ECLI:NL:GHSHE:2022:1914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.300.714_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader, die samen met de moeder van de kinderen was getrouwd, verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag over hun drie minderjarige kinderen te behouden. De moeder had eerder verzocht om eenhoofdig gezag, wat door de rechtbank was toegewezen, ondanks het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezamenlijk gezag te handhaven. De vader was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezamenlijk gezag niet waren voldaan. Hij voerde aan dat er geen sprake was van het klemcriterium en dat hij de moeder niet belemmert in haar gezagsbeslissingen. De moeder daarentegen stelde dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig was en dat de vader belangrijke beslissingen over de kinderen had geblokkeerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de mening van de oudste minderjarige gehoord. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de moeder het eenhoofdig gezag zou behouden, omdat het gezag van de vader angst en onrust bij de kinderen veroorzaakte. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder om een bijzondere curator aan te stellen af, omdat dit verzoek afhankelijk was van de uitkomst van het hoger beroep van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.300.714/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/349444 / FA RK 19-3847
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M-T. Psara.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] en [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader belast blijft met het ouderlijk gezag opdat er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 december 2021, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
De moeder heeft hierbij tevens, naar haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, voorwaardelijk (in geval het hof de beschikking waarvan beroep vernietigt en het inleidend verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag alsnog afwijst), verzocht te bepalen dat ten behoeve van de kinderen een bijzondere curator wordt aangesteld ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De vader heeft bij schriftelijk stuk van 7 februari 2022, ingekomen ter griffie op 10 februari 2022, verzocht dit verzoek van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Brugman;
-de moeder, bijgestaan door mr. Psara.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
De raad heeft het hof op 10 mei 2022 laten weten geen zittingsvertegenwoordiger
beschikbaar te hebben.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 juni 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 14 oktober 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 22 oktober 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 19 november 2021;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 2 mei 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 14 juli 2006 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 13 juni 2017 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 juli 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tot aan de datum van de beschikking waarvan beroep oefenden partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
Voor zover in dit hoger beroep van belang heeft de moeder de rechtbank op 24 september 2019 verzocht haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen.
Bij beschikking van 31 maart 2020 heeft de rechtbank de beslissing op dit verzoek van de moeder aangehouden en de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar het gezag over
de kinderen.
De raad heeft op 19 februari 2021 rapport uitgebracht. De raad heeft de rechtbank geadviseerd het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over de kinderen af te wijzen.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank in afwijking van het advies van de raad het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over hen voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.5.
Bij beschikking van 26 april 2022 heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 31 maart 2020 - de vader, uitvoerbaar bij voorraad, het recht op omgang met de kinderen ontzegd.
3.6.
De vader kan zich met de onder 3.4 vermelde beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen is niet voldaan.
Van het klemcriterium is geen sprake. Partijen zijn, waar nodig, in staat om met elkaar te communiceren en de vader belemmert de moeder niet in het nemen van gezagsbeslissingen over de kinderen. Bovendien volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533) dat de rechter, ook indien is voldaan aan het klemcriterium, ruimte heeft om het gezamenlijk gezag in stand te laten. In deze zaak zal toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder ertoe leiden dat de vader helemaal uit het leven van de kinderen wordt geweerd, hetgeen volstrekt niet in hun belang is. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er uit het raadsrapport geen aanwijzingen naar voren komen waaruit blijkt dat de moeder een contactherstel tussen de vader en de kinderen in de weg staat. Het gezag van de vader vormt een essentieel lijntje tussen hem en de kinderen. Ook de raad heeft geadviseerd tot instandhouding van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
De rechtbank heeft verder ten onrechte gewicht gegeven aan de zorg van de kinderen dat de vader zijn gezag zal gaan gebruiken om weer met hen in contact te komen. Gezag over de kinderen en omgang met de kinderen dienen van elkaar te worden onderscheiden. Bovendien heeft alleen [minderjarige 1] deze zorg geuit.
Het is in het belang van de kinderen dat partijen afspraken gaan maken over de manier waarop zij in een constructie van solo parallel ouderschap het gezamenlijk gezag vorm gaan geven. De kinderen hebben dan rust.
Indien de vader ook het gezag heeft, kan hij zelf informatie opvragen bij derden zonder hierbij afhankelijk te zijn van de moeder.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Van communicatie tussen de ouders is nauwelijks sprake. Verder heeft de vader wel degelijk belangrijke beslissingen over de kinderen geblokkeerd of geprobeerd te blokkeren zoals de indicatieverlenging voor de specialistische GGZ voor [minderjarige 3] , de aanvraag voor begeleide omgang met [minderjarige 3] , de aanmelding van [minderjarige 1] voor buitenschoolse opvang en de toestemming voor een vakantie naar Italië.
Alle drie de kinderen hebben traumagerelateerde klachten. Het voelt voor de kinderen niet veilig dat de vader niet erkent wat er volgens hen is gebeurd. De kinderen hebben veel weerstand tegen het feit dat de vader het gezag over hen zou uitoefenen. De vader heeft zelf
aangegeven dat hij het gezag als laatste mogelijkheid ziet om nog contact met de kinderen te
krijgen. De kinderen hebben nu rust nodig. De vader heeft hier echter geen respect voor. Hij is bij de rechtbank inmiddels een bodemprocedure gestart over omgang met de kinderen.
Van ouderverstoting is geen sprake. De moeder heeft altijd open gestaan voor contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben op een gegeven moment zelf aangegeven het contact met de vader niet meer aan te kunnen, omdat zij zich niet veilig voelden.
Solo parallel ouderschap is momenteel niet mogelijk, omdat de rechtbank de vader het recht op omgang met de kinderen heeft ontzegd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en de moeder ontvankelijk is in haar inleidend verzoek.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen onderzoek en waardering - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen belast wordt.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Het hof begrijpt dat het hebben van gezag voor de vader een lijntje vormt tussen hem en de kinderen, omdat hij op dit moment met geen van de kinderen contact heeft. Het gezag van de vader leidt echter bij de kinderen tot angst en onrust. De kinderen hebben nu heel hard rust nodig om toe te komen aan hun ontwikkelingstaken. Het hof ziet geen andere manier om die rust voor hen te creëren dan door het gezag van de vader te beëindigen. Ook de raad vond, zo blijkt uit het rapport van
19 februari 2021, dat er eerst rust moest komen en er vervolgens gekeken moest worden of er mogelijkheden voor contactherstel tussen de vader en de kinderen zijn. Het hof stelt echter vast dat de vader al in oktober 2021, dat is ongeveer drie maanden na de beschikking waarvan beroep, een procedure is gestart over omgang tussen hem en de kinderen.
Evenals de rechtbank schat het hof in dat de kans dat de kinderen weer toenadering zoeken tot de vader het grootst is vanuit een situatie van rust. Instandhouding van het gezag van de vader zal naar het oordeel van het hof een averechts effect hebben op de eventuele ruimte voor dat contact.
Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing aan te houden en de raad om een reactie te vragen zoals de moeder heeft verzocht. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.9.4.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
3.9.5.
Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator ten behoeve van de kinderen te benoemen is gedaan onder de voorwaarde dat het hoger beroep van de vader leidt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. Omdat aan die voorwaarde niet is
voldaan, hoeft dit verzoek van de moeder niet te worden besproken.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M.I. Peereboom-
van Drunick en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.