ECLI:NL:GHSHE:2022:1751

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.278.604_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij niet-naleving van procedurele voorschriften bij crisismaatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van een appellante, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was. De zaak betreft de crisismaatregel die door de burgemeester was opgelegd van 10 januari 2020 tot 13 januari 2020. De appellante verzocht om een hogere schadevergoeding dan de rechtbank had vastgesteld, omdat zij meende dat de niet-naleving van wettelijke bepalingen bij de crisismaatregel had geleid tot aanzienlijke schade. Het hof oordeelde dat de niet-naleving van de procedurevoorschriften niet had geleid tot de conclusie dat de crisismaatregel niet zou zijn genomen, en dat de gestelde nadelige gevolgen niet als gevolg van de procedurele verzuimen konden worden beschouwd. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die de schadevergoeding op € 200,- had vastgesteld, en wees het verzoek om een hogere schadevergoeding af. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.278.604/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/273880 / BZ RK 20/96
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: voorheen: mr. M.J.M. Houben,
tegen
de gemeente Weert,
zetelende te Weert,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente.

5.De beschikking van 13 augustus 2020

Bij beschikking van 13 augustus 2020 heeft het hof [appellante] ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. De beslissing op de verzoeken in deze zaak is door het hof aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in het door [appellante] ingediende cassatieberoep en het door de gemeente ingediende incidenteel cassatieberoep. Het hof heeft daarbij aan de meest gerede partij verzocht het hof te berichten over de voortgang van de procedure bij de Hoge Raad.

6.De beschikking van de Hoge Raad van 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2015

Bij beschikking van 11 december 2020 heeft de Hoge Raad:
- de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg van 25 februari 2020 vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond heeft verklaard ten aanzien van de grond dat het psychiatrisch onderzoek niet had mogen plaatsvinden door middel van een Skype-verbinding, en
- het geding terug gewezen naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing, en
- het incidentele beroep verworpen.

7.De beschikking van de rechtbank van 5 maart 2021

Bij beschikking van 5 maart 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, na vernietiging door de Hoge Raad van haar eerdere beslissing van 25 februari 2020, het beroep met betrekking tot het plaatsvinden van het psychiatrisch onderzoek door middel van een Skype-verbinding, ongegrond verklaard en het ten aanzien daarvan gedane verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

8.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

8.1.
Bij brief van 9 april 2021 heeft mr. Houben zich als advocaat van [appellante] onttrokken. Daarbij is verzocht de zaak voor langere termijn aan te houden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen zich tot een andere advocaat te wenden.
8.2.
Bij brieven van 14 september 2021 respectievelijk 22 september 2021 heeft de gemeente de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 maart 2021 aan het hof toegezonden.
8.3.
[appellante] heeft geen cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 maart 2021.
8.4.
De mondelinge behandeling bij het hof is voortgezet op 2 mei 2022. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de gemeente, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger].
8.4.1.
[appellante] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.

9.De verdere beoordeling in hoger beroep

De standpunten
9.1.
[appellante] voert - samengevat – schriftelijk het volgende aan. De gevolgen die [appellante] heeft gesteld, zijn wel degelijk te wijten aan de crisismaatregel die geduurd heeft van 10 januari 2020 tot 13 januari 2020. [appellante] heeft hierdoor onzekerheid, spanning en frustratie ervaren. Dit leidt tot op geld waardeerbare schade. Bovendien is er een vermoeden van immateriële schade die op voorhand is bewezen (geen contact met kinderen, opheffing schorsing voorlopige hechtenis waardoor zij gedetineerd is geweest, waarna ook nog haar huurwoning ontruimd werd). Niet enkel de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan de wettelijke bepalingen is schade die voor toewijzing van vergoeding in aanmerking komt. Tenslotte is de schadevergoeding van € 200,- die is vastgesteld door de rechtbank te laag. De schadevergoeding had naar billijkheid tot een aanzienlijk hoger bedrag moeten leiden, waarbij aansluiting dient te worden gezocht bij de forfaitaire vergoeding zoals die wordt toegekend bij achteraf gebleken onrechtmatige vrijheidsbeneming. De rechtbank had de dagen die [appellante] aansluitend in hechtenis heeft gezeten ook moeten betrekken in de beoordeling. [appellante] verzoekt dat haar een hogere schadevergoeding zal worden toegekend, te weten een bedrag van € 2.205,- althans een naar billijkheid in goede justitie te bepalen bedrag.
9.2.
De gemeente voert - kort samengevat - het volgende aan. De opgelegde crisismaatregel was als zodanig rechtmatig. Het feit dat er bij de uitvoering een paar formaliteiten niet voldoende in acht zijn genomen, doet daar niet aan af. Het is niet aannemelijk dat wanneer deze formaliteiten wel waren vervuld, de maatregel niet opgelegd zou zijn. Er is geen causaal verband tussen het niet in acht nemen van deze formaliteiten en de door [appellante] genoemde gevolgen. De gemeente verzoekt dan ook het ingestelde beroep tot een hogere schadevergoeding ongegrond te verklaren.
9.3.
Het hof overweegt als volgt.
9.3.1.
Artikel 10:12 Wvggz bepaalt dat indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel, de betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de gemeente. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding
9.3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel van 28 januari 2020 gegrond verklaard ten aanzien van het niet informeren van [appellante] (artikel 7:2 lid 2 Wvggz) en ten aanzien van het niet horen van [appellante] door de burgemeester (artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz). De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de gemeente Weert veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 200,- aan schadevergoeding aan [appellante].
Nu de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 maart 2021 in kracht van gewijsde is gegaan, zijn er geen andere dan de hierboven genoemde gronden voor schadevergoeding als gevolg van het niet-naleven van de wettelijke regels meer bijgekomen.
9.3.3.
Het hof is evenals de rechtbank, na eigen onderzoek en beoordeling, van oordeel dat enkel de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan de wettelijke bepalingen voor toewijzing in aanmerking komt. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
Het hof constateert dat in deze zaak het enkel gaat om de niet-naleving van procedureregels. Weliswaar levert de enkele vaststelling dat de wet niet is nageleefd reeds grond op voor de toekenning van een billijke schadevergoeding, maar dat neemt niet weg dat voor het bepalen van de omvang van een billijke schadevergoeding van belang is dat de schade met een redelijke mate van waarschijnlijkheid niet zou zijn ingetreden als de regels correct waren nageleefd.
9.3.4.
[appellante] heeft de crisismaatregel nimmer op inhoudelijke gronden aangevochten. Het staat derhalve vast dat inhoudelijk gezien de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel rechtmatig is genomen. De vraag is dan of de crisismaatregel niet zou zijn genomen wanneer de betreffende procedureregels wél in acht waren genomen. [appellante] heeft daar in het geheel niets over gesteld. Ook los daarvan is voor het hof op basis van de stukken niet aannemelijk geworden dat de crisismaatregel niet zou zijn genomen, indien de burgemeester onverwijld wel een afschrift naar [appellante] had verzonden (waarbij bovendien vaststaat dat haar advocaat de stukken wel had), of indien de burgemeester wel via de psychiater had achterhaald waaruit de weigering om gehoord te worden bleek.
De door [appellante] gestelde nadelige gevolgen van de crisismaatregel, namelijk dat zij daardoor haar afspraak met de reclassering miste, waardoor zij de schorsingsvoorwaarden overtrad en weer in hechtenis werd genomen, hetgeen weer tot gevolg had dat tijdens haar detentie haar woning werd ontruimd, en waardoor zij in deze hele periode geen mogelijkheden had tot contact met haar kinderen, -wat van dit alles overigens ook zij- , zijn naar het oordeel van het hof dan ook niet als gevolgen van de procedurele verzuimen op te vatten. Met andere woorden, de crisismaatregel zou hoe dan ook verleend zijn, dus de gestelde gevolgen zijn dan ook niet voor rekening van de burgemeester.
9.3.5.
Het hof volgt [appellante] daarom ook niet in de stelling dat voor de hoogte van de schadevergoeding aansluiting moet worden gezocht bij de forfaitaire vergoeding die wordt toegekend voor achteraf gebleken onrechtmatige vrijheidsbeneming.
Het beroep op artikel 5 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) slaagt om diezelfde reden niet. De jurisprudentie waar [appellante] voorts nog naar verwijst maakt dit alles niet anders, aangezien die kwesties niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval.
9.3.6.
Het hof ziet gelet op het voorgaande geen (andere) aanleiding om het bedrag van de schadevergoeding te verhogen of te verlagen.
9.3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 25 februari 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en L.N. Geerman en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.