ECLI:NL:GHSHE:2022:190

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
21/00227
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een appartement in Sint-Michielsgestel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een appartement in Sint-Michielsgestel. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 301.000, welke waarde door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar onbevoegd was om uitspraak op bezwaar te doen en dat de waarde te hoog was vastgesteld. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk bevoegd was en dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatieverslag en een matrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Het hof verwierp de argumenten van belanghebbende en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00227
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 november 2020, nummer SHE 19/2292 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Gemeente St. Michielsgestel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting heeft digitaal (met Skype for Business) plaatsgevonden op 19 november 2021. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een appartement/portiekwoning uit 2008. De onroerende zaak, gelegen in [woonplaats] , bestaat uit een hoofdbouw van 310 m3 met een berging van 13m2, een (gezamenlijk) dakterras, een carport en een parkeerplaats.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 301.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning en de aanslag gehandhaafd.
2.3.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de gelijkluidende getaxeerde waarde zoals opgenomen in de waardematrix (hierna: de matrix) die op 10 oktober 2019 is opgesteld door de taxateur, [heffingsambtenaar 1] . In de matrix zijn de volgende - allen in [woonplaats] gelegen appartementen - vergelijkingsobjecten opgenomen:
- [adres 2] , transportdatum [februari] 2018, datum koopovereenkomst [november 2] 2017, verkoopprijs € 290.000;
- [adres 3] , transportdatum [november 1] 2017, datum koopovereenkomst [september] 2017, verkoopprijs € 280.000;
- [adres 4] , transportdatum [maart] 2017, datum koopovereenkomst [december] 2016, verkoopprijs € 327.500.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Was de heffingsambtenaar bevoegd om uitspraak op bezwaar te doen?
II. Is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum te hoog vastgesteld?
III. Heeft de heffingsambtenaar de op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig overgelegd door eerst in beroep een taxatierapport te overleggen?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde naar € 275.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
I. Bevoegdheid heffingsambtenaar
4.1.
Belanghebbende is van mening dat vanwege het enkel tot het dossier behoren van een Aanwijzingsbesluit en een ‘Collegevoorstel’ en het ontbreken van een Collegebesluit, de heffingsambtenaar onbevoegd was om uitspraak op bezwaar te doen.
4.2.
De heffingsambtenaar is daarentegen van mening dat hij bevoegd was tot het doen van uitspraak op bezwaar en dat zowel het Aanwijzingsbesluit als het Collegebesluit op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Het enkele verschil zit in het feit dat de tekst ‘Collegevoorstel’ na besluitvorming niet is veranderd in ‘Collegebesluit’, aldus de heffingsambtenaar.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De bevoegdheid tot het aanwijzen van de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Michielgestel berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielgestel (hierna: het College). Op 19 juni 2018 heeft het College [heffingsambtenaar 2] aangewezen als heffingsambtenaar. In het Aanwijzingsbesluit, gepubliceerd in het Gemeenteblad op 12 juli 2018, wordt ook verwezen naar dit besluit van het College van 19 juni 2018. Het hof twijfelt er niet aan dat waar het woord ‘Collegevoorstel’ staat sprake moet zijn geweest van een kennelijke verschrijving in die zin dat naar alle waarschijnlijkheid vergeten is dit woord bij de definitieve versie van het Collegebesluit te verwijderen. Die kennelijke verschrijving doet echter naar het oordeel van het hof niet af aan de geldigheid van het door het College genomen besluit en aldus eveneens niet aan de bevoegdheid van de heffingsambtenaar.
II. Waarde onroerende zaak
4.4.
De waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. [1] Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding voor verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.5.
De hiervoor bedoelde waarde voor woningen wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. [2]
4.6.
De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan de bewijslast heeft voldaan hangt mede af van wat belanghebbende heeft aangevoerd.
4.7.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het taxatieverslag met de matrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de matrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met vergelijkingsobjecten van hetzelfde type, met een vergelijkbaar voorzieningenniveau, gelegen in de nabije buurt en binnen een vergelijkbare afstand tot het centrum, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de matrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak wat bijvoorbeeld de inhoud betreft.
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, dient ook rekening te worden gehouden met wat belanghebbende heeft aangevoerd. [3]
4.9.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat de heffingsambtenaar in het nader stuk weliswaar heeft gewezen op de permanente marktanalyse, maar deze berust op bronnen die voor belanghebbende niet controleerbaar zijn.
4.10.
De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat de vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] binnen drie maanden van de waardepeildatum zijn verkocht, zodat van die verkoopprijzen geen indexering heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft de heffingsambtenaar in zijn reactie op het nader stuk van belanghebbende een concrete nadere onderbouwing gegeven waaruit het gehanteerde indexeringspercentage van 3,52% volgt. Daarbij verwijst de heffingsambtenaar niet enkel naar de permanente marktanalyse, maar onderbouwt hij het percentage ook met verkooptransacties van zowel vergelijkbare objecten als objecten met een recenter bouwjaar evenals met controleberekeningen van de prijsontwikkeling van appartementen in de omgeving. Daarmee heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof voldaan aan zijn motiveringsplicht en enerzijds aannemelijk gemaakt waarom ten aanzien van [adres 2] en [adres 3] niet geïndexeerd is, en anderzijds inzicht gegeven in het indexeringspercentage van 3,52%. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de indexatie.
4.11.
Belanghebbende voert verder aan dat het taxatieverslag in de bezwaarfase afwijkt van het uiteindelijk verstrekte taxatieverslag en dat om die reden het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zouden zijn geschonden. De waarde van de onroerende zaak moet met € 5.000 worden verlaagd en mocht het hof voornemens zijn anderszins te oordelen, dan moet een proceskostenvergoeding worden toegekend, aldus belanghebbende.
4.12.
Belanghebbende heeft eerst in de bezwaarfase een taxatieverslag ontvangen. Voor het eerst in de beroepsfase bij de rechtbank heeft belanghebbende aangegeven dat het taxatieverslag niet afdoende is om te beoordelen of de waarde te hoog is vastgesteld. Kort daarna is een uitgebreid taxatieverslag opgesteld dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift heeft meegestuurd. Uiteraard verdient het de voorkeur dat de heffingsambtenaar zo vroeg mogelijk in de procedure de waarden van de diverse objectonderdelen zoveel mogelijk specificeert. Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel verplichten echter niet tot het direct in de bezwaarfase verstrekken van een uitgebreid en volledig taxatieverslag. Het hof ziet dan ook geen reden om op basis van dit argument tot een lagere waarde te komen dan wel een proceskostenvergoeding toe te kennen.
III. Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.13.
Belanghebbende stelt zich daarnaast op het standpunt dat het oorspronkelijke, bij de aanslag OZB verstrekte, taxatieverslag niet is overgelegd. Dit taxatieverslag vormt een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en aan het niet overleggen van dit stuk moeten gevolgen worden verbonden, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van een aanslag OZB nog geen taxatieverslag wordt overgelegd en dat bovendien door belanghebbende geen taxatieverslag is opgevraagd.
4.14.
Het hof overweegt als volgt. Zelfs in het geval dat zou worden aangenomen dat reeds bij het opleggen van de aanslag OZB een beperkt taxatieverslag zou zijn overgelegd, dan is het ontbreken van dit beperkte taxatieverslag van een dermate gering belang dat het hof hier geen consequenties in de zin van artikel 8:31 Awb aan verbindt.
4.15.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof met het door hem overgelegde taxatieverslag en het door hem verdedigde indexeringspercentage de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van € 301.000 aannemelijk gemaakt. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen over de standpunten van belanghebbende heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem verdedigde waarde niet te laag is. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Tussenconclusie
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 17, lid 2, Wet WOZ.
2.Artikel 4, lid 1, letter a, Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.
3.Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, r.o. 3.3.