ECLI:NL:GHSHE:2022:1799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.297.912_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over facturen van advocaat en de vraag wie als cliënt geldt

In deze zaak gaat het om een geschil over onbetaalde facturen van een advocatenkantoor, waarbij de vraag centraal staat wie als cliënt moet worden aangemerkt. De appellanten, [appellante] en [appellant], zijn gehuwd en hebben een juridische strijd met [advocatenkantoor B.V.], dat hen vertegenwoordigde in een geschil over een woning die in eigendom was van [appellante]. De curator van [appellant] had beslag gelegd op deze woning, en het advocatenkantoor heeft geprobeerd om het beslag op te heffen en een minnelijke regeling te treffen. Echter, er was geen schriftelijke opdrachtbevestiging voor de werkzaamheden van het advocatenkantoor, wat leidde tot de vraag wie de opdrachtgever was. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] als opdrachtgever moet worden beschouwd, ondanks dat [appellant] en [appellante c.s.] dit betwisten. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.297.912/01
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van

1.[appellante] ,2. [appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als gezamenlijk [appellante c.s.] ., afzonderlijk [appellante] en [appellant] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[advocatenkantoor B.V.],
gevestigd te ’s [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [advocatenkantoor B.V.] ,
advocaat: verstek verleend,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 april 2021 van de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Middelburg, gewezen tussen [advocatenkantoor B.V.] als eiseres en [appellante c.s.] . als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/370102 / HA ZA 20-166)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [advocatenkantoor B.V.] verleende verstek;
  • de memorie van grieven, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten (weergave rechtbank, onbestreden).
3.1.1.
[appellante] en [appellant] zijn gehuwd. [appellant] is in september 2006 failliet
verklaard.
3.1.2.
[advocatenkantoor B.V.] heeft diverse werkzaamheden verricht in verband met een geschil over een
woning die in eigendom was van [appellante] (hierna: de woning). De curator van [appellant]
had beslag gelegd op de woning. De vereffenaar van de hypotheekhouder had de openbare verkoop van de woning aangekondigd. [appellante] had de woning reeds aan de zoon van
[appellante c.s.] . ( [zoon] ) verkocht, maar nog niet geleverd. [advocatenkantoor B.V.] heeft geprobeerd om namens [appellante] in kort geding het beslag opgeheven te krijgen en de openbare verkoop tegen te houden, zodat [appellante] de woning aan [zoon] kon leveren en die [zoon] de woning, waarin hij al enige tijd woonde, niet hoefde te ontruimen. [advocatenkantoor B.V.] heeft daarnaast geprobeerd om een minnelijke regeling te treffen.
3.1.3.
[advocatenkantoor B.V.] heeft voor de werkzaamheden geen schriftelijke opdrachtbevestiging
opgesteld.
3.1.4.
Van de facturen van [advocatenkantoor B.V.] is een bedrag van € 29.862,44 onbetaald gebleven.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [advocatenkantoor B.V.] betaling van een bedrag dat volgens haar is verschuldigd omdat [advocatenkantoor B.V.] als advocaat heeft gewerkt in opdracht van [appellante] of [appellant] als cliënt, plus buitengerechtelijke kosten, rente en de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [advocatenkantoor B.V.] kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] of [appellant] haar opdrachtgever is geweest en dus uit overeenkomst gehouden is de nota voor de diensten te voldoen.
3.2.3.
[appellante c.s.] . heeft verweer gevoerd.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank het gevorderde toegewezen.
3.3.
[appellante c.s.] . heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen.
3.4.
[advocatenkantoor B.V.] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.5.
[appellante c.s.] . heeft ter toelichting op de grieven kort samengevat naar voren gebracht dat:
- hij niet de opdrachtgever is geweest;
- hij het bedrag van de declaratie heeft betwist en de weg van de artikelen 32-40 WTBZ moet worden gevolgd (begroting declaratie advocaat; de rechter is niet bevoegd).
3.6.
Het hof beoordeelt eerst het eerste standpunt van [appellante c.s.] . in hoger beroep, namelijk wie de opdrachtgever van [advocatenkantoor B.V.] is geweest.
( a) Het hof neemt bij de beoordeling in aanmerking:
- [advocatenkantoor B.V.] is advocaat en verantwoordelijk voor de schriftelijke vastlegging van afspraken
- [advocatenkantoor B.V.] heeft nagelaten de opdracht en wie opdrachtgever was schriftelijk vast te leggen
- het ging om werkzaamheden in verband met een huis dat in eigendom toebehoorde aan [appellante] , in samenhang met het faillissement van [appellant] (3.1.2 hiervoor)
- [appellant] en [appellante] hebben overleg gevoerd met [advocatenkantoor B.V.] over de werkzaamheden
- [advocatenkantoor B.V.] heeft op verzoek van [appellant] facturen op naam gesteld van successievelijk een aantal vennootschappen, aanvankelijk heeft de desbetreffende vennootschap iedere nota betaald, maar op enig moment weigerde de als laatste aangewezen vennootschap, [wooncentrum] B.V., dat.
( b) Bij deze stand van zaken zijn de context en het overleg tussen partijen belangrijk. Het gaat steeds om het huis van [appellante] in samenhang met het faillissement van [appellant] . De werkzaamheden betroffen in belangrijke mate acties tegen de vereffenaar en tegen de curator in dat faillissement.
( c) Het antwoord op de vraag wie als opdrachtgever moet worden beschouwd, dient -kort gezegd- te worden beantwoord aan de hand van het zogenaamde Haviltex criterium en dient te worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
( d) Zowel in eerste instantie als thans in hoger beroep stelt [appellante c.s.] . zich op het standpunt dat niet [appellante] , maar [wooncentrum] B.V. de opdrachtgever was. [advocatenkantoor B.V.] heeft dat (in eerste instantie) betwist.
( e) Dit verweer van [appellante c.s.] . slaagt niet. Naar het oordeel van het hof bestaat er geen reële twijfel over het antwoord op de vraag of [wooncentrum] B.V. als opdrachtgever van [advocatenkantoor B.V.] dient te gelden: dat is niet het geval. Dat volgt reeds uit het feit dat de procedures en adviezen waarvoor [advocatenkantoor B.V.] facturen heeft gestuurd uitsluitend de belangen van Reiber in privé betreffen en derhalve de rechtspersoon niet raken. Voorts blijkt dat ook uit de correspondentie en e-mails afkomstig van [appellante c.s.] ., uit de reacties van [advocatenkantoor B.V.] daarop, alsmede uit de facturen met de specificaties in de zaak met dossiernummer D3000 waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
( f) De facturen werden aanvankelijk (voor zover van belang vanaf 27 februari 2015) aan [woonzorgconcept] B.V. gestuurd en vanaf 30 april 2015 naar [wooncentrum] B.V. Bij de meeste facturen zijn de specificaties overgelegd die steeds vermelden: “ [appellante] /advies”, zodat het hof het ervoor houdt dat dossier D3000 het advies aan [appellante] betreft. [appellante] gaat er ook van uit dat de opdracht niet door de B.V. is gegeven. Zij schrijft op 9 april 2018:

De door u toegezonden fakturen zijn reeds eerder berekend aan het bedrijf van mijn man, [appellant] en aan hem privé. Deze was ook opdrachtgever in de gevoerde procedures.Indien niet alles zo dramatisch slecht was verlopen zou betaling al geruime tijd geleden aan u hebben plaatsgevonden. Door het verliezen van al de procedures is het voor hem voorlopig onmogelijk geworden zijn verplichtingen jegens u na te kunnen komen, doch dit is geen reden om mij hiervoor te belasten. Hij heeft u om geduld gevraagd om de zaken weer op de rails te kunnen krijgen, waar ik mij bij aansluit. Nog dit jaar komt er ruimte om deze schuld te kunnen voldoen. In ieder geval ben ik geen partij voor u en dient u de declaraties met uw opdrachtgever te regelen.
( g) Op grond hiervan kan [appellante c.s.] . er in redelijkheid niet op vertrouwd hebben dat [advocatenkantoor B.V.] in opdracht van de vennootschappen handelde. Dat [advocatenkantoor B.V.] de opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof bestaat er in redelijkheid geen twijfel over de vraag of [advocatenkantoor B.V.] in opdracht van de B.V.’s handelde, zodat daarover geen onzekerheid bestaat die voor risico van [advocatenkantoor B.V.] zou moeten komen bij gebreke aan een opdrachtbevestiging.
( h) [advocatenkantoor B.V.] stelt primair dat [appellante] opdrachtgever is. Die primaire stelling is door de rechtbank aanvaard. [appellante c.s.] . betwist dat [appellante] opdrachtgever is en stelt dat dat de B.V. is. Het hof heeft hiervoor al beslist dat dat laatste niet het geval is. Derhalve resteert vooralsnog de vraag of [appellante] als opdrachtgever dient te worden aangemerkt. Alleen als die beslissing van de rechtbank zou worden vernietigd, komt het hof toe aan de subsidiaire stelling van [advocatenkantoor B.V.] dat [appellant] opdrachtgever is.
( i) Ook deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van het hierboven kort weergegeven Haviltex criterium.
( j) De overeenkomst is tot stand gekomen naar aanleiding van de beslagen die de vereffenaar van [Beheer] B.V. en de curator in het faillissement van [appellant] op de in eigendom aan [appellante] toebehorende woning waren gelegd. Het kort geding ter opheffing van die beslagen is gevoerd op naam van [appellante] en kon ook alleen op haar naam worden gevoerd, omdat zij de enig eigenaar van de woning was. Datzelfde geldt voor het Kort Geding van [appellante] tegen de vereffenaar. Het verweer tegen het verzoekschrift van de vereffenaar voor het inroepen van het verhuur beding heeft [appellante] samen met haar zoon, diens echtgenote, hun inwonende kinderen alsmede [appellant] ingediend.
( k) [advocatenkantoor B.V.] heeft 15 facturen in de periode van 27 februari 2015 t/m 29-09-2015 gestuurd die allen de zaak “ [appellante] /advies” betroffen en waarvan 8 facturen door of ten behoeve van [appellante c.s.] . zijn betaald en 7 onbetaald zijn gebleven. De betaalde facturen zijn dus betaald zonder dat [appellante c.s.] . zich er tegen heeft verzet dat de facturen adviezen aan [appellante] betroffen, terwijl de discussie over de tenaamstelling pas is ontstaan nadat de laatste (onbetaald gebleven) factuur door [advocatenkantoor B.V.] is verzonden. De laatste factuur van 29 september 2015 heeft [advocatenkantoor B.V.] aan [appellante] verstuurd, nadat [appellant] op 28 augustus van dat jaar had laten weten dat de B.V. de facturen niet wenste te betalen. Tegen de aan [appellante] gestuurde en op haar naam gestelde laatste factuur heeft [appellant] (pas) op 18 november 2015 geprotesteerd.
( l) De procedures tegen de vereffenaar hielden verband met de lening van [appellante] en de daar door haar tegenover gestelde hypotheek. Enig (rechtstreeks) belang van [appellant] daarbij is gesteld noch gebleken. Alleen de procedure van [appellante] tegen de curator hield in ieder geval indirect verband met (het faillissement van) [appellant] . Voorts is [appellante] samen met [appellant] voor een bespreking bij [advocatenkantoor B.V.] geweest en heeft [advocatenkantoor B.V.] een kopie van haar paspoort gemaakt, naar de stelling van [advocatenkantoor B.V.] om haar als cliënte te identificeren.
( m) [appellante c.s.] . grieft tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellante] opdrachtgever van [advocatenkantoor B.V.] was. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [appellante c.s.] . er niet op heeft mogen vertrouwen dat [advocatenkantoor B.V.] bereid zou zijn werkzaamheden te verrichten zonder dat er daarvoor een opdrachtgever zou zijn. Nu het hof van oordeel is dat de vennootschap niet als opdrachtgever kan worden beschouwd, leiden voormelde feiten en omstandigheden ertoe dat [advocatenkantoor B.V.] erop heeft mogen vertrouwen dat [appellante] (in privé) opdrachtgever was. Weliswaar betwist [appellante c.s.] . meer in het bijzonder dat [appellante] als opdrachtgever heeft te gelden, maar een motivering wie dan wel als opdrachtgever heeft te gelden, anders dan de stelling dat de vennootschap opdrachtgever zou zijn, ontbreekt.
( n) Dat alles betekent dat er ook in redelijkheid geen twijfel bestaat over de vraag of [advocatenkantoor B.V.] er op mocht vertrouwen dat [appellante] opdrachtgever is, zodat er ook daarover geen onzekerheid bestaat die voor risico van [advocatenkantoor B.V.] zou moeten komen. De conclusie is dan ook dat deze grief niet slaagt.
( o) Het hof beoordeelt enkele nadere standpunten van [appellante c.s.] . hieronder.
(i) [appellante c.s.] . heeft gelijk dat [advocatenkantoor B.V.] heeft verzuimd de afspraken schriftelijk vast te leggen conform de gedragsregels van de advocatuur en de tenaamstelling van de facturen heeft gewijzigd (namelijk: de aanwijzing van vennootschappen voor de betaling, op verzoek van [appellante c.s.] .). Indien onzekerheid bestaat over wie de opdrachtgever is, komt dat voor rekening van [advocatenkantoor B.V.] . Maar dat is in de context niet het geval zodat er geen aanleiding is voor een ander oordeel over de afspraken en over de vraag wie opdrachtgever is geweest.
(ii) Dat geldt ook indien, zoals [appellante c.s.] . aanvoert, [advocatenkantoor B.V.] nooit (uitdrukkelijk) tegen [appellante] heeft gezegd dat en bij benadering hoeveel zij zou moeten betalen indien de betaling niet zou lukken via de aangewezen vennootschappen. Niet voldoende duidelijk is dat [advocatenkantoor B.V.] zicht had op de omvang van de verwachte werkzaamheden en een redelijke basis had voor een schatting, of een verzoek van [appellante c.s.] . heeft ontvangen of een andere reden had om een schatting te verstrekken. [appellante c.s.] . heeft daarover niets concreets naar voren gebracht.
(iii) [appellante c.s.] . wijst ook op de e-mail van november 2015, waarin [appellant] aan [advocatenkantoor B.V.] schreef dat [appellante] in elk geval nooit opdrachtgever is geweest. Partijen zijn het erover eens dat deze mail is verzonden nadat de werkzaamheden al waren uitgevoerd. Daarom legt deze mail weinig gewicht in de schaal. [appellante c.s.] . heeft het standpunt, dat dezelfde boodschap steeds is gebracht, niet onderbouwd aan de hand van concrete feiten.
(iv) [appellante c.s.] . noemt ook de omstandigheid dat [advocatenkantoor B.V.] facturen op naam van de aangewezen vennootschappen heeft gesteld. [appellante c.s.] . ziet hierin een aanwijzing dat de vennootschappen de opdrachtgever en als enige verantwoordelijk voor de betaling waren. Dat klopt naar het oordeel van het hof niet. Het hof verwijst naar de context en de beoordeling hiervoor.
( p) Het hof verwerpt om deze redenen het standpunt van [appellante c.s.] . dat [appellante] geen opdrachtgever is geweest.
3.7.
Het tweede standpunt van [appellante c.s.] . in hoger beroep betreft de vraag of de weg van de artikelen 32-40 WTBZ moet worden gevolgd (begroting declaratie advocaat). [appellante c.s.] . heeft aangevoerd (conclusie van antwoord, 5.1):
“Uiteraard hadden de vennootschappen veel aan te merken op door [advocatenkantoor B.V.]
gevolgde strategie en het hiermee gepaard gaande zeer hoge honorarium voor
de verrichte werkzaamheden. Het gaat uiteindelijk om werkzaamheden die
voornamelijk hebben plaatsgevonden op 10 werkdagen, dan zijn declaraties van
in totaal bijna EUR 30.000 erg veel. Tegen de hoogte is dan ook nadrukkelijk
bezwaar gemaakt en deze bezwaren zullen nader worden uiteengezet tijdens de
comparitie (of indien schriftelijk wordt doorgeprocedeerd vanwege Corona in de
conclusie van dupliek).”
Dit is geen toereikende onderbouwing. [appellante c.s.] . heeft in het vervolg van de procedure in de kern niets relevants aangevoerd. Het hof verwerpt dan ook het standpunt van [appellante c.s.] . omdat hij zijn standpunt niet voldoende heeft onderbouwd. Bij gebreke van een toereikende onderbouwing is het niet nodig de weg te volgen van de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ (ECLI:NL:GHARL:2015:1085, rov. 3.7).
3.8.
Het laatste standpunt van [appellante c.s.] . in dit hoger beroep betreft de proceskosten. [appellante c.s.] . vindt het onbegrijpelijk dat [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld, maar dat standpunt klopt niet. Ook hij geldt als een in het ongelijk gestelde partij in dit geding. [appellante c.s.] . hebben gezamenlijk verweer gevoerd en dat verweer is ongegrond geacht.
3.9.
De conclusie is dat de grieven falen. Het hof zal:
- het bestreden vonnis bekrachtigen
- [appellante c.s.] . veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, als de in het ongelijk gestelde partij.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante c.s.] . in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [advocatenkantoor B.V.] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.W.A. van Geloven en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2022.
griffier rolraadsheer