6.1.In rov. 2.1.-2.20. heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld waarvan in dit geding is uitgegaan. Met grief 1 bestrijden [appellanten] de feitenvaststelling in rov. 2.3. en 2.4. Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter in rov. 2.4. de aan [geintimeerde] gegeven opdracht niet juist weergegeven. In de verkoopopdracht wordt niet gesproken over verkoop van een perceel. Er wordt nadrukkelijk opdracht gegeven tot bemiddeling bij het verkopen van het woonhuis gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , aldus [appellant] . Uit de hierna volgende beoordeling volgt dat dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Het hof zal hierna een overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep relevant zijn en het uitgangspunt vormen voor de beoordeling door het hof.
i. [geintimeerde] is een onderneming die zich onder meer toelegt op makelaardij in onroerende zaken.
[appellanten] waren eigenaar van een perceel grond aan de [adres 1] in [plaats] , met daarop een woning en kassen (hierna: het perceel).
Op 28 augustus 2014 hebben [geintimeerde] en [appellanten] een verkoopopdracht ondertekend waarin onder andere staat:
“Ondergetekenden
(…)
Geeft hierbij aan [X Makelaars] gevestigd te [plaats] , [adres 2] , opdracht tot bemiddeling bij het verkopen van: het woonhuis gelegen aan de:
[adres 1] te [plaats].
(…)
Omschrijving onroerend goed:
Vrijstaand woonhuis
Koopprijs : € 625.000,- kosten koper
(…)
Kadastrale gegevens
sectie
[sectieletter], nummer
[sectienummer], groot
95.60 are, gemeente
Best
(…)”.
In de bijbehorende “kontraktvoorwaarden” staat onder andere:
“(…)
Opdrachtgever is aan [X Makelaars] na verkoop een courtage verschuldigd van:
1,85%van het verkoopbedrag plus de wettelijke b.t.w. over die courtage.
(…)”.
Ten tijde van het verstrekken van de verkoopopdracht was de op het perceel aanwezige woning bestemd als bedrijfswoning. Hierdoor werd de verkoop van het perceel bemoeilijkt.
Vervolgens is een traject ingezet voor de herontwikkeling van het perceel (hierna: de herontwikkeling). Inzet van het traject was onder andere herbestemming van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en splitsing van het perceel in 3 percelen, die vervolgens afzonderlijk verkocht konden worden.
Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft [geintimeerde] aan [appellanten] een conceptbrief aan de gemeente Best gestuurd, met daarin het verzoek voor het bouwen van 2 woningen en het omzetten van de bedrijfswoning naar 'burgerwoning' op het perceel [adres 1] te [plaats] .
Bij brief van 11 december 2015 heeft de heer [persoon A] namens de Gemeente Best aan [appellanten] voor zover relevant geschreven :
'
Principebesluit
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 8 december een positieve grondhouding uitgesproken over uw initiatief. Daarbij is besloten om een juridisch-planologische procedure op te starten voor de voorgestane sanering van het kassencomplex met erfverharding in combinatie met de realisatie van twee woningen en herbestemming van de bedrijfswoning naar een burgerwoning (... ).’
In september 2016 heeft [geintimeerde] een verkoopadvertentie laten plaatsen. Daarin wordt het perceel aangeboden voor een bedrag van € 950.000,- kosten koper. In de advertentie staat - voor zover hier relevant - verder te lezen:
'Ideale mogelijkheid om uw dromen werkelijkheid te laten worden! Bouwen op één van de meest fraaie plekjes aan de rand van het buitengebied.
Onlangs hebben B&W van de Gemeente Best een positieve grondhouding uitgesproken om een juridisch planologische procedure op te starten voor sanering huidige situatie in combinatie met de realisatie van twee extra nieuw te bouwen woningen op voornoemd perceel!
Inlichtingen over de te volgen procedure(s) kunnen bij ons kantoor worden ingewonnen en/of bij de Gemeente Best.'
Naar aanleiding van deze advertentie is door een potentiële koper een bod van
€ 750.000,- uitgebracht op het perceel. Dat bod is door [appellanten] niet geaccepteerd.
Op 17 januari 2017 hebben [appellanten] een tweetal e-mails van de gemeente Best over de herontwikkeling doorgestuurd aan [geintimeerde] .
Bij e-mail van 19 januari 2017, waarvan een afschrift tegelijkertijd aan [appellanten] is gestuurd, heeft [geintimeerde] de gemeente Best verzocht het principebesluit van B&W (zie onder vii hiervoor) te verlengen.
[appellanten] hebben op 7 februari 2017 een e-mail van de gemeente Best met als onderwerp 'Ontwikkeling [adres 1] ' doorgestuurd aan [geintimeerde] .
Op 6 maart 2017 hebben [appellanten] de offerte van SAB, een adviesbureau op het gebied van ruimtelijke ordening, doorgestuurd aan [geintimeerde] . Een tweede, aangepaste offerte is door SAB op 27 maart 20 I 7 naar [appellanten] gestuurd, waarbij tegelijkertijd een afschrift naar [geintimeerde] is gestuurd.
Op 13 september 2017 heeft [geintimeerde] in een e-mail aan [appellanten] het volgende geschreven:
'Geachte heer en mevrouw [appellanten] .
Zoals besproken in het gesprek met u en [geintimeerde 2] gistermiddag sturen wij u hierbij de gegevens van het adviesbureau waar wij in het verleden ( [adres 3] te [plaats] ) goede ervaringen mee hebben gehad.
Volgens de gegevens in ons dossier heeft u ook van adviesbureau SAB een offerte mogen ontvangen (laatst nieuwe offerte mail 27 maart 2017).'
Op 7 augustus 2018 heeft de gemeente Best aan [appellanten] geschreven dat zij over het project van [appellanten] regelmatig worden benaderd door derden en dat de gemeente [appellanten] graag als contactpersoon wil aanhouden. [appellanten] hebben dit bericht doorgestuurd naar [geintimeerde] , met de volgende tekst:
‘Eventuele correspondentie stuur maar naar mij dan stuur ik het door.
Mvg [appellante] ’
Uiteindelijk is het perceel gesplitst in 3 percelen, die afzonderlijk zijn verkocht.
Op 30 oktober 2017 en 7 november 2017 heeft [geintimeerde] conceptversies van de koopovereenkomst ter zake het perceel met daarop de woning (hierna: perceel I) aan [appellanten] gestuurd. Hierin staat onder andere:
‘Artikel 21
Deze koop en verkoop geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de algehele herontwikkeling m.b.t. inpassing 2 bouwpercelen (zij bijlage) c.q. wijziging bestemmingsplan doorgang vindt alsmede toestemming wordt gegeven voor omzetten van bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning.
(…)
Artikel 23 aanvulling op artikel 3.1
eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op 01 november 2018 of zoveel eerder of later na gereedkoming bestemmingsplan’
[appellanten] hebben op 16 januari 2018 de definitieve koopovereenkomst getekend. De kopers hebben deze overeenkomst op 24 januari 2018 getekend. Hiermee is perceel I verkocht voor een bedrag van € 525.000,-. In de getekende koopovereenkomst staat onder andere:
‘Artikel 20
Deze koop en verkoop geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de algehele herontwikkeling m.b.t. inpassing 2 bouwpercelen (zij bijlage) c.q. wijziging bestemmingsplan doorgang vindt alsmede toestemming wordt gegeven voor omzetten van bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning.
Artikel 22 aanvulling op artikel 3.1
eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op 01 juni 2018 of zoveel eerder of later na gereedkoming bestemmingsplan doch uiterlijk op 01 september 2018’
Waarbij de ‘n’ van juni is doorgestreept en daar een ‘l’ van is gemaakt.
Perceel I is uiteindelijk geleverd op 30 november 2018. Op dat moment was de bestemming van de woning nog niet omgezet van bedrijfswoning naar burgerwoning. Op verzoek van [appellanten] heeft de gemeente Best een gedoogbeschikking afgegeven waardoor de woning op perceel I als burgerwoning mocht worden gebruikt. Per 7 oktober 2019 is het bestemmingsplan definitief gewijzigd.
De twee andere percelen (hierna: perceel II en III) zijn verkocht in juni 2017 en april 2018. In de betreffende koopovereenkomsten was opgenomen dat de eigendomsoverdracht zal zijn zoveel eerder of later na gereedkomen c.q. wijziging bestemmingsplan. Perceel II en III zijn verkocht voor een bedrag van € 295.000,- respectievelijk € 350.000,-. De totale verkoopopbrengst bedroeg dus € 1.170.000,-.
Alle hiervoor genoemde koopovereenkomsten zijn door [geintimeerde] opgesteld.
[appellanten] hebben de door [geintimeerde] gestuurde courtagenota voor de verkoop van perceel I voldaan. Ook na de verkoop van perceel II en III heeft [geintimeerde] courtagenota’s aan [appellanten] gestuurd. Het gaat om de volgende facturen:
Factuurnummer Datum Bedrag
[factuurnummer 1] 07-06-2017 € 7.281,18
[factuurnummer 2] 19-04-2018 € 8.512,35
[appellanten] hebben deze facturen onbetaald gelaten.
6.2.1.In deze procedure heeft [geintimeerde] gevorderd dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.793,53, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag aan loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen, althans vanaf de dag van dagvaarden. [geintimeerde] heeft voorts gevorderd dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geintimeerde] , kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat [appellanten] haar de overeengekomen vergoeding van 1,85% is verschuldigd over de koopsom van de percelen II en III op grond van een overeengekomen opdracht en dat [appellanten] dus de in rov. 6.1. onder xxii bedoelde facturen moeten betalen. Subsidiair zijn [appellanten] op grond van artikel 7:405 BW een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan loon verschuldigd voor haar werkzaamheden, aldus [geintimeerde] .
6.2.3.[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter kort gezegd [appellanten] veroordeeld om ieder voor een gelijk deel aan [geintimeerde] te betalen € 15.793,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van voldoening en met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.