ECLI:NL:GHSHE:2022:1765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.307.815_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking inzake onderbewindstelling en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een onderbewindstelling en mentorschap voor [verzoeker] was ingesteld. De rechtbank had op 1 maart 2022 besloten dat over de goederen van [verzoeker] een bewind werd ingesteld en dat er een mentorschap voor hem werd ingesteld. [verzoeker] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. In het kader van dit hoger beroep verzocht hij het hof om de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat er op het hoger beroep was beslist.

Het hof heeft het verzoek tot schorsing afgewezen, omdat de wet bepaalt dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is en dat hoger beroep de werking van de beschikking niet aantast. Het hof overweegt dat de onderbewindstelling en het mentorschap zijn ingesteld ter bescherming van [verzoeker], die lijdt aan de ziekte van Parkinson en in financiële problemen verkeert. De zoon en dochter van [verzoeker] hebben verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek en benadrukt dat het in het belang van [verzoeker] is dat hij onder het huidige bewind en mentorschap blijft, omdat hij anders niet de nodige hulp zou krijgen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in de beschikking van de rechtbank en dat de belangen van [verzoeker] bij bescherming van zijn vermogen en niet-vermogensrechtelijke belangen zwaarder wegen dan zijn belang bij schorsing van de beschikking. Het hof heeft ook opgemerkt dat de financiële voortgang binnen het gezin van [verzoeker] gewaarborgd moet blijven. De proceskosten in deze schorsingsprocedure zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.307.815/02
Zaaknummers eerste aanleg: 9653985 \ BM VERZ 22-398 en 9653986 \ BM VERZ 22-106
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.L. van den Bergh,
tegen
[de zoon],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
en
[de dochter]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [bewindvoerder] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
- [mentor 1] en [mentor 2] , vennoten van [bedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de mentor(en);
- [partner] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de partner.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de onderbewindstelling van de goederen van [verzoeker] en het instellen van een mentorschap over hem.
1.2.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 1 maart 2022 beslist dat over de goederen van [verzoeker] een bewind wordt ingesteld en dat ten behoeve van [verzoeker] een mentorschap wordt ingesteld (hierna ook: de bestreden beschikking). [verzoeker] is het niet eens met deze beslissing en is daarom in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.307.815/01).
1.3.
In deze procedure (zaaknummer 200.307.815/02) verzoekt [verzoeker] dat het hof de werking van de bestreden beschikking schorst, zolang nog niet op het hoger beroep (zaaknummer 200.307.815/01) is beslist. Het hof wijst in deze beschikking dit schorsingsverzoek af. Het hof legt hierna uit waarom het dit verzoek afwijst.

2.Het procesverloop

2.1.
Bij het hof zijn de volgende stukken binnengekomen:
  • het V1-formulier van de advocaat van [verzoeker] , beroepschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 11 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van [verzoeker] van 22 maart 2022;
  • de brief van de bewindvoerder van 22 maart 2022;
  • de brief van de advocaat van [verzoeker] van 21 april 2022;
  • de brief van de mentor, ingekomen ter griffie op 3 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoeker] van 16 mei 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de dochter en de advocaat van [verzoeker] overgelegde pleitnotitie.
2.2.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.307.815/01 en 200.307.815/02 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 19 mei 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Van den Bergh;
  • de dochter;
  • de zoon.
2.4.
De zoon en de dochter hebben hun aanwezigheid tijdens de mondelinge behandeling afgewisseld. Zij hebben ieder uitdrukkelijk verklaard ermee in te stemmen dat zij niet de volledige mondelinge behandeling kunnen bijwonen.
2.5.
Zowel de bewindvoerder als de mentor is
,met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.6.
De partner van [verzoeker] heeft direct na aanvang van de mondelinge behandeling de zaal weer verlaten omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is en de advocaat van [verzoeker] geen tolk voor haar had opgeroepen.
2.7.
Na de mondelinge behandeling zijn op 20 mei 2022 twee brieven van de advocaat van [verzoeker] binnengekomen (waarvan één met bijlagen).

3.Het geschil

3.1.
Bij beschikking van 1 maart 2022 (zaaknummers 9653985 \ BM VERZ 22-398 en 9653986 \ BM VERZ 22-106) heeft de (kantonrechter in de) rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 16 maart 2022 over de goederen die [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder. Tevens is er met ingang van 16 maart 2022 een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] uitgesproken waarbij [mentor 1] en [mentor 2] , vennoten van [bedrijf] , tot mentoren zijn benoemd.
3.2.
[verzoeker] heeft, naast zijn inhoudelijke grieven tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de onderbewindstelling en het instellen van een mentorschap, tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend. Dit incident is in deze beschikking aan de orde.
De zoon en dochter voeren hiertegen verweer en stellen zich op het standpunt dat het hof dit verzoek van [verzoeker] moet afwijzen.

4.De motivering van de beslissing

4.1.
[verzoeker] voert in het incident het volgende aan. Hij heeft geen kopie ontvangen van het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot onderbewindstelling en instelling mentorschap. Hij is ook niet opgeroepen voor een mondelinge behandeling en heeft zich hiertegen dus niet kunnen verweren. Hiermee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Bovendien is de beschikking van de rechtbank niet gebaseerd op een medische verklaring die de beschikking zou moeten onderbouwen. De beschikking berust klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag danwel er zijn na de beschikking feiten en omstandigheden voorgevallen of aan het licht gekomen die rechtvaardigen dat er van die eerdere beschikking wordt afgeweken. [verzoeker] beroept zich hierbij op een uitspraak van gerechtshof ’s Gravenhage (ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6148). Tevens voert [verzoeker] aan dat hij in financiële problemen komt nu hij van de bewindvoerder geen financiële middelen ontvangt om zijn huidige gezin (partner en kind) draaiende te houden.
Dit rechtvaardigt de schorsing van de bestreden beschikking.
4.2.
De zoon en de dochter achten een schorsing van de bestreden beschikking niet in het belang van [verzoeker] omdat hij dan niet meer onder het huidige bewind en mentorschap zal staan. Zij vrezen dat [verzoeker] dan niet de hulp krijgt die hij wel nodig heeft.
De zoon en de dochter voeren in het incident - samengevat - het volgende aan. Het initiatief voor de onderbewindstelling en het instellen van een mentorschap is niet vanuit de zoon en/of de dochter gekomen. De bewindvoerder heeft eind 2021 contact met de dochter opgenomen om haar te informeren over de mogelijkheden van een bewind en mentorschap voor [verzoeker] . De bewindvoerder bleek te zijn benaderd door de dagbesteding. De zoon en de dochter konden zich vinden in het instellen van een bewind en mentorschap aangezien [verzoeker] in de voorafgaande maanden telkens om hulp vroeg. [verzoeker] lijdt aan de ziekte van Parkinson en is in 2020, vanwege zijn medische toestand, vanuit Chili weer in Nederland komen wonen. [verzoeker] heeft de dochter destijds gevraagd om hem te helpen met de financiële zaken toen zijn vaste boekhouder zijn werkzaamheden neerlegde. Er was ook sprake van schulden en betalingsachterstanden. Sinds de terugkeer van [verzoeker] naar Nederland heeft hij aan de zoon en de dochter signalen afgegeven dat de relatie tussen [verzoeker] en zijn partner niet goed gaat. Zo heeft [verzoeker] aangegeven te worden mishandeld en in huis te worden opgesloten. De zoon en de dochter hebben dit serieus genomen en een melding gedaan bij Veilig Thuis. In eerste instantie heeft de partner van [verzoeker] belet dat hij telefonisch contact met de zoon en de dochter had. Nadien heeft ook [verzoeker] tegen de zoon en de dochter uitgesproken dat zij niet meer bij hem welkom zijn. Het is de zoon en de dochter een raadsel waarom [verzoeker] zich zo tegen hen gekeerd heeft.
[verzoeker] gedraagt zich verward, kan zelf zijn zaken niet meer zelfstandig regelen en de partner, die de Nederlandse taal niet machtig is, kan hem hier evenmin mee helpen. Om te voorkomen dat problemen in de administratie en de financiën zich nog verder opstapelen, vinden de zoon en de dochter het een goed idee dat dit voortaan door een professional wordt opgepakt. Ook op medisch en persoonlijk vlak heeft [verzoeker] wel degelijk hulp nodig. Het bewind en mentorschap zouden dan ook in stand moeten blijven.
4.3.
Het hof overweegt het navolgende.
4.3.1.
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen. Voor een dergelijke schorsing is geen plaats in een geval als het onderhavige.
4.3.2.1. Op grond van artikel 1:434 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) treedt de onderbewindstelling in werking daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdstip van ingang vermeldt. Dat is in de onderhavige zaak het geval, namelijk met ingang van 16 maart 2022. Ingevolge artikel 1:435 lid 10 BW gaat dan ook de benoeming van de bewindvoerder in.
Dit betekent dat het voor de aanvang van het bewind - kennelijk ter bescherming van de rechthebbende - niet nodig is dat de beschikking waarin het bewind wordt ingesteld, kracht van gewijsde heeft en dat ook een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking niet nodig is.
4.3.2.2. De artikelen 1:451 lid 5 en 1:452 lid 10 BW, die zien op de inwerkingtreding van het mentorschap en de aanvang van de taak van de mentor, bevatten een gelijke regeling.
4.3.3.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet kan slagen omdat uit de wet volgt dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is en dat hoger beroep, zoals nu is ingesteld, de werking van de beschikking niet aantast
4.3.4.
Dit leidt er toe dat het verzoek van [verzoeker] afgewezen zal worden.
4.3.5.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot schorsing niet zou hebben kunnen leiden tot een schorsing van de bestreden beschikking. In dat geval moet worden aangenomen dat dit verzoek zou moeten worden beoordeeld aan de hand van de criteria zoals die zijn geformuleerd in vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:2019:2026).
De criteria komen er kort gezegd op neer dat het hof de belangen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
4.3.6.
Van een kennelijke misslag is het hof niet gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling is geconstateerd dat [verzoeker] enerzijds en de zoon en de dochter anderzijds een totaal andere visie op de zaak hebben. De zoon en de dochter stellen dat [verzoeker] hulpbehoevend is en dat de partner van [verzoeker] hem geen hulp kan bieden nu zij de Nederlandse taal niet machtig is. [verzoeker] daarentegen betwist dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat zou zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Om inhoudelijk een goede beslissing te kunnen nemen zal het hof meer informatie nodig hebben. Om die reden heeft het hof op de mondelinge behandeling aangegeven voornemens te zijn om een voortzetting van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak te bepalen. Het hof zal dan, naast [verzoeker] en de zoon en de dochter, ook de partner van [verzoeker] en informanten ( [naam 1] en [naam 2] ) oproepen om te worden gehoord. In afwachting daarvan dienen de
(niet-)vermogensrechtelijke belangen van [verzoeker] beschermd te blijven.
4.3.7.Uit de brief van 22 maart 2022 van de bewindvoerder blijkt dat de financiële administratie van [verzoeker] allesbehalve op orde is en er zorgen zijn rondom [verzoeker] . Ook door de dagbesteding [naam 1] en de hulpverlening vanuit [naam 2] zijn zorgen omtrent [verzoeker] geuit en de mentor geeft in zijn brief van 3 mei 2022 aan dat de zorgen voortduren. Het hof zou graag nader geïnformeerd willen worden over de achtergrond van deze zorgen.
4.3.8.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, ook indien schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in een geval als het onderhavige op grond van artikel 360 lid 2 Rv mogelijk zou zijn, [verzoeker] belang heeft bij een verantwoorde bescherming van zijn vermogen en dat dit belang zwaarder weegt dan zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad teneinde vrijelijk over zijn vermogen te kunnen beschikken. Ook heeft [verzoeker] er belang bij dat zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk worden waargenomen, welk belang ook zwaarder weegt dan zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Dit maakt dat het verzoek tot schorsing niet zou hebben kunnen leiden tot een schorsing van de bestreden beschikking.
4.3.9.
Het hof merkt nog op dat het er van uitgaat dat de financiële voortgang binnen het gezin van [verzoeker] gewaarborgd blijft in die zin dat de bewindvoerder ervoor zorg dient te dragen dat de betalingen doorlopen, er leefgeld ter beschikking wordt gesteld en dat ook het schoolgeld wordt betaald zodat de schoolgang van het minderjarige kind van [verzoeker] niet belemmerd wordt.
Proceskostenveroordeling
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om de zoon en de dochter te veroordelen in de kosten van de schorsingsprocedure en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van [verzoeker] om de zoon en de dochter te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

5.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 1 maart 2022;
compenseert de proceskosten in dit incident in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Jansen als griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2022 en op schrift gesteld op 2 juni 2022. De op schrift gestelde beschikking is ondertekend door mr. A.M. Bossink.