In deze zaak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen een brief van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij werd gewezen op het feit dat klachten over beslagleggingen bij de civiele rechter en niet bij de belastingrechter moeten worden ingediend. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 18 mei 2022 de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat een brief van de rechtbank niet als een uitspraak in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De belanghebbende had in haar hogerberoepschrift, gedateerd 22 augustus 2021, betoogd dat het hof bevoegd was om op het hoger beroep te beslissen, maar het hof oordeelde dat de brief van de rechtbank overduidelijk geen uitspraak was waartegen hoger beroep kon worden ingesteld. Het hof heeft de stelling van de belanghebbende verworpen dat het hof zich onbevoegd had verklaard en heeft geoordeeld dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de invordering van aanslagen en beslagen, wat voorbehouden is aan de civiele rechter. De belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het hof ten onrechte het hoger beroep niet-ontvankelijk en ten overvloede ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De mondelinge uitspraak van het hof was dat het verzet tegen de eerdere uitspraak ongegrond was.