3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[de werknemer] is op 1 september 2017 in dienst getreden bij [de werkgever] in de functie van werkvoorbereider, tegen een loon van laatstelijk € 4.485,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
3.1.2.Op 25 februari 2020 heeft [de werknemer] zich ziekgemeld vanwege rugklachten (hernia). Vanaf 11 mei 2020 is [de werknemer] weer halve dagen op kantoor gaan werken. Nadat op 29 mei 2020 bij [de werknemer] beenmergkanker is geconstateerd, heeft hij zich per 1 juni 2020 weer volledig ziekgemeld.
3.1.3.Op 22 juni 2020 hebben [de werknemer] en [HR manager] besproken dat [de werknemer] twee uur per dag zou gaan werken. [de werknemer] heeft vanaf 22 juni 2020 op verzoek van [de werkgever] zijn gewerkte uren bijgehouden.
3.1.4.Na een bezoek van [de werknemer] aan de bedrijfsarts op 1 juli 2020, is aan [de werkgever] het volgende teruggekoppeld:
“
De reeds bekende beperkingen in het dynamisch handelen en het aannemen van statische houdingen zijn ongewijzigd. Daarnaast is er sprake van een ernstige medische aandoening waarvoor een gerichte behandeling wordt gevolgd. Meneer werkt nu gemiddeld 2 uur per dag vanuit huis in administratieve taken; dit lijkt voor nu het maximale. Advies is zoveel mogelijk vanuit huis te blijven werken, zodat er gedoseerd over de dag belast kan worden”
3.1.5.Per 28 september 2020 is [de werknemer] door verzuimmedewerker [verzuimmedewerker] weer volledig ziekgemeld.
3.1.6.Op 30 oktober 2020 heeft [toenmalig leidinggevende] (toenmalig leidinggevende van [de werknemer] , hierna: [toenmalig leidinggevende] ) per e-mail aan [de werknemer] onder meer het volgende bericht:
“
Zoals afgelopen woensdag telefonisch besproken gaan we vanaf heden jouw aanwezigheid op kantoor weer verder oppakken. We hebben afgesproken dat je drie ochtenden per week naar kantoor komt. Stel voor om dit te doen om maandag, dinsdag en donderdag”
3.1.7.Op 7 december 2020 heeft de Arboprofessional van het UWV de heer [arboprofessional] , in opdracht van bedrijfsarts [bedrijfsarts] van het UWV en na telefonisch contact met [de werknemer] het volgende aan [de werkgever] teruggekoppeld:
“
Meneer is herstellende van beperkingen in de energetische huishouding. Meneer werkt nu 3 dagen van 3 uur per dag in administratieve taken en dit gaat goed. Advies is verder opbouwen op geleide van mogelijkheden. Daarbij kan gedacht worden aan tweewekelijks opbouwen met 1 werkdag van 3 uur per dag en na opbouwen van dagen tweewekelijks opbouwen met 1 uur per dag tot volledige contracturen. Prognose tot volledige terugkeer is onbekend.”
3.1.8.In een gesprek op 11 december 2020, waarbij namens [de werkgever] [HR manager] , [manager operations] en [toenmalig leidinggevende] aanwezig waren, welk gesprek door [de werkgever] met instemming van [de werknemer] is opgenomen en waarvan [de werkgever] een transcriptie in het geding heeft gebracht, heeft [de werkgever] aan [de werknemer] medegedeeld dat het vertrouwen in hem tot een minimum was gedaald. In de transcriptie van het gesprek staat dat [HR manager] heeft gezegd dat dit is ontstaan toen [de werknemer] in de zomer, op de vraag hoeveel hij in zijn huis werkte en of dat samenging met re-integreren bij [de werkgever] , antwoordde
“als ik een beter uur heb dan doe ik wel eens wat in mijn huis”. Zij heeft toegelicht dat de buurvrouw van [de werknemer] haar nicht en tevens één van haar betere vriendinnen is en dat zij daar ook veel komt, wat [de werknemer] niet weet en ziet, en dat zij hem onder meer heeft zien klussen en lopen, op trapjes heeft zien staan, met kruiwagens heeft zien lopen en bedden heeft zien sjouwen. [HR manager] heeft gezegd dat [de werknemer] liegt en bedriegt omdat zij hem de ochtend van het gesprek nog met een kruiwagen heeft zien lopen terwijl hij de dag ervoor op zijn werk had aangegeven ernstige rugklachten te hebben.
Verder is [de werknemer] verweten dat hij
“ruim drie maanden al vanuit de arbo 16 uur per week zou moeten komen werken”hetgeen niet is gebeurd, dat hij onvoldoende proactief is geweest in de re-integratie en dat hij een aantal zaken van [de werkgever] heeft gebruikt en leveranciers van [de werkgever] heeft ingeschakeld voor de verbouwing van zijn huis zonder dat te vertellen. Aan het eind van het gesprek heeft [HR manager] het volgende tegen [de werknemer] gezegd, aldus de transcriptie van [de werkgever] :
“
eruit komen is dat wij met een VSO[hof: vaststellingsovereenkomst]
eruit komen. Dat jij op neutrale gronden onze organisatie verlaat en dat je WW-veilig hier kunt vertrekken en dat je een normale transitievergoeding meekrijgt om de schijn bij het UWV tegen te gaan dat er andere dingen gespeeld hebben. Dat is de mogelijkheid. En dat is niet onderhandelbaar. Voor alles daarboven zien we elkaar bij de rechter.”
[de werkgever] heeft [de werknemer] een beëindigingsovereenkomst toegezonden, waarmee [de werknemer] niet akkoord is gegaan.
3.1.9.In een e-mail van 15 december 2020 heeft [toenmalig leidinggevende] aan [de werknemer] bericht dat hij volgens het advies van de arbodienst die maandag zijn uren kan uitbreiden naar 5 x 3 uur en vervolgens kan opbouwen met een uur extra elke dag per twee weken zodat [de werknemer] 5 x 8 uur werkt vanaf week 9. Daarbij verwees [toenmalig leidinggevende] naar het advies van [arboprofessional] van 7 december 2020.
3.1.10.In een e-mail van 16 december 2020 heeft [manager operations] onder meer aan [de werknemer] geschreven dat zaken van [de werkgever] , waaronder een aanhanger en betonmolen die hij zonder overleg met [manager operations] had meegenomen om thuis te kunnen klussen, moesten worden geretourneerd en dat [de werknemer] zonder overleg met hem gebruik heeft gemaakt van relaties van [de werkgever] (schilder [schilder] ).
3.1.11.In een e-mail van 16 december 2020 heeft [HR manager] aan [de werknemer] geschreven dat hij van 5 februari 2020 tot en met 9 oktober 2020 bijna 20.000 kilometer heeft gereden met de auto van de zaak en daarvoor om uitleg gevraagd, onder meer omdat [de werknemer] in deze periode arbeidsongeschikt was en als norm geldt dat maximaal 10.000 kilometer per jaar privé mag worden gereden met de auto.
3.1.12.Na een telefonisch consult met [de werknemer] heeft de bedrijfsarts, [bedrijfsarts] , op 29 december 2020 het volgende vastgesteld:
“
Bij hem is sprake van een ernstige ziekte, waarvoor hij in behandeling is en zal blijven. Deze ziekte is na enkele maanden verzuim vanwege een andere ziekteoorzaak bij toeval aan het licht gekomen. Voor de oorspronkelijke ziekte waarbij hij destijds is uitgevallen zou hij in aanmerking komen voor gespecialiseerde medische behandeling. Die is echter door de huidige ziekte on hold gezet door zijn behandelaar. Een en ander heeft weerslag op zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Daarvoor wordt een gespecialiseerde behandelaar ingezet, met wie hij op 5/1 een eerste afspraak heeft.
Betrokkene heeft de volgende beperkingen:
Dynamische handelingen: energetisch beperkt, beperkt in zwaar tillen, dragen, duwen en trekken, frequent buigen.
Statische houdingen: beperkt werken in lang staan en staand werken, beperkt in lang zitten en zittend werken, beperkt in gebogen of getordeerde houding.
Betrokkene werkte tot zijn vakantie iets meer dan 9 uur per week, verdeeld over drie dagen. Hij heeft nu 2 weken verlof. Mag op geleide van zijn klachten daarna langzaam en geleidelijk zijn uren uitbreiden, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat de ziekte nogal eens terugvallen met zich meebrengt.(…)”
3.1.13.Vervolgens heeft [HR manager] schriftelijk aan de bedrijfsarts gevraagd of het door [arboprofessional] opgestelde schema van 7 december 2020 van kracht blijft en of [de werknemer] sneller mag opbouwen als hij zich goed genoeg voelt. Verder heeft zij gevraagd of het juist is dat zwaar tillen, dragen, duwen en trekken en frequent buigen de re-integratie belemmert, teneinde de leidinggevende te kunnen instrueren welke werkzaamheden wel en niet kunnen worden aangeboden.
Daarop heeft [AIOS bedrijfsgeneeskunde] , AIOS bedrijfsgeneeskunde, op 12 januari 2021 het volgende bericht:
“Ja, voor het opbouwen van de werktijd kunnen werkgever en werknemer een opbouwschema afspreken, met een opbouwtempo zoals door dhr. [arboprofessional] op 7-12-20 aangegeven in zijn advies. Het advies is om niet sneller op te bouwen. Mocht de re-integratie stagneren dan is het advies om medewerker terug te verwijzen naar het spreekuur. Daarnaast is het advies dat werkgever en werknemer regelmatig de verloop van de re-integratie evalueren.
Ja, overschrijding van de belastbaarheid treedt op indien de draagkracht wordt overschreden door de draaglast. Zogenaamde overbelasting dient voorkomen te worden omdat dit het herstel en de re-integratie kan belemmeren. Het is daarom te adviseren dat werkgever en werknemer onderling concrete afspraken maken over de taken die werknemer gaat verrichten in de re-integratie, en deze afspraken vast te leggen in een plan van aanpak.”
3.1.14.Van 21 december 2020 tot en met 2 januari 2021 heeft [de werknemer] vakantiedagen opgenomen.
3.1.15.Op 14 januari 2021 heeft [de werkgever] het volgende aan [de werknemer] bericht:
“
Ik heb zojuist het verslag van de arbodienst gelezen en zie daarin terug dat wij het opbouwschema van begin december (7-12) moeten volgen. Dat schema volgend betekent dat je per volgende week (week 3) 5x5 uur kan werken. Graag ontvang ik vandaag jouw schema voor volgende week. (…)”
3.1.16.Nadat [de werknemer] zich in reactie daarop op 18 januari 2021 had ziek gemeld met psychische klachten en een gesprek met de psycholoog had plaatsgevonden, berichtte [HR manager] in een e-mail van 25 januari 2021 aan hem:
“
Afgelopen vrijdag heb je een gesprek gehad met een psycholoog van [bedrijf] . Zij heeft mij inmiddels teruggekoppeld dat jouw ziekmelding van 18 januari jl. is terug te voeren op de ontstane situatie op het werk en dat deze dan ook dient te worden opgelost. De ontstane situatie wordt niet opgelost door een volledig ziekmelding. Zoals eerder besproken houden wij ons als werkgever aan het opbouwschema zoals door de arboarts is vastgesteld en meermaals bevestigd. Dit betekent dat jij deze week 5 keer 5 uur kan werken. Als je het daar niet mee eens bent, kun je een deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV (…) Ik ga ervan uit dat je vanaf morgen het opbouwschema volgt. Als dat niet het geval is, zal [de werkgever] de loondoorbetaling opschorten. (…)”
3.1.17.[de werkgever] heeft vervolgens op 22 januari 2021 een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter en het loon opgeschort over de periode 26 januari 2021 tot 16 maart 2021.
3.1.18.Op 9 februari 2021 heeft de bedrijfsarts na een telefonisch spreekuur met [de werknemer] onder meer het volgende vastgelegd:
“
Betrokkene is ruim 2 weken geleden volledig uitgevallen ten gevolge van beperkingen rechtstreeks samenhangend met toename van zijn ziekte en de behandeling die hij daarvoor heeft. (…) In principe verwacht ik dat er dan werk weer re-integratiemogelijkheden zullen ontstaan en hij weer een opbouwschema zal kunnen hanteren zoals reeds eerder door collega [arboprofessional] gegeven. Advies om weer van voor af aan te beginnen. Daarnaast is er sprake van een arbeidsconflict waarvoor ik adviseer om op korte termijn mediation in te zetten. (…)”
3.1.19.In een door [de werknemer] aangevraagd deskundigenoordeel over de periode 7 december 2020 tot 2 februari 2021 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [de werknemer] voldoende zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV van 4 maart 2021 staat onder meer:
“
Werknemer geeft aan dat hij vanaf 7 december 2020 aangepaste werkzaamheden verricht heeft in administratieve taken voor 3x3 uur per week. Hij volgt hiermee het advies van de bedrijfsarts op. Die heeft immers aangegeven op 7 december 2020 dat werknemer 3x3 uur per week kan werken in aangepast werk. Werkgever geeft aan dat werknemer vanaf 7 december 2020 niet 3x3 uur per week op kantoor is geweest. Controleren van thuiswerk is niet mogelijk, aldus werkgever. Discussie is ook ontstaan op de zinsnede ‘op geleide van klachten’. Omdat op 29 december 2020 door bedrijfsarts [bedrijfsarts] aangegeven wordt dat er mogelijk terugvallen zijn, en ik uit de bijstelling van 9 februari 2021 verneem dat werknemer zich ruim 2 weken geleden volledig heeft ziekgemeld t.g.v. beperkingen rechtstreeks samenhangend met toename van zijn ziekte en de behandeling, kan ik niet concluderen dat werknemer niet meewerkt aan het opbouwschema.”
3.1.20.In een rapport van 29 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat [de werknemer] op 23 februari 2021, na twee jaar ziekte, minder dan 65% van het maatman inkomen kan verdienen en in aanmerking komt voor voortzetting van de Ziektewetuitkering. Het UWV heeft in een beslissing van diezelfde datum beslist dat de Ziektewetuitkering van [de werknemer] daarom ongewijzigd blijft.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.In eerste aanleg verzocht [de werkgever] de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van primair de e-grond, subsidiair de g-grond en meer subsidiair de i-grond met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten.
3.2.2.[de werknemer] heeft verzocht het verzoek tot ontbinding af te wijzen, althans bij ontbinding een (op de i-grond verhoogde) transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 116.277,12 bruto toe te kennen, beide met wettelijke rente en bij de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode voor de procedure, met veroordeling van [de werkgever] in de proceskosten.
3.2.3.De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2021, bepaald dat [de werkgever] de transitievergoeding van € 6.831,63 bruto is verschuldigd aan [de werknemer] , geen billijke vergoeding toegekend en [de werkgever] veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de kantonrechter kort gezegd het volgende overwogen.
Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg omdat het verzoek primair is gebaseerd op verwijtbaar handelen en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte. [de werknemer] heeft zich regelmatig, zonder [de werkgever] daarover te informeren, niet aan het opbouwrooster gehouden en meer dan eens zonder opgave van redenen niet gewerkt. Dat is verwijtbaar. Daarnaast heeft [de werknemer] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden verricht aan zijn woning die wordt gebouwd en die werkzaamheden kunnen volgens de bedrijfsarts zijn herstel en de re-integratie belemmeren. [de werknemer] heeft leveranciers van [de werkgever] voor de verbouwing van zijn woning ingeschakeld zonder [de werkgever] daarvan in kennis te stellen en daarbij gebruik gemaakt van de gunstige commerciële voorwaarden die [de werkgever] bij die leveranciers heeft bedongen. [de werknemer] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij met zijn leaseauto ongeveer 25.600 kilometer heeft gereden in een periode van 10 maanden waarin hij slechts beperkt op kantoor heeft gewerkt en twee maanden niet mocht autorijden. [de werknemer] reageerde ook niet op (herhaalde) vragen van zijn leidinggevende over de stand van zaken van de werkzaamheden bij COA [COA] . Al deze voorbeelden leiden tot de conclusie dat het handelen en nalaten van [de werknemer] verwijtbaar is. Het UWV-oordeel dat [de werknemer] voldoende aan zijn re-integratie heeft meegewerkt doet daaraan niet af. Herplaatsing ligt niet in de rede en van [de werkgever] kan in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
[de werkgever] heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld zodat geen recht bestaat op een billijke vergoeding. [de werkgever] heeft na de ziekmelding van [de werknemer] de bedrijfsarts ingeschakeld en diens adviezen opgevolgd. [de werknemer] heeft niet, althans te weinig gecommuniceerd over zijn afwezigheid tijdens arbeidsongeschiktheid en over de werkzaamheden die hij aan zijn woning heeft verricht. [de werknemer] heeft verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar gehandeld zodat wel de transitievergoeding is verschuldigd, aldus nog steeds de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.[de werknemer] heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat [de werknemer] geen recht heeft op een billijke vergoeding en ten aanzien van de proceskostenveroordeling. [de werknemer] heeft - na eisvermeerdering - verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- Voor recht te verklaren dat het handelen van [de werkgever] als ernstig verwijtbaar is te
kwalificeren in de zin van artikel 7:671b lid 8, aanhef en sub b BW (het hof begrijpt: sub c BW) en [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] een billijke vergoeding aan hem te betalen van € 643.752,90 bruto, dan wel het netto equivalent daarvan, te vermeerderen met wettelijke rente,
althans [de werkgever] te veroordelen een billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW ter hoogte van € 643.752,90 bruto te betalen, dan wel het netto equivalent daarvan, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] € 821,50 netto te betalen ter zake vertragingsrente, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] € 100,00 netto te betalen ter zake de kosten van het deskundigenoordeel, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] € 2.850,00 netto te betalen ter zake te weinig betaalde transitievergoeding/onterecht ingehouden kilometervergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [de werkgever] te veroordelen in proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.2.[de werkgever] heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en [de werknemer] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
3.3.3.[de werknemer] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd (genummerd 1 tot en met 9, met daarin tweemaal een grief 8).
Met grief 1 komt [de werknemer] op tegen de oordelen:
- dat hij zich niet aan het opbouwrooster heeft gehouden en meer dat eens zonder opgaaf van redenen niet heeft gewerkt, althans onvoldoende zou hebben gecommuniceerd over zijn afwezigheid;
- dat hij werkzaamheden aan zijn woning heeft verricht die zijn herstel en re-integratie belemmeren;
- dat hij leveranciers van [de werkgever] heeft benaderd en zaken van [de werkgever] heeft gebruikt zonder [de werkgever] daarvan in kennis te stellen, althans dat hij daarmee misbruik heeft gemaakt van zijn positie, en
- dat hij meer dan 10.000 kilometer privé heeft gereden met de leaseauto.
Met grief 2 betoogt [de werknemer] dat de kantonrechter geen goede toepassing heeft gegeven aan artikel 150 Rv omdat de kantonrechter de feiten waarop de ontbinding is gebaseerd heeft vastgesteld terwijl [de werknemer] die gemotiveerd heeft betwist.
Met grief 3 betoogt [de werknemer] dat hij bij de indiening van het ontbindingsverzoek enkel arbeidsongeschikt was wegens zijn energetische beperkingen als gevolg van de behandeling van beenmergkanker en dat die los staan van de rugklachten waarvoor hij in februari 2020 was uitgevallen. [de werkgever] heeft de arbeidsovereenkomst beëindigd omdat ze meende dat [de werknemer] wel kon werken, hij zich ten onrechte niet hield aan het eenzijdig opgelegde opbouwschema en auto reed terwijl hij ziek was. Dit hangt samen met de arbeidsongeschiktheid en de overige verwijten zijn er alleen bijgehaald om een ontslaggrond te creëren, aldus [de werknemer] .
In de toelichting op de grieven 4 en 7 betoogt [de werknemer] voor het geval de verweten gedragingen wel zouden komen vast te staan, dat deze niet dermate ernstig zijn dat van [de werkgever] niet kon worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst zou laten voortduren.
Grief 5 richt zich tegen het oordeel dat [de werkgever] het vertrouwen in [de werknemer] onherstelbaar heeft verloren. Volgens [de werknemer] heeft [HR manager] op basis van beelden en informatie van zijn buren die tevens familie van [HR manager] zijn, ten onrechte de conclusie getrokken dat hij zich onvoldoende zou hebben ingezet om weer aan de slag te gaan en hebben collega’s blind vertrouwd op het onjuiste verhaal van [HR manager] . Voor zover het ontslag is gebaseerd op een eerdere beoordeling betreft dit de d-grond en is dit niet relevant.
Grief 6 richt zich tegen het oordeel dat er geen mogelijkheden waren tot herplaatsing.
De eerste grief 8 betreft het afwijzen van de billijke vergoeding. Volgens [de werknemer] heeft [de werkgever] ernstig verwijtbaar gehandeld, onder meer door onvoldoende rekening te houden met de adviezen van de arbodienst, zijn buren in het arbeidsgeschil te betrekken, privacygevoelige informatie met hen te delen, hem onder druk te zetten om een vaststellingsovereenkomst te tekenen, een onwerkbare situatie te creëren door hem te houden aan een eenzijdig opbouwschema, ten onrechte een loonstop aan te kondigen en op te leggen en het starten van deze procedure en doen voorkomen alsof het in het kader van de arbeidsongeschiktheid gaat om rugklachten in plaats van beenmergkanker. [de werkgever] heeft daarmee volgens [de werknemer] doelbewust aangestuurd op het creëren van een g-grond.
[de werknemer] stelt door de ontbinding tot aan zijn pensioen minimaal € 428.758,90 inkomensschade en € 214.994,00 pensioenschade te lijden.
De tweede grief 8 richt zich tegen de proceskostenveroordeling en grief 9 richt zich tegen het niet meenemen van een eisvermeerdering in eerste aanleg.