In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij verzoekster onder curatele is gesteld. De beschikking is gegeven op 23 juli 2021. Verzoekster, die zich niet kan verenigen met deze beslissing, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondercuratelestelling af te wijzen. De curator heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2022 zijn beide partijen gehoord. Verzoekster stelt dat er geen medische verklaring is overgelegd die haar ondercuratelestelling onderbouwt en dat de kantonrechter geen keuze heeft gemaakt tussen de gronden van lichamelijke of geestelijke toestand. De curator daarentegen stelt dat verzoekster verstandelijk beperkt is en bescherming nodig heeft tegen misbruik en beïnvloeding door derden. Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is dat verzoekster haar belangen niet kan waarnemen en dat een ondercuratelestelling noodzakelijk is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat verzoekster onvoldoende weerbaar is in affectieve relaties en er een reëel risico bestaat dat zij in de toekomst in schadelijke situaties terechtkomt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.