ECLI:NL:GHSHE:2022:189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/00789
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskosten WOZ en motiveringsbeginsel in belastingrechtelijke geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil inzake de proceskosten in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, wonend in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019, waarbij de waarde van zijn onroerende zaak was vastgesteld op € 443.000 per 1 januari 2018. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant had de waarde vastgesteld op basis van een inpandige opname en objectkenmerken. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 6 januari 2022 heeft de belanghebbende zijn bezwaren tegen de vastgestelde waarde toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de inhoud van zijn object onjuist was berekend en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met specifieke omstandigheden die de waarde negatief beïnvloedden. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd had ingegaan op de bezwaren van de belanghebbende en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in belastingzaken, maar oordeelt dat de heffingsambtenaar niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De belanghebbende had onvoldoende onderbouwd dat de objectkenmerken onjuist waren en het hof oordeelde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De kosten van het bezwaar en de proceskosten werden niet vergoed, omdat er geen redenen waren om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00789
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 november 2020, nummer SHE 19/3215, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld per de waardepeildatum 1 januari 2018. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
De onroerende zaak betreft een bedrijfswoning met agrarische opstallen. De bedrijfswoning bestaat uit een vrijstaande woning met twee dakkapellen en een inpandige garage. De agrarische opstallen bestaan uit een ligboxenstal, een jongveestal, een schuur, een mestkelder en een werktuigenberging. De perceeloppervlakte van de grond waarop de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing is bedraagt 6.400 m².
2.2.
De onroerende zaak is op 2 november 2018 inpandig opgenomen door [A] in verband met de vastgestelde WOZ-waarde over een eerder jaar.
2.3.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2018, over het jaar 2019, vastgesteld op € 443.000. Het taxatieverslag vermeldt dat de bedrijfswoning een inhoud heeft van 750 m³. Aan de twee dakkapellen wordt in het taxatieverslag een waarde van € 3.020 toegekend. Ook vermeldt het taxatieverslag een perceeloppervlakte van 6.000 m² waarop de cultuurgrondvrijstelling niet is toegepast.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag. Het bezwaarschrift vermeldt onder andere:
“Onze client heeft aangegeven dat de inhoud van zijn object kleiner is. Ik verzoek u de inhoud van onderhavig object opnieuw te bepalen, met inachtneming van meetinstructie NEN 2580. Graag ontvangen wij ter controle uw inhoudsberekening. Met de enkele stelling dat de inhoud is gecontroleerd nemen wij geen genoegen. (…) Omdat de inhoud van het object direct van invloed is op de vastgestelde waarde, is ook deze te hoog vastgesteld. Ik verzoek u tot hertaxatie van het object, uitgaande van de correcte inhoud”.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de aanslag gehandhaafd. In de toelichting op de uitspraak op bezwaar schrijft de heffingsambtenaar over de inhoud:
“De manier van berekenen van de inhouds- en oppervlaktematen is voor alle objecten binnen de gemeente gelijk. Bij taxaties in het kader van de Wet WOZ wordt de bruto inhoud bepaald aan de hand van de NEN-2580 norm. Voor de berekening van de inhoud wordt uitgegaan van de buitenmaten van het object. Hiermee is mogelijk het verschil met uw berekening te verklaren. Het object is opnieuw ingemeten, het gehele pand, inclusief de inpandige garage heeft 1356m3 inhoud. Uw bezwaar leidt op dit punt niet tot een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde.”.
2.6.
In het beroepschrift schrijft belanghebbende:
“3. De woning van onderhavig object is gebouwd in 2005 en heeft een inhoud van 750 m³. Conform agrarische taxatiewijzer dient de woning een waarde te hebben van € 248.418,00. Omdat verweerder uitgaat van een waarde van € 267.000,00 is de waarde te hoog vastgesteld.
4. Conform uitspraak ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4651 dienen dakkapellen met hetzelfde bouwjaar als de woning niet apart gewaardeerd te worden. De aanwezigheid van dakkapellen levert geen specifieke situatie op, waarvan kan worden aangenomen dat deze in de taxatiewijzer is verwaarloosd. Veeleer is aannemelijk dat de taxatiewijzer dakkapellen in de waardering betrekt via de inhoud van de ruimte die ze scheppen.
5. De inpandige garage van onderhavig object is gebouwd in 2005 en heeft een oppervlak van 120 m2. Conform agrarische taxatiewijzer dient de inpandige garage een waarde te hebben van € 35.928,00. Omdat verweerder uitgaat van een waarde van € 57.116,00 is de waarde te hoog vastgesteld.
6. De waarde van de grond is conform de grondstaffel zoals gegeven door verweerder. Hier bestaat derhalve geen discussie over.
7. Ook in de waardes van de ligboxenstal, jongveestal, schuur, mestkelder en werktuigenberging kan ik mij, gezien de staat van de objecten, vinden.
8. Verweerder heeft bij het vaststellen van de waarde van het onderhavige object onvoldoende rekening gehouden met de specifieke ligging van het onderhavige object. Het object is gelegen tegenover een vakantiepark waar overlast van ondervonden wordt. Ik ben van mening dat deze specifieke ligging een negatieve invloed heeft op de waarde van het onderhavige object. Hier heeft verweerder onvoldoende rekening mee gehouden, waardoor de eindewaarde te hoog is vastgesteld.”.
2.7.
In beroep overlegt de heffingsambtenaar een taxatierapport met datum 17 augustus 2020 dat is opgesteld door taxateur [taxateur] (hierna: het rapport [taxateur] ). In het rapport [taxateur] wordt de waarde van de onroerende zaak aan de hand van de Taxatiewijzer agrarische gebouwen getaxeerd op € 463.000. Taxateur [taxateur] is daarbij onder meer uitgegaan van een inhoud van de woning van 750 m³, een waarde voor de twee dakkapellen van € 2, een oppervlakte van de garage van 105 m² en een perceeloppervlakte waarop de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing is van 6.400 m². Van deze perceeloppervlakte is 1.750 m² aangemerkt als grond bij een eengezinswoning en 4.650 m² als grond bij een niet-woning.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of – ondanks de ongegrondheid van het beroep – aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten van de bezwaar- en beroepsfase. Volgens belanghebbende is dat het geval, nu naar zijn mening, de uitspraak onvoldoende was gemotiveerd dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een kostenvergoeding voor het bezwaar en tot een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Partijen zijn het er over eens dat de WOZ-waarde niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. De WOZ-beschikking en de aanslag zijn daarom niet (langer) in geschil.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens belanghebbende berusten de WOZ-beschikking, de aanslag en de uitspraak op bezwaar op een ondeugdelijke dan wel onjuiste motivering. Doordat de heffingsambtenaar ook in de uitspraak op bezwaar was uitgegaan van onjuiste objectkenmerken, voelde belanghebbende zich gedwongen om beroep in te stellen om deze fouten te herstellen. Volgens belanghebbende verwijst de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar naar de Taxatiewijzer agrarische gebouwen, maar toepassing daarvan leidt tot een lagere waarde van de woning en de inpandige garage dan vermeld in het taxatieverslag dat ook bij de uitspraak op bezwaar is meegestuurd. Bovendien worden de dakkapellen in het taxatieverslag ten onrechte apart en daardoor tot een te hoog bedrag gewaardeerd. Ook wijst belanghebbende op de in de waardering betrokken perceeloppervlakte die in beroep op 6.400 m² wordt vastgesteld terwijl in het taxatieverslag wordt uitgegaan van 6.000 m². De heffingsambtenaar had niet pas in beroep mogen uitgaan van de objectkenmerken die volgen uit de inpandige opname van 2 november 2018. De onderbouwing van de beschikte waarde die in beroep door de heffingsambtenaar is gegeven, acht belanghebbende echter juist. De WOZ-waarde is daarom niet in geschil.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar is geen sprake van een onzorgvuldige besluitvorming. Ook het motiveringsbeginsel is niet geschonden, omdat in de uitspraak op bezwaar wordt ingegaan op de door belanghebbende aangevoerde gronden van het bezwaar.
4.3.
Het hof verwerpt belanghebbendes beroep op de schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar ingegaan op de gronden van het bezwaar waarbij hij tevens uiteen zet waarom hij daarin geen aanleiding ziet om de WOZ-waarde en daarmee de WOZ-beschikking en de aanslag, te verminderen. Met het taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt van welke objectkenmerken hij is uitgegaan en welke waarde hij daaraan heeft toegekend. Naar het oordeel van het hof is daarom geen sprake van een situatie waarin belanghebbende beroep heeft moeten instellen om de onderbouwing van de WOZ-waarde te achterhalen.
4.4.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar enkele objectkenmerken en de daaraan toegekende waarde bijgesteld. De wijziging van de objectkenmerken heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de bevindingen van de inpandige opname van de onroerende zaak op 2 november 2018. De heffingsambtenaar heeft verklaard niet te weten waarom die bevindingen niet zijn meegenomen bij het vaststellen van de WOZ-beschikking en de aanslag in februari 2019. Dat bij het vaststellen van de WOZ-beschikking en de aanslag is uitgegaan van onjuiste gegevens staat daarmee vast. Het onzorgvuldig handelen door de heffingsambtenaar in deze fase geeft op zichzelf hier geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4.5.
De heffingsambtenaar is in (de toelichting op) de uitspraak op bezwaar uitvoerig ingegaan op alle aangevoerde stellingen van belanghebbende. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase in zeer algemene bewoordingen naar voren gebracht dat de objectkenmerken waar bij het vaststellen van de WOZ-beschikking en de aanslag van uit is gegaan, onjuist zijn. Belanghebbende heeft pas in beroep gespecifieerd bij welke objectonderdelen volgens hem is uitgegaan van onjuiste maten. Ook heeft belanghebbende in het bezwaarschrift niet verwezen naar de eerdere inpandige opname. Dat de resultaten van die inpandige opname pas in de beroepsfase bij belanghebbende bekend zijn geworden, betekent niet dat belanghebbende in de bezwaarfase kon volstaan met algemeenheden zonder de inpandige opname, waarvan hij weet had, ook maar te benoemen. Op grond van de gegeven motivering van de uitspraak op bezwaar moet het voor belanghebbende redelijkerwijs inzichtelijk zijn geweest welke gronden de heffingsambtenaar aan de heroverweging ten grondslag heeft gelegd en heeft belanghebbende zich op die basis een gefundeerd oordeel kunnen vormen over de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Van een zodanig ernstig gebrek aan motivering of zorgvuldig handelen dat belanghebbende daardoor nodeloos rechtsmiddelen heeft moeten aanwenden en dat zou moeten uitmonden in een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende, is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof geen sprake.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de kosten van het bezwaar en de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, P. Fortuin en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.