ECLI:NL:GHSHE:2022:1926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.307.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing deskundigenonderzoek en bekrachtiging verlenging machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. Het hof heeft echter ernstige zorgen geuit over de problematiek van de moeder op verschillende leefgebieden, waaronder haar stabiliteit en de invloed van haar omgeving op de kinderen. De moeder heeft niet kunnen aantonen dat zij in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten afgewezen, omdat dit niet zou leiden tot een beslissing in de zaak. De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 januari 2023, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De moeder heeft in het verleden positieve stappen gezet, maar de zorgen van de GI over haar situatie blijven bestaan, waardoor de kinderen niet bij haar kunnen wonen. Het hof concludeert dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.307.910/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375591 / JE RK 21-1585
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de volgende nog minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
[pleegvader] en [pleegmoeder] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2022, heeft de moeder verzocht:
I. voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en opnieuw te bepalen dat verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen, dan wel de duur van de machtiging te beperken (eventueel met aanhouding van het overige);
II. voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat het verzoek van de moeder op grond van artikel 810a lid 2 Rv wordt toegewezen, zodoende dat het NIFP – of een soortgelijke instantie – als deskundige wordt aangewezen om ieder geval de volgende onderzoeksvragen te beantwoorden:
- Hoe kan de ontwikkeling (waaronder onder andere gehechtheid, cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling) en het huidig functioneren van de minderjarigen worden beschreven? Wat zijn eventuele aandachtspunten?
* indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op een of meerdere gebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
* de ontwikkeling van de minderjarige beschreven in relatie tot moeder en in relatie tot het pleeggezin waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven.
- Welke opvoedingsbehoeften hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ? In hoeverre hebben zij daar verdere hulpverlening of behandeling bij nodig?
- Wat zijn de cognitieve, pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van moeder en sluiten deze mogelijkheden aan bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu en in de toekomst nodig hebben?
- Is er bij moeder sprake van onderliggende psychische problematiek die het opvoedkundig handelen van moeder beïnvloedt?
- Wat is het leervermogen van moeder?
- Is moeder in staat om op korte termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen en daarbij aan te sluiten bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben om zich op positieve wijze te ontwikkelen?
- Indien moeder daartoe in staat is, welke hulpverlening heeft zij daarbij nodig?
- Zijn er, vanuit [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bezien, contra-indicaties voor een thuisplaatsing?
- In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Weerd;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
De raad heeft het hof per brief van 5 april 2022 geïnformeerd niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige 1] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] .
De moeder is eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige 2] . De vader heeft [minderjarige 2] erkend. De moeder heeft uit een latere relatie een thans nog minderjarige dochter.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 19 januari 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige 2] staat sinds 23 februari 2021 onder toezicht van de GI.
3.4.
Op 13 april 2021 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders moederszijde, met ingang van 13 april 2021 tot 23 augustus 2021. Deze machtiging is nadien verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking tot 19 januari 2023.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin verlengd met ingang van 23 februari 2022 tot 19 januari 2023. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten is afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, doch enkel voor zover in deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verlengd en haar verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten is afgewezen.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet langer aanwezig. De GI heeft niet aangetoond dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is en dat niet met een lichtere maatregel – een thuisplaatsing met intensieve hulpverlening – kan worden volstaan.
De moeder is in staat om samen met hulpverlening de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen, waar nodig met hulp van de pleegouders en/of de GI. De moeder heeft tot op heden meegewerkt aan de hulpverlening die de GI in het belang van de kinderen noodzakelijk acht. Zo heeft de moeder gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts en deze zijn succesvol afgerond. Daarnaast heeft de moeder vanuit de woningbouwvereniging hulpverlening van [instantie] gehad. Deze hulpverlening is inmiddels beëindigd.
De GI heeft het O&O traject vroegtijdig stopgezet. De moeder heeft positieve stappen gezet, maar krijgt geen kans om aan de overige doelen te werken. Aan de moeder wordt in dat kader tegengeworpen dat er in december 2021 een woninginval heeft plaatsgevonden. De moeder was echter niet op de hoogte van de drugs en het illegale vuurwerk die in de woning aanwezig waren. Deze waren van haar ex-partner. De moeder begrijpt dat zij door deze relatie het belang van de kinderen heeft geschaad, maar zij heeft afstand genomen van de mensen die een negatieve invloed op haar of de kinderen kunnen hebben. Sinds het incident in december 2021 is er geen sprake meer geweest van incidenten. De moeder heeft in 2022 een nieuwe start gemaakt. De relatie tussen de moeder en haar voormalige partner is verbroken. Sinds 1 april 2022 beschikt de moeder over een particuliere huurwoning in [woonplaats] en zij werkt momenteel fulltime in de zorg.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de moeder afgewezen om een deskundigenonderzoek te gelasten. De moeder wenst het perspectiefbesluit van de GI gemotiveerd te kunnen weerspreken, waarvoor een onderzoek in de zin van artikel 810a lid 2 Rv bedoeld en noodzakelijk is. Het verzoek dat de moeder doet is voldoende concreet en ter zake dienend. De GI heeft het O&O traject voortijdig stopgezet en het standpunt ingenomen dat het perspectief niet langer bij de moeder ligt. De GI heeft echter onvoldoende ingezet op terugplaatsing en de wens van de moeder om onderzocht te worden. Daarnaast heeft de GI besloten om geen perspectiefonderzoek te doen. De GI heeft haar standpunt voornamelijk gebaseerd op de aanname dat de aanvaardbare termijn verstreken is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze termijn nog niet is verstreken. De moeder verzoekt om een deskundige van het NIFP of een soortgelijke instelling aan te wijzen om een onderzoek uit te voeren waarin alle belangrijke aspecten van zowel de kinderen als de moeder worden onderzocht.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De moeder stelt geen hulpvraag of wijst hulpverlening af. De GI ziet een patroon waarbij de moeder vooral uit doelmatigheid het contact opzoekt en niet vanuit de samenwerking die in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Er is een patroon zichtbaar in de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. Het betreft niet een enkel incident, maar een aaneenschakeling van incidenten en onveilige situaties. De moeder doet een dergelijke situatie telkens af als een incident, maar het baart de GI grote zorgen dat de kinderen hier steeds weer aan worden blootgesteld. Er is in het verleden sprake geweest van drugsgerelateerde problematiek, geweldsincidenten, verkeerde personen in huis, vuurwerk en ook daadwerkelijk basale verwaarlozing. Gelet op de herhaling van deze incidenten heeft de GI het O&O traject ingezet. Hierbij is duidelijk aan de moeder kenbaar gemaakt dat dit traject haar laatste kans was en dat hierin ook zou worden onderzocht of het perspectief van de kinderen nog bij de moeder of elders ligt. Tijdens dit traject heeft de moeder ervoor gekozen om een man in het leven van de kinderen te halen. Het is juist deze man met wie de moeder drugs heeft gebruikt waardoor zij in het ziekenhuis is beland, terwijl haar kinderen in hetzelfde huis aanwezig waren. De GI betwist dat de moeder de relatie met deze man inmiddels heeft verbroken omdat de GI signalen krijgt dat de moeder nog samen met hem wordt gezien.
De politie-inval in december 2021 is de druppel geweest die de GI heeft doen besluiten het O&O traject stop te zetten. Er is onvoldoende intrinsieke motivatie bij de moeder om te werken aan haar eigen persoonlijke ontwikkeling en zij blijft keuzes maken in haar eigen belang in plaats van in het belang van de kinderen. De moeder heeft als gevolg van de inval in december 2021 per 1 maart 2022 haar woning moeten verlaten en zij staat bij de woningbouwverenigingen in de regio op de zwarte lijst. De moeder zou inmiddels nieuwe woonruimte hebben, maar heeft tot op heden het adres niet aan de GI willen geven. Ook geeft de moeder geen openheid van zaken aan de GI over haar hulpverleningstraject: de moeder heeft [instantie] geïnstrueerd om geen informatie met de GI te delen.
De kinderen verblijven nog steeds bij de pleegouders en deze zijn inmiddels door screening voor de lange termijn akkoord bevonden. De kinderen hebben vaste contactmomenten met de moeder. In nauw contact met school wordt er bekeken wat er eventueel nodig is voor de kinderen aan hulpverlening. Deze eventuele hulpverlening kan pas starten als de kinderen een periode in een stabiele situatie zitten.
Concluderend is de GI van mening dat er nog steeds ontwikkelingsbedreigingen zijn voor de kinderen waardoor zij niet bij de moeder kunnen wonen. Een onderzoek door het NIFP of een andere instantie is gezien de ontwikkelingen van de afgelopen periode niet meer in het belang van de kinderen.
3.9.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd. Het gaat goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders. Op dit moment kunnen de kinderen nog niet naar de moeder terug. Hoewel de moeder in de basis een goede moeder is, is het noodzakelijk dat de moeder een stabiele thuissituatie heeft en hulp krijgt. De pleegouders hebben weinig zicht op de moeder. Het contact tussen de pleegouders en de moeder heeft enkel betrekking op de kinderen en zij zien elkaar alleen tijdens de contactmomenten met de kinderen. De pleegouders zijn nog niet in de huidige woning van de moeder geweest.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.Het hoger beroep is enkel gericht tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
3.10.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking zorgvuldig de gebeurtenissen van de afgelopen jaren beschreven. Sinds in ieder geval 2018 – het moment dat [minderjarige 1] onder toezicht is gesteld – is er sprake geweest van veel onrust in de thuissituatie van de kinderen. Uiteindelijk heeft het GHB-incident in maart 2021, in de woning van de pleegouders waar de moeder op dat moment met de kinderen verbleef en waarbij de moeder en haar partner met spoed zijn opgenomen in het ziekenhuis, concreet geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen
Na de uithuisplaatsing van de kinderen heeft de GI doelen gesteld en is het O&O traject ingezet om te kunnen beoordelen of thuisplaatsing mogelijk is. In die periode waren er voorzichtige positieve ontwikkelingen. De moeder kon – onder voorwaarden – een sociale huurwoning betrekken en in de eerste fase van het O&O traject heeft de moeder op praktisch vlak (huisvesting, inrichting, verzorging en schoolgang) resultaten geboekt. Er bleven echter zorgen en aandachtspunten, bijvoorbeeld met betrekking tot de stabiliteit van de moeder, de relatie met haar (toenmalige) partner en de intrinsieke motivatie en drijfveren van de moeder.
De politie-inval in december 2021 heeft de situatie van de moeder echter veranderd.
Niet alleen is het O&O traject als gevolg hiervan stopgezet, ook is de moeder haar sociale huurwoning kwijtgeraakt (en is deze op last van de burgermeester gesloten) en is zij op een zwarte lijst van woningbouwcorporaties in de regio geplaatst. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder herhaaldelijk keuzes maakt die niet in het belang van de kinderen zijn en dat het haar niet lukt om de goede stappen die zij zet, vast te houden.
3.10.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de moeder uitvoerig gesproken over haar visie op de incidenten, de huidige situatie en wat er naar de mening van de moeder nodig is om de kinderen weer bij haar te kunnen laten wonen.
De moeder heeft slechts in beperkte mate inzicht getoond in de ernst van de incidenten die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. In meer of mindere mate heeft zij bepaalde incidenten wel erkend, maar geen blijk gegeven van de ernst van deze incidenten en/of de impact die deze incidenten mogelijk op de kinderen hebben gehad.
De moeder stelt dat er op diverse leefgebieden geen sprake (meer) is van problematiek, omdat zij een woning heeft en bezig is haar dagbesteding op een goede manier in te vullen, maar de feitelijke onderbouwing hiervan ontbreekt. Zo zegt de moeder over haar huidige woonsituatie over een particuliere huurwoning in [woonplaats] te beschikken, maar zij weigert – ook expliciet tijdens de mondelinge behandeling – aan de GI het adres te verstrekken. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat niemand, ook de pleegouders niet, de woning van de moeder heeft bezocht. Dat betekent dan ook dat op geen enkele manier duidelijk is geworden of moeder daadwerkelijk over concrete woonruimte beschikt en zo ja waar. En evenmin is duidelijk onder welke leefomstandigheden moeder daar woont. Ook haar mededeling tijdens de mondelinge behandeling dat zij op dit moment werkzaam is in de zorg heeft zij op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Daarnaast komt er nog steeds geen zicht op het mogelijke middelengebruik van de moeder. Hoewel de moeder betwist dat zij drugs gebruikt c.q. een drugsverslaving heeft, staat vast dat bij meerdere incidenten sprake was van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid drugs en/of fors drugsgebruik, zoals tijdens het GHB-incident in maart 2021 en de politie-inval in december 2021. Het laatste incident heeft er zelfs toe geleid dat de woning op last van de burgemeester is gesloten. De moeder geeft geen inzicht in bijvoorbeeld de drugstesten die zij stelt in de periode van december 2021 tot en met maart 2022 te hebben laten afnemen via het [ziekenhuis] Ziekenhuis en ook anderszins is zij niet bereid gebleken in overleg met de GI daaraan haar medewerking te verlenen. In ieder geval blijkt hiervan niet uit de door de moeder overgelegde informatie van de huisarts
Gelet op het voorgaande heeft het hof ernstige zorgen over de mogelijke problematiek van de moeder op diverse leefgebieden. De moeder heeft deze zorgen – gelet op het gebrek aan openheid en feitelijke onderbouwing – allerminst weg kunnen nemen, terwijl het juist op haar weg ligt om aan te tonen dat ze de kinderen een veilige opvoedomgeving kan bieden. Op grond hiervan heeft het hof niet de overtuiging dat de moeder nu of in de resterende termijn van de huidige machtiging in staat is de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is aldus in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk.
Deskundigenonderzoek (810a Rv)3.10.7. De moeder heeft het hof verzocht op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof overweegt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Het hof stelt voorop dat onder de reikwijdte van artikel 810a lid 2 Rv ook de zaken vallen waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige (HR 12 april 2019, NJ 2019/185 en HR 25 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:961).
3.10.8.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de moeder een voldoende concreet verzoek heeft gedaan, toewijzing van dit verzoek niet kan leiden tot een beslissing in deze zaak.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat er gelet op de aard en hardnekkigheid van de problematiek, haar netwerk en het vermoeden van middelengebruik waar geen zicht op komt, er sprake zal zijn van een langdurig traject om tot verbetering te komen. Door het gebrek aan openheid en feitelijke onderbouwing heeft de moeder niet inzichtelijk gemaakt dat er ook maar een begin is van een dusdanig feitelijke situatie die maakt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen de termijn van de huidige machtiging de kinderen een veilige opvoedomgeving kan bieden. Gelet hierop kan een deskundigenonderzoek niet leiden tot een beslissing in deze zaak en het verzoek van de moeder om een dergelijk verzoek te gelasten zal dan ook worden afgewezen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.