ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ9732

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600458
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vader van een minderjarige, geboren in 1992, tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De kinderrechter had op 28 juni 2006 het verzoek van Bureau Jeugdzorg om een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van de minderjarige afgewezen. De vader verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Het hof overweegt dat de wet niet toestaat dat de vader zelf een verzoek tot uithuisplaatsing indient, aangezien dit uitsluitend kan worden gedaan door een stichting zoals Bureau Jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Hierdoor kan de vader niet in zijn verzoek worden ontvangen.

Het hof stelt vast dat de vader in eerste aanleg als belanghebbende is verschenen, maar dat dit niet betekent dat hij in hoger beroep ontvankelijk is. De wet is duidelijk over wie een verzoek kan indienen, en de vader valt daar niet onder. Het hof wijst erop dat als de vader ontvankelijk zou zijn, dit zou leiden tot een situatie waarin hij in hoger beroep een machtiging tot uithuisplaatsing kan verzoeken, terwijl hij deze niet kan aanvragen bij de kinderrechter. Dit zou in strijd zijn met de wet.

Daarnaast merkt het hof op dat het verzoek van de vader ook niet meer relevant is, aangezien de periode van de ondertoezichtstelling inmiddels is verstreken. De vader kan daarom niet in zijn verzoek worden ontvangen, en het hof verklaart hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van 28 juni 2006. De beslissing van het hof is genomen op 28 februari 2007, waarbij de rechters de zaak hebben beoordeeld en de vader niet in zijn verzoek hebben ontvangen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 februari 2007
Rekestnummer 0600458
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.R. van den Elst,
advocaat mr. J.W. Brouwer,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg,
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende],
hierna te noemen: de moeder.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 juni 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Groningen afgewezen het verzoek van Bureau Jeugdzorg strekkende tot het verlenen van een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] (hierna [de minderjarige]), geboren [in] 1992.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 27 september 2006, heeft de vader verzocht de beschikking van 28 juni 2006 te vernietigen en opnieuw beslissende een machtiging af te geven tot plaatsing van [de minderjarige] in een justitiële jeugdinrichting.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2006, heeft Bureau Jeugdzorg het verzoek bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 9 oktober 2006, van mevrouw A. de Vries, teamsecretaris, namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) en een brief d.d. 24 november 2006 met bijlagen van mr. Van den Elst.
Ingevolge artikel 1:262 lid 3 BW heeft het hof bij beschikking van 19 december 2006 aan het Bureau Rechtsbijstandvoorziening ambtshalve last gegeven mr. Boonstra aan de minderjarige toe te voegen.
Ter zitting van 21 december 2006 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. De ouders van [de minderjarige] zijn 8 à 9 jaar geleden uit elkaar gegaan, waarna [de minderjarige] en [zijn zusje] bij de moeder zijn blijven wonen. De ouders hebben sinds december 2005 het gezamenlijk gezag over [de minderjarige].
2. [de minderjarige] is laatstelijk bij beschikking van 22 december 2005 van de kinderrechter in de rechtbank te Groningen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg met ingang van 22 december 2005 tot 22 december 2006.
3. Op 21 juni 2006 is ter griffie van de rechtbank Groningen ingekomen het inleidend verzoek van Bureau Jeugdzorg tot verlening van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een justitiële jeugdinrichting.
4. Bij beschikking van 28 juni 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen het verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing afgewezen.
5. De vader is het niet eens met deze beslissing en is daarvan in hoger beroep gekomen.
6. Op 30 juni 2006 heeft Bureau Jeugdzorg de uithuisplaatsing beëindigd. [de minderjarige] woont sinds 18 juli 2006 weer bij zijn moeder.
De ontvankelijkheid
7. Ingevolge artikel 358 lid 1 en 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep open voor een - voor zover hier van belang - in de procedure verschenen belanghebbende.
8. Het vorenstaande betekent dat de vader, nu hij in eerste aanleg als belanghebbende is verschenen, in beginsel in hoger beroep kan komen tegen de beschikking waarvan beroep.
9. Blijkens artikel 1:261 lid 1 BW kan een machtiging uithuisplaatsing uitsluitend worden verleend op verzoek van een stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg (waaronder Bureau Jeugdzorg), de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
10. Vorenstaande opsomming is limitatief, hetgeen betekent dat ouders niet gerechtigd zijn een verzoek in te dienen teneinde een machtiging uithuisplaatsing te verzoeken. Wanneer de vader bij de rechtbank een zelfstandig verzoek om een machtiging uithuisplaatsing had ingediend, zou hij niet in zijn verzoek kunnen worden ontvangen.
11. In onderhavige zaak komt de inhoud van het hoger beroep er op neer dat de vader verzoekt de machtiging uithuisplaatsing alsnog toe te wijzen.
12. Nu de wet een verzoek van de vader tot een machtiging uithuisplaatsing niet toe staat, kan dit ook niet in hoger beroep gevraagd worden.
Het hof is daarom van oordeel dat de vader niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. Wanneer hij namelijk wel ontvankelijk zou zijn in dit hoger beroep zou dat tot de uitkomst leiden dat hij aldus in hoger beroep een machtiging tot uithuisplaatsing kan verzoeken, terwijl hij deze ingevolge de wet bij de (kinderrechter in de) rechtbank niet kan vragen en krijgen.
13. Ten overvloede overweegt het hof het volgende.
De met de uitvoering van de ondertoezichtstelling belaste stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg heeft ten tijde van de tot 22 december 2006 lopende ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht om verlening van een machtiging uithuisplaatsing.
14. Het verzoek om uithuisplaatsing had derhalve betrekking op de periode van de ondertoezichtstelling, welke thans reeds is verstreken, zodat het belang aan het verzoek van de vader is komen te ontvallen. Derhalve zou de vader ook op deze grond niet kunnen worden ontvangen in zijn verzoek.
De slotsom
15. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking d.d. 28 juni 2006;
Aldus gegeven door mrs. Smedes, voorzitter, Melssen en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 28 februari 2007.