72.950,-. Na betaling van 60 maandelijkse termijnen van € 1.205,02 en een slottermijn van € 11.672,- zou Excellent eigenaar zijn geworden van de graafmachine (productie 1e PV Worx). Uit de afbetalingstabel die deel uitmaakte van het leasecontract met Excellent volgt dat de graafmachine in april 2021 werd gewaardeerd op € 63.757,49 (productie 1e PV Worx). Hieruit volgt dat het bedrag van € 63.757,49 door PV Worx werd beschouwd als een reële marktwaarde in april 2021. De door [[X]] betaalde prijs van € 65.000,- wijkt daar nauwelijks van af.
PV Worx heeft herhaaldelijk betoogd dat de graafmachine een waarde had van circa € 134.000,- in april 2021. Dit bedrag is echter niet (afgeleid van) het bedrag dat Palmaers Verhuur oorspronkelijk voor de graafmachine heeft betaald. De prijslijst van de fabrikant waarnaar PV Worx in dit verband heeft verwezen (productie 1g PV Worx) vermeldt bruto lijstprijzen waarop PV Worx (of Palmaers) een handelaarskorting krijgt van 43%, zo heeft PV Worx ter zitting bij het hof verklaard.
3.5.5.
PV Worx heeft aangevoerd dat [[X]] geen navraag heeft gedaan bij de fabrikant naar de herkomst van de graafmachine (zoals Vrijdag Kottertechniek deed). Het hof overweegt op dit punt dat het begrijpelijk is dat [[X]] zich voor deze informatie heeft gewend tot de Nederlandse importeur van deze buitenlandse fabrikant. Ook gelet op de informatie die door de importeur werd gegeven, de informatie die door Dutch Machinery was verstrekt, de overige omstandigheden van de totstandkoming van de koop waaronder de gevraagde koopprijs, en de afwezigheid van indicaties dat Dutch Machinery niet beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de graafmachine, kon van [[X]] niet zonder meer worden verlangd dat deze zich tot de fabrikant zou wenden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de bij de fabrikant beschikbare informatie over de eigenaar(s) van de graafmachine kennelijk niet accuraat was, nu PV Worx bij de fabrikant niet als eigenaar te boek stond, en een fabrikant in beginsel niet is gehouden om aan een derde informatie over de eigenaar(s) van een bepaalde machine te geven. Van een door de fabrikant bijgehouden openbaar register van eigenaren van de door haar geproduceerde graafmachines is dus geen sprake.
3.5.6.
Gelet op de wijze waarop de koop tussen [[X]] en Dutch Machinery tot stand is gekomen, het onderzoek dat [[X]] voorafgaand aan die koop heeft gedaan en de resultaten die dat heeft opgeleverd, de marktconforme prijs die [[X]] voor de graafmachine heeft betaald, en de afwezigheid van aanwijzingen dat Dutch Machinery niet beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de graafmachine, is het hof voorshands van oordeel dat [[X]] c.s. bij de aankoop van de graafmachine te goeder trouw was in de zin van artikel 3:86 BW, zodat eventuele beschikkingsonbevoegdheid van Dutch Machinery niet aan de geldigheid van de koop in de weg staat. Wat PV Worx voor het overige heeft aangevoerd over de omstandigheden waaronder de graafmachine is verworven, legt bij de beoordeling van de goede trouw te weinig gewicht in de schaal. Naar het voorshands oordeel van het hof is de eigendom van de graafmachine dus overgegaan op [[X]] .
Dit betekent dat het door PV Worx gepretendeerde eigendomsrecht op de graafmachine dat ten grondslag ligt aan de gelegde conservatoire beslagen tot afgifte van de graafmachine, summierlijk ondeugdelijk is gebleken. Op grond hiervan dienen de conservatoire beslagen tot afgifte op grond van artikel 705 lid 2 Rv in beginsel te worden opgeheven.
3.5.7.
Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. [appellanten] heeft onderbouwd dat zij wil kunnen beschikken over de graafmachine bij (handels)activiteiten. Daarentegen is het belang van PV Worx niet zozeer gelegen in het kunnen beschikken over specifiek deze graafmachine; de strekking van de leaseovereenkomst met Excellent was immers om de eigendom van de graafmachine uiteindelijk te doen overgaan op Excellent. Dit betekent dat, voor zover de vorderingen van PV Worx jegens [appellanten] in de bodemprocedure zouden worden toegewezen, het eventueel niet meer beschikbaar zijn van de graafmachine kan worden opgelost met vervangende schadevergoeding. In dit verband volgt uit de stellingen van PV Worx niet dat gevreesd moet worden dat bij [appellanten] onvoldoende vermogensbestanddelen beschikbaar zouden zijn voor PV Worx om zich zonodig op te kunnen verhalen.
Verhaalsbeslagen
3.6.1.
Uit wat is overwogen in rov. 3.5.6 volgt dat de ingeroepen vordering met betrekking tot de conservatoire verhaalsbeslagen eveneens summierlijk ondeugdelijk is, voor zover daaraan onrechtmatig handelen van [appellanten] in verband met de verwerving van de graafmachine ten grondslag ligt. Daarmee slaagt ook grief 15, voor zover gericht tegen het oordeel dat summierlijk van enig vorderingsrecht is gebleken voor zover PV Worx stelt schade geleden te hebben als gevolg van derving van inkomsten doordat de graafmachine niet commercieel kan worden geëxploiteerd (rov. 5.14 bestreden vonnis) en het daarop gebaseerde oordeel dat de conservatoire verhaalsbeslagen die zijn gelegd op de voet van het verlof van 23 april 2021 slechts kunnen worden opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [appellanten] vervangende zekerheid stelt voor een bedrag van € 40.000,- (rov. 5.27). Gelet op wat is overwogen in rov. 3.5.7 leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel.
3.6.2.
De voorzieningenrechter heeft in rov. 5.14 van het bestreden vonnis tevens geoordeeld dat summierlijk is gebleken van enig vorderingsrecht voor zover PV Worx stelt schade geleden te hebben als gevolg van de (onrechtmatige) pogingen om beslaglegging door PV Worx te frustreren. Met grief 14 – die is gericht tegen rov. 5.13 waarin de voorzieningenrechter slechts de stellingen van PV Worx samenvat – beoogt [appellanten] ook dit oordeel in rov. 5.14 te bestrijden, zo begrijpt het hof.
Uit de toelichting die PV Worx heeft gegeven op deze schadevordering begrijpt het hof dat het hier gaat om de kosten van het meermaals beslagleggen in de periode 21 t/m 23 april 2021 (memorie van antwoord, 3.39; dagvaarding in bodemprocedure, 3.4-3.6). Bij gebreke van onderbouwende bewijsstukken van de gestelde kosten, schat het hof de omvang van deze kosten in als gering, althans niet van een omvang die het stellen van een bankgarantie, het beslag op roerende zaken van de onderneming van [appellanten] of het gelegde beslag onder derden rechtvaardigt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit het door PV Worx gestelde niet volgt dat [appellanten] geen verhaal biedt voor een dergelijke vordering. Gelet op dit laatste, en de kosten van het in stand houden van een bankgarantie, weegt het belang van [appellanten] bij onvoorwaardelijke opheffing van het verhaalsbeslag voor zover gelegd ter zekerheid van deze vordering zwaarder dan het belang van PV Worx bij instandhouding ervan. Of de door PV Worx gepretendeerde vordering op grond van de gestelde onrechtmatige pogingen van [appellanten] om beslaglegging door PV Worx te frustreren summierlijk ondeugdelijk is, kan hierbij in het midden blijven.
3.6.3.
Hieruit volgt dat het bestreden vonnis op dit punt moet worden vernietigd voor zover aan de opheffing van de conservatoire verhaalsbeslagen die zijn gelegd op grond van het verlof van 23 april 2021 de opschortende voorwaarde is verbonden dat [appellanten] vervangende zekerheid stelt voor een bedrag van € 40.000,-. De door [appellanten] in hoger beroep gevorderde opheffing van de naar aanleiding van het bestreden vonnis verplicht gestelde zekerheidsstelling is als zodanig niet toewijsbaar, nu het hier gaat om een garantstelling door de bank ten gunste van PV Worx. Uit wat hiervoor is overwogen volgt echter wel dat PV Worx jegens [appellanten] gehouden is mee te werken aan het beëindigen van de desbetreffende bankgarantie.
Opheffing/vermindering dwangsom
3.7.
Na eiswijziging in hoger beroep vordert [appellanten] om de bij het verlof van 22 april 2021 opgelegde dwangsommen op te heffen, althans deze te matigen.
Het hof stelt voorop dat, anders dan grieven 17 t/m 20 lijken te veronderstellen, bij de beoordeling van een vordering tot opheffing of vermindering van opgelegde dwangsommen, op grond van artikel 611d Rv, geen oordeel kan worden gegeven over de rechtmatigheid van de hoofdveroordeling waaraan de dwangsom is verbonden. Voor opheffing of vermindering van opgelegde dwangsommen, op grond van artikel 611d Rv, is vereist dat sprake is van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Dat wil in dit geval zeggen onmogelijkheid om te voldoen aan de in de beschikking van 22 april 2021 opgelegde verplichting tot medewerking bij de beslaglegging door de deurwaarder. Dat hiervan sprake is, heeft [appellanten] niet gesteld. Deze vordering van [appellanten] is daarom niet toewijsbaar.
Conclusie en proceskosten
3.8.1.
Ten aanzien van de conservatoire verhaalsbeslagen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd voor zover deze beslagen zijn opgeheven. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden vernietigd. De ten laste van [appellanten] gelegde conservatoire beslagen tot afgifte zullen alsnog worden opgeheven.
3.8.2.
PV Worx is de overwegend in het ongelijk gestelde partij, en zal in de proceskosten worden veroordeeld.
3.8.3.
[appellanten] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige door haar gemaakte proceskosten. Zij stelt hiertoe dat PV Worx enkele dagen na het leggen van de beslagen al volledig was voldaan. PV Worx doelt hiermee op haar stellingen dat PV Worx op 19 april 2021 met Excellent een regeling heeft getroffen voor de betaling van de graafmachine, op grond waarvan Excellent op die dag € 30.000,- heeft betaald en op 26 april 2021 het restant van het verschuldigde bedrag (door verrekening) heeft voldaan. [appellanten] verbindt hieraan de conclusie dat sprake is van convalescentie in de zin van artikel 3:58 lid 1 BW en daarmee heling van eventuele beschikkingsonbevoegdheid van Excellent. PV Worx heeft uit eigen beweging niets over de afspraken met Excellent vermeldt in haar beslagrekesten en processtukken, wat in strijd is met artikel 21 Rv, aldus [appellanten]
3.8.4.
Het hof stelt voorop dat het, gelet op het bepaalde in artikel 21 Rv, op de weg van PV Worx lag om, reeds in haar beslagrekesten, openheid van zaken te geven over wat zij met Excellent had afgesproken, alsook om in haar processtukken duidelijk uiteen te zetten hoe zich de ingestelde vorderingen tegen [appellanten] verhouden tot de in België ingestelde vorderingen tegen Excellent. PV Worx heeft dit slechts summier gedaan, waarmee onduidelijkheid op deze punten is blijven bestaan. Aangezien de beslagen al op andere gronden worden opgeheven, ziet het hof geen aanleiding op grond van artikel 21 Rv verdere consequenties te verbinden aan de proceshouding van PV Worx.
3.8.5.
Wat betreft de proceskosten overweegt het hof dat een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten slechts toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen, zoals wanneer het instellen van de vordering of het voeren van een verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, omdat de vordering respectievelijk het verweer is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de desbetreffende partij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
Het hof overweegt dat PV Worx de stellingen van [appellanten] over de regeling met Excellent heeft betwist. Binnen het bestek van dit kort geding, gelet op het op dit moment beschikbare bewijs en de beperkingen met betrekking tot bewijslevering, kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat PV Worx vorderingen heeft ingesteld tegen [appellanten] (en op basis daarvan in dit kort geding verweer voert) die gebaseerd zijn op stellingen waarvan PV Worx op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, of anderszins als evident ongegrond achterwege had behoren te blijven. De vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten is daarom niet toewijsbaar. Het hof zal de proceskosten begroten aan de hand van de liquidatietarieven.
3.8.6.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] worden begroot op:
– dagvaardingskosten € 85,81
– griffierecht € 667,-
– salaris advocaat
€ 1.016,-
totaal € 1.768,81.
3.8.7.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] worden begroot op:
– dagvaardingskosten € 98,52
– griffierecht € 772,-
– salaris advocaat (2 punten x tarief II)
€ 2.228,-
totaal € 3.098,52.
3.8.8.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover daarbij de ten laste van [[X]] Machines B.V., [[Y]] Trading B.V., [[X]] Beheer B.V., Epic Auctions B.V. en Stichting Derdengelden Epic Auctions gelegde conservatoire verhaalsbeslagen die zijn gelegd op de voet van het verlof van 23 april 2021 zijn opgeheven;
vernietigt het bestreden vonnis voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
heft op:
het ten laste van Epic Auctions B.V. op de voet van het verlof van 21 april 2021 gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine, en
het ten laste van [[X]] Machines B.V. op de voet van het verlof van 22 april 2021 gelegde beslag tot afgifte van de graafmachine;
veroordeelt PV Worx in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] vast op € 1.768,81 in eerste aanleg en op € 3.098,52 voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat de bedragen van € 1.768,81, en € 3.098,52 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, N.W.M. van den Heuvel en G. van der Wal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2022.
griffier rolraadsheer