ECLI:NL:GHSHE:2022:1948

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.290.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en bewijsopdracht in aanrijding tussen oldtimer en bestelbus

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Reaal) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een aanrijding op 13 december 2017 tussen een oldtimer, bestuurd door de geïntimeerde, en een gehuurde bestelbus. Reaal stelt dat de aanrijding in scène is gezet door de geïntimeerde en dat deze opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de toedracht van de aanrijding. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat Reaal niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldiging van verzekeringsfraude en heeft zij Reaal veroordeeld tot het verlenen van dekking onder de oldtimerverzekering en het verwijderen van de personalia van de geïntimeerde uit de frauderegisters.

In hoger beroep heeft Reaal zeven grieven ingediend en het hof heeft de zaak in volle omvang behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslast bij Reaal ligt om aan te tonen dat de geïntimeerde fraude heeft gepleegd. De deskundigenrapporten van beide partijen zijn in het geding gebracht, maar het hof concludeert dat er vooralsnog geen bewijs is geleverd voor de stelling dat de aanrijding in scène is gezet. Het hof laat Reaal toe om bewijs te leveren dat de geïntimeerde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt en dat hij de aanrijding heeft gefingeerd. De beslissing van het hof houdt in dat verdere bewijslevering zal plaatsvinden, waarbij de geïntimeerde en Reaal aanwezig moeten zijn bij het getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF
s-HERTOGENBOSCH
Team handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.816/01
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, C/02/354408 / HA ZA 19-58)
arrest van 21 juni 2022
in de zaak van
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., h.o.d.n.
Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T.W. Phea te Arnhem.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 maart 2019, 27 maart 2019, 25 maart 2020 en 21 oktober 2020 die de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van Reaal,
- de memorie van grieven (met twee producties),
- de memorie van antwoord (met twee producties).
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

De zaak in het kort
3.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of [geïntimeerde] verzekeringsfraude heeft gepleegd ten aanzien van een aanrijding (hierna: de aanrijding) op 13 december 2017 ná 21.00 uur tussen de oldtimer van [geïntimeerde] (hierna: de oldtimer) (die de oldtimer op dat moment ook bestuurde en die via een oldtimerverzekering volledig casco was verzekerd bij Reaal) en een gehuurde bestelbus die werd bestuurd door [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Daarbij is de oldtimer op een rotonde van de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] nabij de kern van [plaats] geraakt door de bestelbus. Reaal stelt dat [geïntimeerde] de aanrijding in scene heeft gezet en dat [geïntimeerde] Reaal opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over de aanrijding. Reden voor Reaal om [geïntimeerde] dekking te ontzeggen en zijn personalia op te nemen in de frauderegisters.
De vorderingen in eerste aanleg
3.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd – kort samengevat – Reaal te veroordelen tot het bewerkstelligen dat de personalia van [geïntimeerde] uit de frauderegisters worden verwijderd, alsnog over te gaan tot uitkering onder de oldtimersverzekering van een bedrag groot € 8.725,00 aan schade-uitkering en van een bedrag van € 943,80 aan onderzoekskosten, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten waaronder de nakosten. In reconventie heeft Reaal gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] fraude heeft gepleegd in de zin van de polisvoorwaarden en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten van
€ 4.387,06, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
De feiten
3.3.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 maart 2020 onder 3.2. sub a tot en met n de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
Het oordeel in eerste aanleg
3.4.
Voorts heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 25 maart 2020 Reaal opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] fraude heeft gepleegd door als bestuurder van zijn oldtimer op 13 december 2017 een aanrijding te ensceneren. Bij akte van 20 mei 2020 heeft Reaal een aanvullend deskundigenrapport overgelegd van [persoon B] , schade-expert bij CED, en zich primair op het standpunt gesteld dat daarmee het bewijs is geleverd en subsidiair – voor het geval de rechtbank het bewijs niet geleverd acht – aangegeven welke getuigen Reaal alsdan wenst te horen. Bij eindvonnis van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank onder meer overwogen (zie overweging 2.4.) dat het aan degene is die de bewijsopdracht krijgt en niet aan de rechtbank om te bepalen hoe aan deze opdracht dient te worden voldaan en dat het subsidiaire aanbod van Reaal om een getuige-deskundige te horen en de voorwaardelijk opgave tot het horen van getuigen, gelet op inhoud van het tussenvonnis, in strijd is met de goede procesorde. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijs niet is geleverd en is – kort samengevat – Reaal veroordeeld alsnog dekking te verlenen onder de oldtimerverzekering en er voor te zorgen dat de personalia van [geïntimeerde] uit de frauderegisters worden verwijderd. Tegen dit tussenvonnis van 25 maart 2020 en tegen het eindvonnis van 21 oktober 2020 is Reaal in hoger beroep gekomen met zeven grieven die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen. Reaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
De samengevatte standpunten in hoger beroep
3.5.
Het standpunt van Reaal is dat [geïntimeerde] een aanrijding in scene heeft gezet en dat [geïntimeerde] Reaal bovendien opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over de technische staat van de oldtimer (deze had al voorafgaand aan de aanrijding schade aan de rechterdorpel, terwijl [geïntimeerde] heeft verklaard dat de oldtimer schadevrij was voorafgaand aan de aanrijding) en de toedracht van de aanrijding (zie onder meer punt 3.1. memorie van grieven). Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Reaal onder meer naar de door haar ontvangen informatie van de verzekeringsmaatschappij van de door [persoon A] bestuurde bestelbus, Allianz, en naar de diverse door haar overgelegde deskundigenrapporten, waarin ook de verklaringen van [geïntimeerde] en [persoon A] zijn opgenomen. [geïntimeerde] heeft ook een deskundigenrapport in het geding gebracht waarin wordt geconcludeerd dat het botscontact kan hebben plaatsgevonden op de aangeduide rotonde volgens de richtingen zoals die werden ingetekend op het aanrijdingsformulier, behalve de schade aan de dorpel van de oldtimer. [geïntimeerde] stelt niets van die dorpelschade af te hebben geweten en stelt geen onjuiste informatie aan Reaal te hebben verstrekt.
Artikel 7:941 BW
3.6.
Uitgangspunt is dat artikel 7:941, lid 5, BW bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. In lid 1 is bepaald dat de verzekeringnemer de verwezenlijking van het risico zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is meldt bij de verzekeraar zodra deze van de verwezenlijking op de hoogte is. Het tweede lid bepaalt dat de verzekeringnemer verplicht is binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Van de leden 1, 2, 4 en 5 kan ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer worden afgeweken. In de toepasselijke polisvoorwaarden heeft Reaal omschreven wat zij onder fraude verstaat:
“Met fraude bedoelen wij dat u ons opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven bij de aanvraag van de verzekering of bij schade”.
De bewijslast
3.7.
Bij een beroep op het verval van uitkering bij fraude is het aan de verzekeraar fraude te stellen en bij betwisting te bewijzen: het is de verzekeraar immers die zich beroept op bevrijding van zijn verplichting tot schadevergoeding onder de polis en het is daarom – in het licht van artikel 150 Rv – aan hem om aan te voeren dat de verzekeringnemer hem onjuist heeft voorgelicht omtrent een voorgevallen schade met het oogmerk een hogere schadevergoeding te verkrijgen respectievelijk een uitkering te verkrijgen waarop hij bij kennis van de ware stand van zaken geen recht zou hebben gehad. Naar het oordeel van het hof zijn er in dit geval geen bijzondere redenen die een afwijking van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling rechtvaardigen. Dit betekent dat de grief die ziet op de bewijslastverdeling niet slaagt.
3.8.
Uit de in het geding gebrachte producties volgt (vooralsnog) niet het bewijs van de door Reaal gestelde door [geïntimeerde] in scene gezette aanrijding en het onjuist en onvolledig informeren door [geïntimeerde] van Reaal met het opzet tot misleiding van Reaal. Beide partijen hebben hun standpunten onderbouwd met (een) eigen deskundigenrapport(en). Deze rapporten roepen de nodige vragen op onder meer over de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [persoon A] en [geïntimeerde] richting Reaal, maar bieden (vooralsnog) niet het bewijs dat hier sprake is van verzekeringsfraude gepleegd door [geïntimeerde] . Hoewel zowel de deskundige van [geïntimeerde] als de diverse deskundigen van Reaal hebben geconcludeerd dat de schade aan de dorpel van de oldtimer niet verklaard kan worden door de aanrijding tussen [geïntimeerde] en [persoon A] , zijn de rapporten niet eensluidend over het antwoord op de vraag hoe die schade dan wel is ontstaan en dus over de wetenschap die [geïntimeerde] al dan niet had of moet hebben gehad ten aanzien van deze schade. Voor zover Reaal betoogt dat het bewijs thans al door haar is geleverd, slaagt deze grief niet. Dit betekent dat Reaal – overeenkomstig haar aanbod in hoger beroep – zal worden toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] de aanrijding in scene heeft gezet en dat [geïntimeerde] Reaal met het oogmerk om een uitkering te verkrijgen die hij bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gekregen opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over (i) de toedracht van de aanrijding en (ii) de omvang van de schade die daarvan het gevolg was.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
laat Reaal toe te bewijzen dat [geïntimeerde] op 13 december 2017 de aanrijding in scene heeft gezet en dat [geïntimeerde] Reaal opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over (i) de toedracht van de aanrijding en (ii) de omvang van de schade die daarvan het gevolg was met het oogmerk om een uitkering te verkrijgen die hij bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gekregen;
4.2.
bepaalt dat, indien Reaal bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum
19 juli 2022in het geding dient/dienen brengen,
4.3.
bepaalt dat, indien Reaal dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H.K.N. Vos, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de
de Leeghwaterlaan 8, te ‘s-Hertogenboschen wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
4.4.
bepaalt dat partijen ( [geïntimeerde] in persoon / Reaal vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
4.5.
bepaalt dat Reaal het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
5 juli 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
4.6.
bepaalt dat Reaal overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
4.7.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
griffier rolraadsheer