ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6148

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.113.807-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Kempen
  • J. Kamminga
  • M. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de werking van een uitgesproken onderwindstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een onderbewindstelling. De echtgenoot van de rechthebbende had op 13 augustus 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, waarin een bewind was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De dochter van de rechthebbende was benoemd tot bewindvoerder en mentor. De echtgenoot verzocht het hof om de bestreden beschikking te schorsen, omdat hij meende dat de dochter niet geschikt was voor deze rol en dat de relatie tussen de dochter en haar ouders verstoord was.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2012 was de rechthebbende niet verschenen, maar waren de echtgenoot en de dochter, bijgestaan door hun advocaten, wel aanwezig. De dochter verzocht het hof om het verzoek van de echtgenoot af te wijzen, omdat schorsing niet in het belang van de rechthebbende zou zijn. Het hof overwoog dat de onderbewindstelling en het mentorschap in werking treden op het moment dat de beschikking is verstrekt, ongeacht of deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit betekent dat schorsing van de beschikking zou leiden tot een situatie waarin de rechthebbende niet langer onder bewind of mentorschap staat, wat niet in lijn is met de bedoeling van de wetgever.

Het hof verklaarde de echtgenoot van de rechthebbende niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing, omdat hij onvoldoende onderbouwd had dat hij belang had bij schorsing. Ook werd overwogen dat er geen juridische of feitelijke misslagen in de eerdere beschikking waren aangetoond. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof besloot dat de behandeling van de zaak in hoger beroep op een later moment zou worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 november 2012
Zaaknummer : 200.113.807/01
Rekestnummers rechtbank : 1305101 \ GZ VERZ 11-4383 en 1305102 \ GZ VERZ 11-4384
[de echtgenoot van de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de echtgenoot van rechthebbende,
advocaat mr. ir. H.H. Veurtjes te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. [de rechthebbende],
verblijvende te [verblijfplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. E. Koudijs te Rotterdam,
2. [de dochter],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de dochter,
advocaat mr. A. Rodríguez González te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De echtgenoot van rechthebbende is op 13 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 juli 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, vestiging Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.111.529/01. Bij dat beroep heeft de echtgenoot van de rechthebbende tevens verzocht de bestreden beschikking voor wat betreft de benoeming tot bewindvoerder en mentor te schorsen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.6.2 Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.113.807/01.
De dochter heeft op 19 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts (naar het hof begrijpt: in beide zaken) de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de echtgenoot van rechthebbende:
- op 24 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 4 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 oktober 2012 een brief van 16 oktober 2012 met bijlagen.
De zaak is op 31 oktober 2012 mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
- de echtgenoot van rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de rechthebbende.
De rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de echtgenoot van rechthebbende en de advocaat van de dochter van de rechthebbende hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende. Tot bewindvoerder is de dochter van rechthebbende benoemd. Voorts is een mentorschap ingesteld over de rechthebbende en is tot mentor eveneens de dochter van rechthebbende benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is het verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking.
2. De echtgenoot van rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te schorsen voor wat betreft de benoeming (het hof leest) van de dochter tot bewindvoerder en mentor.
3. De dochter verzoekt het hof om het verzoek van de echtgenoot van rechthebbende tot schorsing af te wijzen, met veroordeling van de echtgenoot van de rechthebbende in de kosten van deze procedure, waaronder te begrijpen een vergoeding voor de kosten van de advocaat.
4. De echtgenoot van rechthebbende kan zich vinden in het door de rechtbank ingestelde bewind en mentorschap, maar verzet zich in hoger beroep tegen de benoeming van de dochter als bewindvoerder en mentor, nu de verhouding tussen de dochter en haar ouders reeds langdurig is verstoord. Ook geeft de dochter er volgens de echtgenoot van rechthebbende geen blijk van te weten wat de taken van een bewindvoerder en mentor zijn, zodat op voorhand kan worden gevreesd dat de spanningen tussen partijen verder zullen oplopen. De dochter meent dat zij als bewindvoerder zaken van de rechthebbende zomaar kan opeisen door te vorderen dat deze aan haar worden afgegeven, aldus de echtgenoot van rechthebbende.
5. De dochter acht een schorsing van de bestreden beschikking niet in het belang van de rechthebbende, omdat de rechthebbende dan niet meer onder het huidige bewind en mentorschap zal staan. Verder vreest de dochter dat de echtgenoot van rechthebbende hier misbruik van zou maken door handelingen te verrichten die de rechthebbende op zowel financieel als persoonlijk vlak zullen schaden.
Ontvankelijkheid
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:434 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) treedt de onderbewindstelling in werking daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdip van ingang vermeldt. Ingevolge artikel 1:435 lid 7 BW gaat dan ook de benoeming van de bewindvoerder in. De artikelen 1:451 lid 5 en 1:452 lid 7 BW, die zien op de inwerkingtreding van het mentorschap en de aanvang van de taak van de mentor, bevatten eenzelfde regeling. Voor de aanvang van de onderbewindstelling en het mentorschap is derhalve niet nodig dat de beschikking kracht van gewijsde heeft of uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemde artikelen blijkt dat hiermee wordt voorkomen dat de rechthebbende gedurende de beroepstermijn en, na ingesteld beroep, hangende de behandeling daarvan ter benadeling van zichzelf en zijn vermogen nog rechtshandelingen verricht of nog rechtshandelingen tot schade van zichzelf zou verrichten, waartoe hij na het in werking treden van de onderbewindstelling en van het mentorschap onbevoegd zal zijn. Als gevolg daarvan moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat een schorsing van de bestreden beschikking – nu dat tot gevolg zou hebben dat de rechthebbende niet langer onder bewind of mentorschap staat – niet strookt met de bedoeling van de wetgever. Hetzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor een gevraagde schorsing van de benoeming van de bewindvoerder en mentor als in onderhavige zaak verzocht. Dit leidt ertoe dat de echtgenoot van rechthebbende niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep zal worden verklaard.
7. Ten overvloede overweegt het hof dat ook een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot schorsing – nu de echtgenoot van rechthebbende zijn stelling dat hij belang heeft bij schorsing van de bestreden beschikking onvoldoende heeft onderbouwd – niet tot een schorsing van de bestreden beschikking zou hebben kunnen leiden. Immers, gesteld noch gebleken is dat die beschikking klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag. Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat na de bestreden beschikking feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Proceskostenveroordeling
8. Het hof ziet geen aanleiding om de echtgenoot van rechthebbende te veroordelen in de kosten van de schorsingsprocedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de dochter om de echtgenoot van rechthebbende te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING.
Het hof:
verklaart de echtgenoot van rechthebbende niet-ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek;
bepaalt dat behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen , Kamminga en Van Wijk, bijge¬staan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2012.