ECLI:NL:GHSHE:2022:1830

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
200.302.554_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en afwijzing NIFP-onderzoek in jeugdbeschermingszaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van jeugdbescherming, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin een voorlopige zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarige onder begeleiding bij de vader verblijft, terwijl de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2022 werd duidelijk dat er sinds de kerst van 2021 onbegeleide contactmomenten tussen de vader en de minderjarige zijn geweest. De moeder uitte echter zorgen over de seksuele voorkeur van de vader en verzocht om een NIFP-onderzoek om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. Het hof oordeelde dat het verzoek om een NIFP-onderzoek niet kon worden toegewezen, omdat het niet relevant was voor de huidige zorgregeling.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de voorlopige zorgregeling betreft en bepaald dat de GI de regie heeft over de zorgregeling, waarbij de vorm, frequentie en duur van de regeling aan de GI worden overgelaten. Het hof benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI om tot een passende zorgregeling te komen die in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 juni 2022
Zaaknummer: 200.302.554/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/377771 / FA RK 20-5365
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Ph. van Kampen.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West Regio Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 augustus 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de zorgregeling en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, het verzoek van de moeder omtrent de zorgregeling, inhoudende om de zorgregeling onder begeleiding te laten plaatsvinden op een door de moeder verzochte wijze en dagen, zal toewijzen en de verzoeken van de vader omtrent de zorgregeling af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2022, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans het hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wouters;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Kampen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met de bijlagen van de GI d.d. 12 april 2022;
  • het V6-formulier d.d. 14 april 2022 met daarin de brief en bijlagen zoals ingediend door de advocaat van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 17 mei 2008 te [plaats] ( [land] ) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 mei 2021 is – voor zover van belang in hoger beroep – de volgende zorgregeling bepaald:
maandag: [minderjarige] wordt door de vader opgehaald van [kinderopvang] en blijft eten bij de vader; de moeder is daarbij aanwezig; na het eten gaan [minderjarige] en de moeder naar huis;
dinsdag: [minderjarige] wordt door de vader opgehaald van [kinderopvang] en blijft eten bij de vader; de moeder is daarbij aanwezig; na het eten gaan [minderjarige] en de moeder naar huis;
woensdag: [minderjarige] is in de middag bij grootouders (vaderszijde) en gaat na het eten naar de moeder;
donderdag: de vader haalt [minderjarige] op van [kinderopvang] , brengt haar naar de moeder en blijft daar eten;
vrijdag: [minderjarige] is bij de moeder;
zaterdag: [minderjarige] is vanaf 11:00 uur bij de vader tot na het eten; de moeder is daarbij aanwezig of de vader gaat met [minderjarige] een activiteit ondernemen;
zondag: mogelijkheid tot een uurtje bezoek van de vader bij [minderjarige] in het huis van de moeder.
3.3.
De raad heeft in het raadsrapport van 5 juli 2021 – voor zover in hoger beroep van belang – geadviseerd de volgende verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen.
in de even weken:- zondagavond haalt de vader [minderjarige] op bij de moeder. Zij blijft tot woensdagochtend bij de vader. De vader brengt [minderjarige] woensdagochtend naar school;
- woensdagmiddag haalt de moeder [minderjarige] op bij opa en oma vaderszijde. [minderjarige] blijft tot zaterdagochtend bij de moeder;
- [minderjarige] gaat op dinsdag en donderdag naar de BSO. Op woensdag gaat zij, na schooltijd, naar grootouders (vaderszijde);
in de oneven weken:-zaterdagochtend haalt de vader [minderjarige] op bij de moeder. Zij blijft tot woensdagochtend bij de vader. De vader brengt [minderjarige] woensdagochtend naar school;
- woensdagmiddag haalt de moeder [minderjarige] op bij grootouders (vaderszijde). [minderjarige] blijft tot zondagavond bij de moeder;
- [minderjarige] gaat op dinsdag en donderdag naar de BSO. Op woensdag gaat zij, na schooltijd, naar grootouders (vaderszijde).
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangegeven dat er geen eindbeschikking kan worden gegeven voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, maar dat er eerst in het kader van de ondertoezichtstelling verder moet worden gewerkt aan wat er in de opvoedtaken dient te gebeuren. Het advies van de raad moet derhalve gezien worden als een einddoel.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 juli 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 april 2023.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover in hoger beroep van belang, een voorlopige zorgregeling bepaald zoals weergegeven onder 3.2. van deze beschikking van het hof met dien verstande dat de huidige zorgregeling, voor zover het contactmoment bij de vader thuis is, geen begeleiding van de moeder (of een derde) meer behoeft. De huidige zorgregeling dient te worden uitgebreid, met als einddoel de zorgregeling die de raad heeft geadviseerd. De uitbreiding van de zorgregeling dient geleidelijk en in samenspraak met de GI plaats te vinden, met dien verstande dat een uitbreiding van de zorgregeling binnen drie maanden na de mondelinge behandeling dient plaats te vinden. De rechtbank heeft de beslissing op de zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop van de voorlopige zorgregeling.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling op verzoek van het hof haar verzoek in hoger beroep verduidelijkt en kenbaar gemaakt dat zij formeel het verzoek handhaaft zoals zij dat in eerste aanleg heeft gedaan, te weten: dat er een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] iedere week een dag in het weekend van 10:00 uur tot 20:00 uur en de woensdagmiddag na school tot 19:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de zorgregeling altijd wordt begeleid door een professionele derde.
3.7.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Hoewel de moeder formeel het verzoek zoals gedaan in eerste aanleg handhaaft, erkent zij ook dat de feitelijke situatie ten aanzien van de zorgregeling inmiddels is veranderd. De zorgregeling is inmiddels onder leiding van de GI en in overleg met partijen uitgebreid. Sinds de kerst van 2021 is er sprake van een zorgregeling waarbij [minderjarige] zonder begeleiding bij de vader verblijft. Gelet hierop kan de moeder er zich in vinden als het hof een voorlopige zorgregeling zou bepalen waarbij de GI de regie heeft en een eventuele verdere uitbreiding met de ouders wordt besproken.
De moeder kan echter nog niet achter een zorgregeling staan waarin [minderjarige] ook (zonder begeleiding) overnacht bij de vader. Hiervoor heeft de moeder onvoldoende vertrouwen in de vader en er dient eerst nader onderzoek te worden gedaan naar de risico’s van zijn afwijkende seksuele voorkeur. Het raadsonderzoek heeft de zorgen van de moeder niet weg kunnen nemen. Het raadsonderzoek is naar de mening van de moeder onzorgvuldig uitgevoerd doordat de raad nagenoeg volledig koerst op de uitlatingen van de psycholoog van de vader. De verklaring van de psycholoog was een weergave van de woorden van de vader tot de psycholoog waardoor hij feitelijk zelf aan het woord is. De raad neemt alle informatie over en concludeert dat er geen gevaar is voor [minderjarige] . Gelet op het onzorgvuldige raadsonderzoek heeft de rechtbank ten onrechte het NIFP onderzoek afgewezen onder een enkele verwijzing naar het raadsrapport. De moeder verzoekt in hoger beroep alsnog een NIFP onderzoek te gelasten. Als dit onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd, kan dit betekenen dat de moeder anders aankijkt tegen de seksuele voorkeur van de vader.
3.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Bij de vader is een afwijkende voorkeur vastgesteld die in de psychiatrie wordt aangeduid als fetisjisme en/of parafilie. Deze voorkeur moet worden onderscheiden van pedoseksualiteit en/of seksueel misbruik. De angst van de moeder ziet er op dat de seksuele voorkeur van de vader zou kunnen leiden tot seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader naar [minderjarige] . Deze angst is echter niet reëel en dat is ook bevestigd door alle betrokken professionals, inclusief de politie en het Openbaar Ministerie. Er is dan ook geen enkel gevaar voor de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] als zij bij de vader zou overnachten. Om tot een volwaarde zorgregeling, met overnachting, te kunnen komen moet er in de ogen van de vader en de hulpverlening iets veranderen in de beleving van de moeder. De vader heeft al voordat de scheiding was ingezet pro actief hulp gezocht voor wat betreft zijn afwijkende seksuele voorkeur en hij is momenteel nog onder behandeling bij een GZ-psycholoog. De vader mag andersom van de moeder verwachten dat zij zich maximaal inspant, al dan niet met individuele hulpverlening, om haar gedrag zo te wijzigen dat een onbelaste zorgregeling met overnachtingen tussen de vader en [minderjarige] binnen afzienbare tijd kan worden gerealiseerd.
Anders dan de moeder is de vader van mening dat het raadsonderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De moeder stelt ook niets waaruit blijkt dat het raadsonderzoek niet deugdelijk is. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat een eventueel NIFP onderzoek niet zou bijdragen aan de acceptatie van de moeder van een onbegeleide zorgregeling. Het is tot op heden gebleken dat de moeder zich door niemand laat overtuigen.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Sinds december 2021 is er sprake van een positieve ontwikkeling tussen de ouders en de GI. De samenwerking tussen de GI en de ouders heeft inmiddels geleid tot onbegeleide contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] . De insteek van de GI is om in overleg met de ouders te blijven en beweging te blijven houden in het uitbreiden van de zorgregeling. De GI heeft als doel dat er (op termijn) een reguliere zorgregeling wordt gecreëerd waarbij [minderjarige] ook bij de vader overnacht.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven te kunnen instemmen met de weg die de ouders en de GI inmiddels hebben ingeslagen. Het is positief dat de ouders stappen hebben gezet in zowel de communicatie met elkaar als in het inschakelen van (individuele) hulpverlening. De raad hoopt dat beide ouders open blijven staan voor deze (individuele) hulpverlening.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Het hof constateert dat er sprake is van een gewijzigde situatie ten opzichte van die ten tijde van het instellen van het hoger beroep door de moeder in november 2021. Sinds december 2021 is de voorlopige zorgregeling – onder leiding van de GI en zoveel mogelijk in overleg met de ouders – uitgebreid in zoverre dat er inmiddels sprake is van onbegeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij zich erin kunnen vinden als er een voorlopige zorgregeling wordt bepaald waarbij de regie bij de GI wordt belegd voor wat betreft het uitbreiden van de zorgregeling. Ook is echter gebleken dat de moeder nog niet achter een overnachting van [minderjarige] bij de vader kan staan en dat zij in dat kader haar verzoek handhaaft om een NIFP onderzoek te gelasten om hiermee duidelijkheid te krijgen over de eventuele gevaren van [minderjarige] bij de vader gelet op zijn afwijkende seksuele voorkeur.
NIFP-onderzoek (artikel 810a Rv)3.11.2. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat het verzoek aan het hof om een NIFP-onderzoek te gelasten moet worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv.
Art. 810a lid 2 Rv bepaalt, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Met het recht op contra-expertise van art. 810a lid 2 Rv is beoogd te bevorderen dat ouders van een minderjarige een standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632, rov. 3.3.2). Deze ratio geldt ook als het gaat om een standpunt van een gecertificeerde instelling.
In de bestreden beschikking is een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald. Daartegen richt zich het hoger beroep van de moeder. Het gaat in dit hoger beroep dus niet om een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige. Er is dan ook geen sprake van een standpunt van de raad, dat de ouders desgewenst met een contra expertise ingevolge artikel 810a lid 2 Rv kunnen weerspreken, maar van een advies van de raad aan de rechter over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] . Het verzoek van de moeder om een NIFP-onderzoek ingevolge art. 810a lid 2 Rv te gelasten zal op grond van het voorgaande dan ook worden afgewezen.
Voorlopige zorgregeling
3.11.3.
De GI heeft inmiddels deels uitvoering gegeven aan de bestreden beschikking in zoverre dat de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] onbegeleid plaatsvindt. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vader recent is gestart bij een nieuwe GZ-psycholoog en de moeder gesprekken heeft met de praktijkondersteuner van de huisarts en een psycholoog. Op korte termijn gaan de ouders daarnaast gezamenlijk starten met SCHIP-therapie bij [instantie] .
Anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald, is de voorlopige zorgregeling nog niet uitgebreid met overnachtingen van [minderjarige] bij de vader. De GI heeft heeft aangegeven dat zij wel streeft naar een reguliere zorgregeling waarbij (op termijn) [minderjarige] ook bij de vader overnacht, maar dat er de afgelopen periode vooral is ingezet op de samenwerking met de ouders en dat op die manier de uitbreiding van de zorgregeling is gerealiseerd. Het doel van de GI is om de voorlopige zorgregeling (op termijn) verder uit te breiden met overnachtingen van [minderjarige] bij de vader.
De grief in hoger beroep van de moeder concentreert zich op dit aspect, te weten de uitbreiding van de zorgregeling met een (of meerdere) overnachting(en) bij de vader. Het hof ziet, gelet op de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, geen contra indicaties voor het doorbrengen van de nacht van [minderjarige] bij de vader. In die zin faalt de grief van de moeder. Het is echter aan de GI om hierin in samenspraak met de ouders de nodige stappen te zetten.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van het hof aangegeven dat zij zich kunnen vinden in een voorlopige zorgregeling die onbegeleid is en waarbij de regie bij de GI wordt belegd. Het hof zal overeenkomstig wat partijen wensen de regie over de uitbreiding van de zorgregeling in handen van de GI leggen. Het belang van [minderjarige] is het meest gediend als partijen er samen met ondersteuning van de GI uitkomen welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk is. Deze weg moet nu nog worden bewandeld.
Omdat de bestreden beschikking niet geheel passend meer is met de huidige situatie, zal het hof voor de duidelijkheid de bestreden beschikking vernietigen en een voorlopige zorgregeling bepalen waarbij de regie voor wat betreft de vorm, de frequentie en de duur van de regeling bij de GI ligt, met de kanttekening dat de GI waar mogelijk overleg heeft met de ouders en probeert overeenstemming te bereiken, maar dat het passend is bij de regierol die de GI heeft dat zij beslissingen neemt waar dit noodzakelijk is voor het verder uitbreiden van de voorlopige zorgregeling.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover het de voorlopige zorgregeling betreft.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 augustus 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 waarbij de vorm, de frequentie en de duur wordt overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 9 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.