ECLI:NL:GHSHE:2022:1697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.293.188_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het verbeuren van dwangsommen door vennootschap onder firma en vennoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil over het verbeuren van dwangsommen door de vennootschap onder firma HTN Administraties en haar vennoten. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank op 27 januari 2021 had geoordeeld dat de vennoten dwangsommen hadden verbeurd. De appellanten, HTN Administraties, [appellant 2] en [appellant 3], stelden dat zij geen dwangsommen hadden verbeurd en vorderden in conventie een verklaring van recht. In reconventie vorderde de maatschap DuweLL, de geïntimeerde, een hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 120.000,00 aan verbeurde dwangsommen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de dwangsomveroordeling enkel kan worden opgelegd aan de procespartij, in dit geval de vennootschap onder firma. De vennoten [appellant 2] en [appellant 3] zijn geen formele procespartijen in de procedure, wat betekent dat zij niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de verbeurde dwangsommen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan beide partijen om te reageren op deze overwegingen, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.293.188/01
arrest van 31 mei 2022
in de zaak van

1.HTN Administraties,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als HTN c.s., en ieder voor zich als HTN, [appellant 2] en [appellant 3] ,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
tegen

1.maatschap DuweLL,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als DuweLL, en ieder voor zich als DuweLL, respectievelijk [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 april 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 januari 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen HTN c.s. als eiseressen en DuweLL als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/268320 / HA ZA 19-451)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Door de griffier is bijgehouden welke gedeeltes van de spreekaantekeningen van HTN c.s. niet zijn uitgesproken.
DuweLL c.s. hebben, met instemming van HTN c.s., een verbeterde versie van de reeds ingebrachte productie 35 overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten, waarbij het hof in verband met de thans aan de orde gestelde kwestie enkele arceringen zal gebruiken.
dwangsomvonnis
( a) Tussen partijen loopt een bodemprocedure bij de rechtbank Limburg met zaak- en rolnummer C/03/248958 / HA ZA 18-195 tussen
vennootschap onder firma Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1]als eiseres in conventie in de hoofdzaak, verweerster in het incident enerzijds, en de maatschap DuweLL, [geintimeerde 2] en nog drie andere partijen anderzijds.
( b) In die procedure is op 8 mei 2019 een vonnis in incident gewezen (hierna: het dwangsomvonnis (productie 1 inleidende dagvaarding).
In dit dwangsomvonnis is in de aanhef (voor zover thans van belang) vermeld dat “partijen” zullen worden aangeduid als “
de VOF [appellant 2] dan wel de vennoten [appellant 2] en diens echtgenote”.
( c) In het lichaam van dit dwangsomvonnis is in rov 2.1. geschreven dat “
de VOF [appellant 2]” een administratiekantoor exploiteerde en dat deze vof het recht op gebruik van haar handelsnaam aan (onder meer) de maatschap DuweLL heeft verkocht.
In rov 2.3. staat vermeld dat “
[appellant 2]” via zijn administratiekantoor feitelijk tot 2017 heeft gewerkt voor deze koper.
( d) In rov 2.9 van het dwangsomvonnis wordt de vordering in het incident (voor zover thans van belang) omschreven als dat maatschap DuweLL en [geintimeerde 2] vorderen dat “
[appellant 2]gedurende de loop van de procedure in de hoofdzaak wordt verboden de handelsnaam te gebruiken die
hijaan maatschap DuweLL heeft verkocht”.
( e) In het dwangsomvonnis is de volgende veroordeling uitgesproken:
“3.2. veroordeelt
[appellant 2] c.s.om binnen twee dagen na dit vonnis, ieder gebruik van de handelsnaam Administratie- en Belastingadvieskantoor [handelsnaam 1] , de handelsnaam Administratie- en belastingadvieskantoor [handelsnaam 2] en handelsnamen die daar slechts in geringe mate van afwijken, te staken en gestaakt te houden voor de duur van het geding in de hoofdzaak, dat wil zeggen totdat bij de rechtbank in reconventie te wijzen eindvonnis in de hoofdzaak op de vordering in het reconventioneel petitum onder 4 zal zijn beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod tot een maximum van € 100.000,00;
3.3.
veroordeelt
[appellant 2]om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de inschrijving van de handelsnaam Administratie- en Belastingadvieskantoor [handelsnaam 1] door te halen in het Handelsregister en vervolgens voor de duur van het geding in de hoofdzaak, dat wil zeggen totdat bij het door de rechtbank in reconventie te wijzen eindvonnis in de hoofdzaak op de vordering in het reconventioneel petitum onder 5 zal zijn beslist, doorgehaald te houden, en een bewijs van die doorhaling aan de advocaat van de maatschap te doen toekomen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag of deel van een dag dat [appellant 2] daarmee na ommekomst van de gestelde termijn in gebreke mocht blijven tot een maximum van € 50.000,00;
3.4.
veroordeelt
[appellant 2]om binnen drie weken na betekening van dit vonnis alle naar haar adres in [plaats 1] en/of haar telefoonnummer(s) en/of haar KvK-nummer verwijzende vermeldingen van die handelsnaam (al dan niet in afgekorte vorm) - doch niet de vermeldingen die verwijzen naar het kantoor van de maatschap te [plaats 2] - te doen verwijderen en vervolgens voor de duur van het geding in de hoofdzaak, dat wil zeggen totdat bij het door Uw Rechtbank in reconventie te wijzen eindvonnis in de hoofdzaak op de vordering in het reconventioneel petitum onder 6 zal zijn beslist, verwijderd te (doen) houden van de websites www.google.nl, www.google.com, www.telefoonboek.nl, www.bedrijvenpagina.nl en www.oozo.nl, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of deel van een dag dat [appellant 2] na ommekomst van de gestelde termijn in gebreke mocht blijven integraal aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 50.000,00; (…)”.
( f) Op 9 mei 2019 is het dwangsomvonnis betekend aan de vof
Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1](productie 1 cva).
Na het dwangsomvonnis
( g) Na 11 mei 2019 is de handelsnaam “Administratie- en Belastingadvieskantoor [handelsnaam 1] ” nog gebruikt (door een ander dan de maatschap DuweLL) door de aanwezigheid van een sponsorbord bij voetbalvereniging [voetbalvereniging] te [plaats 1] .
( h) Op 9 mei 2019 is door
[appellant 2]de vestiging van Administratie- en Belastingadvieskantoor [handelsnaam 1] aan de [adres 1] te [plaats 1] (het adres van [appellant 2] en [appellant 3] ) per 10 mei 2019 opgeheven en is als nieuw adres van deze onderneming in het Handelsregister ingeschreven [adres 2] te [plaats 2] (zijnde het kantooradres van DuweLL, hof).
( i) Op 27 mei is door
[appellant 2]de handelsnaam van de vof Administratie- en Belastingadvieskantoor [handelsnaam 1] (met terugwerkende kracht tot 9 mei 2019) gewijzigd in
HTN Administratiesen is het vestigingsadres weer terugverhuisd naar het adres van [appellant 2] en [appellant 3] te [plaats 1] .
Het bestreden vonnis
3.2.1.
Door de
vof HTN Administraties, [appellant 2] en [appellant 3]is de onderhavige procedure gestart, die is uitgemond in het thans bestreden vonnis van 27 januari 2021. Zij vorderden daarbij in conventie, samengevat,
primair voor recht te verklaren dat eisers geen dwangsommen hebben verbeurd vanwege
enige overtreding van het vonnis in incident van 8 mei 2019, althans de veroordeling onder 3.2, althans de veroordeling onder 3.3, althans de veroordeling onder 3.4 van dit vonnis;
en subsidiair en meer subsidiair deze dwangsom(men), voor zover zij deze wel zouden hebben verbeurd, op te heffen of te matigen.
In reconventie is door de maatschap DuweLL en [geintimeerde 2] gevorderd een hoofdelijke veroordeling van
HTN, [appellant 2] en [appellant 3]tot betaling van € 120.000,00 aan verbeurde dwangsommen met rente, proceskosten en beslagkosten.
3.2.2.
In het thans bestreden vonnis is vermeld dat partijen (voor zover nu van belang) zullen worden aangeduid als
[appellant 2] c.s.en afzonderlijk als
HTN Administraties, [appellant 2] en [appellant 3] .
In het dictum is de dwangsom voor het gebruik van de handelsnaam in het tussen partijen gevoerde kort geding gematigd tot nihil en het meer of anders gevorderde afgewezen, met veroordeling van
[appellant 2] c.s. in de proceskosten, en in reconventie zijn
[appellant 2] c.s.hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan DuweLL van
€ 100.000,00 met rente, proceskosten en beslagkosten.
Het hoger beroep
3.3.
De
vof HTN Administraties, [appellant 2] en [appellant 3]zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen en zij hebben gevorderd als in de appeldagvaarding omschreven. De maatschap DuweLL en [geintimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
Alvorens inhoudelijk op de grieven van appellanten in te gaan, overweegt het hof ambtshalve als volgt.
3.4.1.
Een door de rechter opgelegde dwangsom is op grond van artikel 611a Rv een bijkomende veroordeling, en deze kan uitsluitend worden verbeurd door een procespartij. Veroordeling tot betaling van een dwangsom door een buiten dat geding staande derde is niet mogelijk, nu de procespartij degene is die is gehouden tot nakoming van de ten zijne laste uitgesproken hoofdveroordeling.
In het onderhavige geschil is in de bodemprocedure bij de rechtbank Limburg de eiseres in conventie de (toen nog geheten)
vennootschap onder firma Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1]Deze partij is ook de verweerster in het dwangsomvonnis in incident, waarbij de dwangsomveroordeling werd uitgesproken.
Het is ook aan deze partij (
vennootschap onder firma Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1]) dat de dwangsomveroordeling is betekend, met het bijbehorende bevel om binnen 2 dagen na 9 mei 2019 aan de veroordelingen te voldoen op straffe van de vermelde dwangsommen.
3.4.2.
[appellant 2] en [appellant 3] zijn in die procedure geen partij. Wanneer uitsluitend de vof als procespartij in het geding is betrokken, zijn (een of meer van) de afzonderlijke vennoten niet tevens in de procedure betrokken. Beslissend is of deze vennoten formeel als procespartij in de procedure zijn betrokken; dat is niet het geval.
Dat een vof als zodanig geen rechtspersoonlijkheid heeft en als zodanig niet zelfstandig draagster is van rechten en verplichtingen, maakt dit niet anders. Een vof kan immers wel op eigen naam in rechte optreden en heeft in zoverre wél een zekere mate van zelfstandigheid ten opzichte van haar vennoten. Een vennootschapscrediteur heeft dan ook zowel een vorderingsrecht jegens de vof als een daarvan te onderscheiden – afzonderlijk - vorderingsrecht jegens de afzonderlijke vennoten van de vof (zie ECLI:NL:HR:2020:485).
3.4.3.
Het lijkt erop dat de rechtbank dit in het dwangsomvonnis over het hoofd heeft gezien, nu zij reeds in de kop van het vonnis vermeldt dat zij “
partijen” aanduidt als “
VOF [appellant 2]”, respectievelijk “
de vennoten [appellant 2] en diens echtgenote”. Met die vermelding kunnen evenwel de vennoten [appellant 2] en [appellant 3] niet als formele procespartij worden aangemerkt.
3.4.4.
Desalniettemin spreekt het dwangsomvonnis van “
[appellant 2] c.s.” respectievelijk van “
[appellant 2]”, zowel in de overwegingen 3.2, 3.3. en 3.4 hierboven geciteerd als in het dictum. Nu [appellant 2] en [appellant 3] geen procespartij zijn bij het dwangsomvonnis, dient het dictum te worden uitgelegd, omdat hun veroordeling – indien zij zouden worden bedoeld met “ [appellant 2] ” en “ [appellant 2] c.s.” - zinledig zou zijn. Een uitleg van dit dictum dient te geschieden in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot dat dictum hebben geleid (zie onder meer ECLI:NL:HR:2016:369, rov 3.4).
Van belang zijn hierbij met name rov 2.1. en rov 2.3, waarin de rechtbank (nog wel) een duidelijk onderscheid heeft aangebracht tussen de vennootschap onder firma van onder meer [appellant 2] en de natuurlijke persoon [appellant 2] ; te lezen valt daar immers dat “
de VOF [appellant 2]” een administratiekantoor exploiteerde en het recht op gebruik van haar handelsnaam aan (onder meer) de maatschap DuweLL heeft verkocht en dat “
[appellant 2]” via zijn administratiekantoor feitelijk tot 2017 heeft gewerkt. Een veroordeling om de verkochte handelsnaam niet te gebruiken kan dus zeer wel ten laste van de verkopende vof
Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1]worden uitgesproken, met name nu [appellant 2] en [appellant 3] geen partij zijn in de procedure.
Het dictum kan naar het oordeel van het hof daarom alleen maar zien op de vof
Administratie- en Belastingkantoor [handelsnaam 1]en niet op [appellant 2] en [appellant 3] . De deurwaarder die het dwangsomvonnis betekende, heeft dit terecht ook als zodanig begrepen en heeft het vonnis alleen aan de vof betekend. Reeds hierom zouden [appellant 2] en [appellant 3] overigens, gezien het bepaalde in artikel 611a lid 3 Rv een eventueel aan hen opgelegde dwangsom overigens evenmin verbeurd zijn.
3.5.
Partijen bij het onderhavige geschil, noch de rechtbank bij het bestreden vonnis, hebben echter onder ogen gezien dat [appellant 2] en [appellant 3]
nietveroordeeld zijn in het dwangsomvonnis en dat dit vonnis
nietaan hen is betekend. Reeds om die reden is het hof van oordeel dat het bestreden vonnis voor wat hun betreft niet in stand kan blijven.
Alvorens te oordelen over de vraag of het bestreden vonnis voor wat betreft de vof (thans geheten) HTN Administraties wel in stand kan blijven, zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van beide partijen om op het bovenstaande te reageren.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 juni 2022 voor akte aan de zijde van beide partijen om te reageren op het hiervoor overwogene;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.P. de Haan en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2022.
griffier rolraadsheer
.