ECLI:NL:GHSHE:2022:1750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
20-001321-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met blijvend oogletsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor zware mishandeling. De verdachte was eerder door de rechtbank Oost-Brabant op 12 april 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 juni 2017 in een café, waar de verdachte een glas in het gezicht van het slachtoffer gooide, wat leidde tot blijvend oogletsel. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op € 35.175,- en de materiële schade op € 5.304,18. Het hof heeft de gevangenisstraf van de verdachte verlaagd naar 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade aan het slachtoffer, en het hof heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 40.479,18, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001321-19
Uitspraak : 2 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860554-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep,
  • met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust;
  • met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf (hoofdstraf) en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Hierna zal het hof de overwegingen omtrent de op te leggen (hoofd)straf, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel telkens vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof verbetert en vult aan de bewijsmiddelen van de rechtbank, met dien verstande dat:
- de als bewijsmiddel opgenomen
verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2019 (zoals weergegeven op pagina 3 van het vonnis) behoeft verbetering, nu die verklaring niet overeenstemt met de weergave in het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 29 maart 2019. Het hof zal die verklaring in zijn geheel vervangen op de wijze zoals in het proces-verbaal van die terechtzitting is vermeld, voor zover inhoudende:
Ik was op 11 juni 2017 omstreeks 01:00 uur in [plaats] in [café] . Toen ik in het café binnen was, werd ik nat gegooid. Ik droeg die nacht een [Merk] -shirt. Ik heb in het café met een beveiliger gepraat, dat betrof een oud-collega van mij, genaamd [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ).
- het proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende als
verklaring van [getuige 2](zoals weergegeven op pagina’s 5-6 van het vonnis) dient te worden aangevuld. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de passage die voor het bewijs wordt gebezigd hier integraal opnemen:
(dossierpagina 85)
Ik ging op 11 juni 2017 omstreeks 00.45 uur naar [café] . Het was ontzettend druk. Ik zag dat een meisje [persoon 1] duwde. Ik zag dat [persoon 1] terugduwde.
(dossierpagina 86)
Opeens zag ik dat er een jongen tussen sprong. Deze stond op dat moment naast mij. Ik zag dat deze jongen een glas gooide. Ik zag dat dit een lang en dik bierglas betrof. Ik zag dat deze jongen het glas in zijn hand had en zijn arm naar achter zijn lichaam haalde. Ik zag dat deze jongen het glas met kracht en opzet in de richting van de meisjes gooide. Ik zag dat het glas uit elkaar sprong op het hoofd van het eerste meisje, het meisje daar ik hierboven heb beschreven. Ik zag dat er glasscherven op de grond lagen. Ook zag ik dat er heel veel bloed op de grond lag en dat het meisje naar de grond zakte. Ik kan de jongen die het glas gooide als volgt omschrijven: donkerblond opgeschoren haar, haren schuin naar achteren gekamd, ongeveer 1.80 meter groot, getraind postuur, grijze polo, merk stond op zijn borst, felle oranje gymschoenen en spijkerbroek. Net nadat de jongen het glas gegooid had, zag ik dat er een man voor de jongen kwam staan en dat die man de jongen wegduwde. Ik herken die man als degene die in het café de glazen ophaalt. Ik hoorde dat de man zei: “Ophouden, nu moet je ophouden”.
(dossierpagina 87)
(…) Op Facebook van [verdachte] zag ik een foto van een jongen. Ik zag dat dit dezelfde jongen was als degene die ik herken als zijnde de jongen die het glas had gegooid.
- het proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige 3](zoals weergegeven op pagina 5 van het vonnis) behoeft aanvulling. Het hof vult die verklaring als volgt aan:
(dossierpagina 89)
Ik stond recht achter [persoon 1] en [persoon 2] dus ik heb het goed zien gebeuren. (…) Ik liep terug en ik zag dat het meisje op de grond lag en dat ze haar handen voor haar gezicht hield. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) bleef nog even staan. Ik zag dat een man die werkt in [café] , een oude man met een witte blouse, naar [verdachte] toeliep en hem aansprak (het hof begrijpt: [getuige 1] ). De bewaking kwam toen naar boven en die hebben dat meisje afgevoerd naar buiten.
- het hof zal de bewijsmiddelen aanvullen met het proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende als
verklaring van [getuige 4](dossierpagina 107):
Op 11 juni 2017 was ik in [café] . Opeens zag ik een jongen met een glas gooien. Die jongen droeg een grijs polo shirt. Het glas kwam tegen het gezicht van een meisje aan. Zij is toen op de grond terecht gekomen.
In het café ging rond dat die jongen [verdachte] heette. Ik heb die naam op Facebook opgezocht en zag een foto staan van de jongen die het glas gooide.
Nadat de jongen met het glas gegooid had stond [hij] bij de beveiliger met het witte shirt en de kale kop (het hof begrijpt: [getuige 1] ).
- het hof zal de bewijsmiddelen ten slotte aanvullen met bijlage 17 bij de vordering van de benadeelde partij, een e-mailbericht inhoudende als
verklaring van [arts], optometrist in [ziekenhuis] d.d. 22 maart 2019:
Er zit een groot litteken in het hoornvlies, de iris ligt voor ¼ deel los, de pupil is vervormd, in de pupilopening groeit een membraan wat langzaam geheel dicht groeit, er zit geen lens meer in het oog. Dit maakt het moeilijk om met een brilletje te stimuleren wat [benadeelde partij] met het linkeroog nog kan zien. Als een oog normaal functioneert kun je een lettergrootte van 9mm lezen op 6 meter afstand, je ziet dan voor 100%. [benadeelde partij] kan met het linkeroog de allergrootste letter niet meer lezen op 6 meter en ziet dus minder dan 5% met het oog.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, kort gezegd aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij met een glas heeft gegooid. De verklaringen van de getuigen die belastend hebben verklaard zijn onderling afgestemd, en deze getuigen verklaren bij de rechter-commissaris op belangrijke onderdelen tegenstrijdig met hun eigen eerder afgelegde verklaringen bij de politie. Ook verklaren deze getuigen tegenstrijdig ten opzichte van elkaar. Die verklaringen zijn aldus – zo begrijpt het hof – niet redengevend en ook niet betrouwbaar, zodat deze niet voor het bewijs gebezigd mogen worden. Het hof dient daarentegen uit te gaan van de getuigen die ontlastend hebben verklaard en de verdachte vrij te spreken.
Het hof overweegt – in aanvulling op de bewijsoverwegingen van de rechtbank – als volgt.
Uit de hierboven weergegeven verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] volgt telkens dat
nadathet glas was gegooid, de jongen (van wie het hof vast stelt dat het de verdachte betrof) werd aangesproken door de man die de glazen ophaalde in [café] . Het hof stelt vast dat dit [getuige 1] is.
Het hof acht deze verklaringen redengevend voor het bewijs. Naar het oordeel van het hof kan de verklaring van [getuige 1] (zoals weergegeven op dossierpagina 105) – erop neer komende dat op het moment dat hij ‘de jongen’ (zijnde de verdachte) aansprak het glas is gegooid – niet juist zijn, gelet op de uit de bewijsmiddelen naar voren komende gang van zaken.
Het hof hecht tegen voormelde achtergrond geen geloof aan de ontkenning van de verdachte dat hij met een glas in de richting van het slachtoffer heeft gegooid. Het hof ziet verder geen reden om aan de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen te twijfelen. Van aanwijzingen dat die verklaringen onderling zijn afgestemd, zoals door de verdediging is gesteld, is het hof niet gebleken.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangeefster [benadeelde partij] door een glas in haar gezicht te gooien. Uit haar ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen blijkt op welke wijze het letsel haar in haar dagelijks leven heeft belemmerd en zal blijven belemmeren.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2022.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming zich brengt.
Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat van de zijde van de verdachte op 26 april 2019 hoger beroep is ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 2 juni 2022. In hoger beroep is derhalve sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 13 maanden. Hoewel in hoger beroep getuigen zijn gehoord bij het kabinet van de raadsheer-commissaris, acht het hof onvoldoende bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep rechtvaardigen.
Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof echter volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 40.532,40 (bestaande uit materiële schade (diverse posten) en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De rechtbank heeft voorts de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De benadeelde partij heeft in hoger beroep tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van reis- en parkeerkosten ten bedrage van € 18,99 voor het bijwonen van een zitting in hoger beroep.
De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
De materiële schade
De door de benadeelde gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan advocaat (€ 9,11 en € 8,16), slachtofferhulp (€ 10,-) en het openbaar ministerie (€ 9,-) zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2338). De benadeelde partij dient in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank (€ 16,85) en het hof (€ 18,99) zijn evenmin als rechtstreekse schade aan te maken, maar als proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv. De benadeelde partij zal in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat op grond van het bepaalde in art. 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het geval een benadeelde partij ter terechtzitting is bijgestaan door een gemachtigde, zoals in het onderhavige geval door een advocaat, de door benadeelde partij gevorderde kosten die zij heeft gemaakt voor het bijwonen van die zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Deze schadeposten komen als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade voor vergoeding aanmerking tot een bedrag van € 5.304,18 te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. De grootste schadepost van € 4.086,96 ziet op “verlies van arbeidsvermogen” gedurende een periode van ruim 16 maanden (van 11 juni 2017 t/m 31 oktober 2018). Het hof zal om die reden bij wijze van moderatie bepalen dat de materiële schade is ontstaan op 1 februari 2018. De wettelijke rente over deze materiële schade zal aldus vanaf laatstgenoemde datum worden toegewezen.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. Zoals reeds uit het hiervoor overwogene volgt, zijn de gevolgen van het handelen van de verdachte voor de nog jonge benadeelde partij erg groot: er is sprake van blijvend oogletsel en belemmering in het dagelijks leven.
Gelet op de aard, de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 35.175,00.
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, zoals in het dictum nader zal worden bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een totaalbedrag van € 40.479,18. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 237 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40.479,18 (zegge: veertigduizend vierhonderdnegenenzeventig euro en achttien cent)bestaande uit € 5.304,18 (zegge: vijfduizend driehonderdvier euro en achttien cent) materiële schade en € 35.175,00 zegge: (vijfendertigduizend honderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 40.479,18 (zegge: veertigduizend vierhonderdnegenenzeventig euro en achttien cent) bestaande uit € 5.304,18 (zegge: vijfduizend driehonderdvier euro en achttien cent) materiële schade en € 35.175,00 (zegge: vijfendertigduizend honderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 237 (tweehonderdzevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 februari 2018 en van de immateriële schade op 11 juni 2017.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 2 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Riemens en mr. Muijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.