Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 8 tot en met 25, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2021;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 25, ingekomen ter griffie op 26 januari 2022;
3.De beoordeling
“
Betreft: Einde verzuim & nieuwe functieOp maandag 8 oktober 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden (…) Zoals reeds eerder door ons als organisatie uitgesproken hebben wij aangegeven dat jouw re-integratie en hervatting gericht moet zijn op duurzame en stabiele inzetbaarheid binnen onze organisatie. Kijkend naar de afgelopen (ruim) twee jaar hebben wij daarom uitgesproken dat dit op dit moment, naar onze mening, niet haalbaar is in jouw functie van meewerkend voorman [naam] . De bedrijfsarts geeft tevens aan dat deze functie een hoog afbreukrisico met zich mee neemt en daarom hebben wij verschillende opties besproken omtrent andere functies en werkzaamheden, welke het afbreuk risico beperken. Hieruit voort is de functie van Allround medewerker warehouse op [locatie 1] gekomen. Wij hopen je hiermee een stabiele en vooral duurzame inzetbaarheid te kunnen geven en eventuele toekomstige gerelateerde verzuimmeldingen en uitval te voorkomen.We hebben hieruit voort de volgende afspraken gemaakt:
- Jij geeft aan als hersteld gemeld te willen worden. Naar aanleiding hiervan gaan we jou hersteld melden per week 41.
- Je start daarmee per week 41, 8-10-2018 in de functie van All-round medewerker warehouse (…)”
“1. De functie van de werknemer wordt per 08-10-2018 Allround medewerker warehouse (…)
Betreft: Einde verzuim & Nieuwe functie.
Betreft: re-integratie spoor 1 in nieuwe functie.Verder schrijft [de werkgever] in die brief dat partijen hebben afgesproken dat [de werknemer] met ingang van 8 oktober 2018 zal re-integreren in de functie van Allround medewerker, dat de bedrijfsarts in dit 1e spoortraject wordt betrokken en dat die adviezen worden meegenomen in de re-integratie.
- bij brief van 4 februari 2021wordt [de werknemer] erop gewezen dat hij toch contact heeft opgenomen met oud-collega’s van [locatie 1] en dat er een discussie is geweest over het gebruik van de mobiele telefoon op de werkvloer; [de werknemer] krijgt op 10 februari 2021 18 minuten pauzetijd in mindering gebracht omdat hij niet heeft gewerkt (lang staan praten met een collega), wederom met de mededeling dat die brief in zijn personeelsdossier wordt opgenomen;
- [de werknemer] heeft op 17 maart 2021 24 minuten stilgestaan (bij het scannen, aldus [de werknemer] ); hij moest die tijd verantwoorden bij leidinggevende dhr. [leidinggevende] ;
[de werkgever] voert verweer. Volgens haar waren de gegeven waarschuwingen en controles het gevolg van het niet nakomen van de op 26 januari 2021 gemaakte afspraken door [de werknemer] . [de werknemer] werd niet anders behandeld dan andere werknemers van [de werkgever] . [de werkgever] verwijst onder meer naar een e-mail van die collega aan [HR manager] . Deze collega schrijft onder meer dat de transcriptie niet het hele verhaal weergeeft, dat delen van het gesprek zijn weggelaten, dat [de werknemer] gericht heeft gevraagd en stuurde op antwoorden en dat hij ook heeft gezegd dat [de werknemer] eens beter zijn best moest doen, inzet moest tonen en dat het dan weer goed zou komen. Verder schrijft deze collega dat bij hem ook 15 minuten werktijd zijn ingehouden, toen hij stond te praten met [de werknemer] .
[de werkgever] wijst erop dat [de werknemer] een andere baan heeft, dat de billijke vergoeding geen specifiek punitief karakter heeft en dat voor toewijzing van immateriële schadevergoeding geen plaats is omdat geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld of geestelijk letsel.
- [de werknemer] was sinds december 2007 in dienst bij [de werkgever] . Daaraan verbindt het hof echter niet de conclusie dat het realistisch is te veronderstellen dat [de werknemer] 40 dienstjaren zou hebben volgemaakt bij [de werkgever] ;
- de bijzondere aard en ernst van het verwijtbaar gedrag van [de werkgever] , met name het indienen van valse stukken om te komen tot een ontslagvergunning op basis van 104 weken ziekte en ter afwering van de kortgedingvorderingen van [de werknemer] , met onder meer als gevolg dat [de werknemer] gedurende de kortgedingprocedure (ongeveer een half jaar) geen loon heeft ontvangen en lang in onzekerheid heeft verkeerd over zijn rechtspositie.
4.De beslissing
kent aan [de werknemer] ten laste van [de werkgever] een billijke vergoeding toe van € 50.000,-- bruto;
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van [de werknemer] in eerste aanleg, tot op heden begroot op € 85,-- aan griffierecht en € 1.496,-- aan kosten advocaat;
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van [de werknemer] in hoger beroep, tot op heden begroot op € 338,-- aan griffierecht en € 4.062,-- aan kosten advocaat;