ECLI:NL:GHSHE:2022:1835

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
200.310.798_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een O&O traject

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2022, waarin het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, was afgewezen. De moeder voerde aan dat de kinderen in een onveilige situatie bij de vader zouden verblijven, die volgens haar problemen had met drugs en alcohol, en dat er sprake was van huiselijk geweld. De vader daarentegen betwistte deze beschuldigingen en stelde dat hij een stabiele opvoeder was. De GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, steunde de moeder in haar verzoek om de machtiging te verlengen, omdat de kinderen volgens hen niet veilig thuis konden wonen. Het hof oordeelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd door de spanningen tussen de ouders en dat een voortzetting van de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor hun verzorging en opvoeding. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 september 2022, met de mogelijkheid om de situatie medio augustus opnieuw te evalueren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2022
Zaaknummer: 200.310.798/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/381668 / JE RK 22-676
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A.J. Soffers,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.M. Bakker.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de op 29 april 2022 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2022, heeft de vader het volgende verzocht:
- primair: de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep;
- subsidiair: het hoger beroep van de moeder af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en te bepalen dat alle kinderen (uit huis) worden geplaatst bij de vader;
- meer subsidiair: de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één maand waarbij er nadrukkelijk opdracht wordt gegeven aan de GI om binnen deze maand te werken naar een veilige (uit huis/thuis)plaatsing van alle kinderen bij de vader.
2.3.
Er is geen verweerschrift van de GI ingekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.A.J. Soffers;
- de vader, bijgestaan door mr. L.M. Bakker;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • de brief van de advocaat van de vader van 23 mei 2022 met als bijlage de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 april 2022;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder van 23 mei 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 24 mei 2022;
  • de brieven met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 19 januari 2023.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2022 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang tot 30 maart 2022.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 30 maart 2022 tot 12 juli 2022. Bij deze beschikking is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor [minderjarige 4] en [minderjarige 5] met ingang van 18 maart 2022 tot 12 juli 2022.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 april 2022 tot 27 mei 2022.
De vijf kinderen verblijven sinds 1 mei 2022 in [verblijf] van [instantie] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de op 29 april 2022 verleende machtiging te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, aan dat partijen in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld en dat er in dat kader voorlopige voorzieningen zijn vastgesteld. Daarbij is bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] doordeweeks bij de vader verblijven en in het weekend bij de moeder en dat [minderjarige 4] en [minderjarige 5] doordeweeks bij de moeder verblijven en in het weekend bij de vader. Hierdoor waren de kinderen voorafgaand aan de plaatsing bij [verblijf] nooit samen. Verder liepen de overdrachtsmomenten van de kinderen niet goed, omdat er escalaties en scheldpartijen in het bijzijn van de kinderen plaatsvonden. Dit acht de moeder niet in het belang van de kinderen. Bij de vader is er geen sprake van een stabiele thuissituatie. Hij heeft schulden, gebruikt drugs en alcohol en de moeder heeft aangifte van huiselijk geweld gedaan tegen de vader. Verder is hij vanwege de lange dagen die hij maakt op zijn werk feitelijk niet in staat om de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen. Bij [verblijf] is een O&O traject ingezet waarbij met behulp van mediation geprobeerd wordt om tot een ouderschapsplan te komen. Gedurende dit traject zijn zowel de vader als de moeder meerdere uren per dag afzonderlijk in het huis aanwezig zodat er in een neutrale setting onderzocht kan worden wat het beste is voor de kinderen. De moeder is van mening dat het niet goed voor de kinderen is om wederom te verhuizen en het O&O traject vervolgens voort te zetten in de thuissituatie.
3.8.
De vader stelt zich primair op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar beroep en verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof Leeuwarden van 28 februari 2007 (ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ9732). In deze zaak heeft het hof bepaald dat nu de wet een verzoek van een ouder tot een machtiging tot uithuisplaatsing bij de rechtbank niet toestaat, dit ook niet door een ouder in hoger beroep gevraagd kan worden.
Indien het hof van oordeel is dat de moeder wel ontvankelijk is in haar verzoek, is de vader van mening dat een voortzetting van het verblijf in [verblijf] niet in het belang van de kinderen is. Aan de kinderen is na de beschikking van de rechtbank medegedeeld dat zij naar huis gaan (volgens de regeling zoals is bepaald in de voorlopige voorzieningenprocedure) en zij waren daar erg enthousiast over. De school waar de oudste drie kinderen voor de uithuisplaatsing naartoe gingen is al geïnformeerd over de terugkeer van de kinderen. Anders dan de moeder stelt is de vader een stabiele opvoeder en kunnen de kinderen veilig bij hem wonen. De GI heeft een veiligheidsplan opgesteld voor zowel de situatie bij de moeder als de vader en er is afgesproken dat de overdrachtsmomenten begeleid zullen worden om escalaties te voorkomen. De aannames die de moeder doet over het huiselijk geweld en het drank- en drugsgebruik van de vader zijn niet geobjectiveerd en worden door de vader betwist. Voordat overgegaan kan worden tot een uithuisplaatsing van de kinderen, moet worden onderzocht of de vader de beoogde veiligheid aan de kinderen kan bieden. Dat is tot op heden niet gebeurd. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom een te vergaande maatregel. Het O&O traject kan in de thuissituatie worden voortgezet.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. De GI is steeds van mening geweest dat de kinderen op dit moment niet thuis veilig kunnen wonen. Zij wilde de machtiging die er lag, omzetten van een pleeggezin naar een accommodatie. De GI is niet zelf in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking, omdat zij in de veronderstelling was dat het beroep niet voor de afloop van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing behandeld kon worden. De GI heeft daarom aan de ouders en aan de begeleiders van [verblijf] laten weten dat er geen financiering meer is voor de plaatsing bij [verblijf] en dat de kinderen terug naar huis zouden gaan. Een thuisplaatsing acht de GI nu echter niet in het belang van de kinderen, zij vindt met de moeder dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en handhaaft het verzoek tot uithuisplaatsing.
Er is sprake van een extreem complexe echtscheiding waarbij het de ouders tot op heden niet lukt om de kinderen af te schermen voor hun onderlinge spanningen en strijd. Wanneer de verantwoordelijkheden toenemen is het voor de moeder moeilijk om haar emoties onder controle te krijgen en de vader kan zich vijandig, boos en verongelijkt opstellen. De kinderen zijn hierdoor getuige geweest van verbale en fysieke agressie. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar dit heeft geen verandering teweeggebracht. De GI is er dan ook niet gerust op dat de overdrachtsmomenten onder begeleiding wel goed zullen verlopen. In [verblijf] gedijen de kinderen goed. Bij een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing kan deze plaatsing worden voortgezet en kunnen de oudste drie kinderen op hun huidige school blijven. Het O&O traject van [instantie] dat is ingezet is een op maat gemaakt traject dat bestaat uit observatie en intensieve mediation. Daarbij spelen niet alleen de ouders, maar ook de grootouders een rol. Omdat er wordt gekeken naar hoe de kinderen in een neutrale setting worden behandeld, is een objectief onderzoek bij één van de ouders thuis niet haalbaar. In een later stadium is het streven wel om het traject in de thuissituatie voort te zetten. De verwachting is dat dit pas begin september mogelijk zal zijn.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.9.1.
Op grond van artikel 358 lid 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 Rv hoger beroep open voor een in de procedure verschenen belanghebbende. Dit betekent dat de moeder in hoger beroep kan komen tegen de bestreden beschikking. Dat de moeder als ouder met gezag geen machtiging tot uithuisplaatsing bij de rechtbank kan verzoeken, brengt naar het oordeel van het hof - anders dan het hof Leeuwarden in de beschikking van 28 februari 2007 - niet mee dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar beroep. De moeder verzoekt in deze procedure geen machtiging tot uithuisplaatsing, zij komt op tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de GI en vraagt alsnog toewijzing van dat verzoek. Het hof verklaart de moeder daarom ontvankelijk in haar beroep.
Uithuisplaatsing
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan en overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat alle vijf de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen hebben last van de heftige spanningen en strijd tussen de ouders. Het is nog niet duidelijk of en onder welke voorwaarden de kinderen veilig bij de moeder en/of de vader kunnen verblijven. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [instantie] een op maat gemaakt O&O traject heeft opgezet waarbij er wordt ingezet op observatie en intensieve mediation. Het observatietraject is inmiddels gestart, het mediationtraject nog niet. Beide ouders en de GI onderschrijven het belang van het O&O traject. Het hof volgt de GI in haar stelling dat het onderzoek het beste in een neutrale setting kan plaatsvinden, mede vanwege de vele incidenten die in het verleden tussen de ouders in het bijzijn van de kinderen hebben plaatsgevonden en de spanningen tussen de ouders waar de kinderen last van hebben. Het is van belang dat er zo snel mogelijk zicht komt op wat de kinderen en de ouders nodig hebben en dat zij de juiste hulp krijgen. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat een voortzetting van de uithuisplaatsing van de kinderen in [verblijf] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding en tot onderzoek van hun geestelijke gesteldheid.
3.9.5. Ten aanzien van de duur van de uithuisplaatsing ziet het hof aanleiding om de machtiging voor een kortere periode te verlengen, namelijk tot 1 september 2022, en het restant van het verzoek aan te houden. Zo kan worden bezien of een voortzetting van de plaatsing in [verblijf] na deze periode nog noodzakelijk is of dat het O&O traject in de thuissituatie kan worden voortgezet. De GI dient het hof hier medio augustus 2022 over te informeren.
De slotsom
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden toegewezen voor de periode van 27 mei 2022 tot 1 september 2022. Deze machtiging vervangt de nog tot 12 juli 2022 lopende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2022;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 27 mei 2022 tot
1 september 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
1 september 2022 PRO FORMA;
verzoekt de GI tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport van de huidige stand van zaken uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, en
A.J.F. Manders en is op 25 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.