Uitspraak
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de toekenning van shockschade aan de ouders en broers van een slachtoffer dat door de geïntimeerde is omgebracht. De zaak is ontstaan na de veroordeling van de geïntimeerde door de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor doodslag, waarbij de ouders en broers van het slachtoffer als benadeelde partijen in hoger beroep zijn gekomen tegen de afwijzing van hun vorderingen voor shockschade en affectieschade. De ouders en broers hebben het slachtoffer geïdentificeerd in het mortuarium, wat hen emotioneel zwaar heeft getroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders recht hebben op vergoeding van shockschade, omdat zij direct geconfronteerd zijn met de gevolgen van het delict. De vordering van de vader is toegewezen voor een bedrag van € 15.000,00, terwijl de vorderingen van de broers en zussen voor affectieschade zijn afgewezen, omdat zij niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor vergoeding. Het hof heeft de zaak voor de broers en zussen verwezen naar een latere rol om aan te tonen dat zij psychisch letsel hebben opgelopen door de confrontatie met het letsel van het slachtoffer. De zaak illustreert de strikte voorwaarden waaronder shockschade kan worden toegewezen en de beperkingen voor affectieschade voor broers en zussen.