ECLI:NL:RBZWB:2021:1283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
02-071765-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Sterk
  • mr. Collombon
  • mr. De Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag onder invloed van ayahuasca met 8 jaar gevangenisstraf

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2020 in Tilburg [Slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. De verdachte, die onder invloed van ayahuasca verkeerde, werd veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid, ondanks de psychose waarin de verdachte zich bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt, wat leidde tot de dood van [Slachtoffer]. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaar geëist, maar de rechtbank hield rekening met verzachtende omstandigheden, zoals de spijt van de verdachte en zijn blanco strafblad. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de immateriële en materiële schade die het gevolg was van het delict. De uitspraak benadrukt de ernst van doodslag en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/071765-20
vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1982 te [Geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 maart 2020 [Slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de doodslag heeft begaan en baseert zich daarbij op de diverse getuigenverklaringen, het forensisch onderzoek en de verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van enige vorm van opzet nu verdachte zich in een staat van psychose bevond toen de fatale geweldshandelingen plaatsvonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitelijke handelingen
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat het volgende is gebeurd. Op 19 maart 2020 was verdachte samen met [Slachtoffer] in zijn kamer op de [Straatnaam 1] . Verdachte had ayahuasca gebruikt. Nadat de ayahuasca begon te werken, is er een handgemeen ontstaan tussen verdachte en [Slachtoffer] . Verdachte heeft hierbij een lamp naar het hoofd van [Slachtoffer] gegooid en een vaas naar zijn lichaam. De rechtbank begrijpt dat met de vaas, de terracotta pot wordt bedoeld die op de plaats delict in scherven is aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat er met de aanwezige munitie- of legerkist letsel is veroorzaakt bij [Slachtoffer] .
Uit forensisch en pathologisch onderzoek is gebleken dat [Slachtoffer] om het leven is gekomen door met name heftig geweld gericht op het hoofd. Uit de getuigenverklaring van [Naam 1] en [Naam 2] blijkt dat het geweld geruime tijd heeft geduurd. Uit het geconstateerde letsel blijkt dat het hoofdzakelijk verdachte is geweest die de geweldshandelingen op [Slachtoffer] heeft gericht en niet andersom. Verdachte had slechts enkele oppervlakkige huidbeschadigingen op zijn handen en zijn hoofd. Er is geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van een derde bij de geweldshandelingen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte het letsel bij [Slachtoffer] heeft veroorzaakt en daarmee de dood heeft veroorzaakt.
Opzet
Verdachte heeft vooral op het hoofd van [Slachtoffer] ernstig geweld uitgeoefend. Verdachte is hiermee geruime tijd doorgegaan. Daar komt nog bij dat verdachte op enig moment moet hebben gezien dat het slachtoffer al ernstig gewond was, maar toch door is gegaan met het toepassen van geweld. Deze omstandigheden leveren naar de uiterlijke verschijningsvorm opzet op het intreden van de dood op. Dat verdachte achteraf zegt dat hij dit nooit heeft gewild, maakt dit niet anders.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat aangenomen kan worden dat opzet ontbreekt, als bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ontbrak ten gevolge van de stoornis. Hiervan is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake.
Verdachte was op 19 maart 2020 onder invloed van de ayahuasca die hij eerder had ingenomen. Toen de ayahuasca begon te werken, ontstond naar zeggen van verdachte een conflict met [Slachtoffer] . Hij herinnert zich verder enkel het gooien van de vaas en de lamp naar [Slachtoffer] . Wat er daarna is gebeurd, kan hij niet zeggen. Naar eigen zeggen was hij door de ayahuasca in een staat van totale “egoloosheid” geraakt.
De deskundigen die in deze zaak een advies hebben gegeven, namelijk [Naam 3] en [Naam 4] , hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de fatale geweldshandelingen in een staat van psychose verkeerde. Verdachte kan zich ook niet meer de specifieke handelingen herinneren die hebben geleid tot de dood van [Slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat verdachte zich wel herinnert dat ruzie is ontstaan tussen hem en [Slachtoffer] , vervolgens een gevecht heeft plaatsgevonden en dat hij daarin zelf een aandeel had. Dat verdachte zich een deel van de gebeurtenissen kan herinneren, betekent dat geen sprake is van een situatie waarin ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan ontbrak. De rechtbank verwerpt het beroep op het ontbreken van opzet.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [Slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 maart 2020 te Tilburg [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door vormen van heftig uitwendig mechanisch geweld en stomp botsend geweld op het hoofd en het lichaam van die [Slachtoffer] toe te passen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Toerekenbaarheid
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het feit aan verdachte niet (volledig) kan worden toegerekend vanwege de psychose die is ontstaan als gevolg van het gebruik van ayahuasca. Er is geen sprake van culpa in causa nu dit gewelddadige gedrag voor verdachte niet voorzienbaar is geweest. Hij was een ervaren gebruiker van ayahuasca en heeft alle benodigde voorzorgsmaatregelen getroffen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat verdachte de werking van ayahuasca kende en zichzelf heel bewust in de hallucinerende toestand heeft gebracht. Zij verwijst naar de rapportages en verklaringen van de psychiater en psycholoog die beiden tot de conclusie komen dat het feit volledig toe te rekenen is aan verdachte.
Het standpunt van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de hallucinerende werking, waardoor verdachte naar zijn zeggen inzichten verkreeg over liefde en het leven, voor verdachte de reden was om (ook) die avond ayahuasca te gebruiken.
De deskundigen, [Naam 3] en [Naam 4] , hebben beiden aangegeven dat er weliswaar sprake was van een staat of toestand waarbij er geen sturing meer was over zijn willen en handelen, maar dat verdachte doelbewust ayahuasca heeft gebruikt om zichzelf in een psychose te brengen, om een realiteitsverstoring te creëren. Hij heeft daarmee het risico genomen dat het ook mis kon gaan. Een psychose is immers per definitie onvoorspelbaar en ook verdachte had al eerder minder fijne ervaringen gehad onder invloed van ayahuasca. De rechtbank neemt de overwegingen van de deskundigen over en volgt hen in het advies om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren. Nu verdachte doelbewust de psychose heeft veroorzaakt en volgens de deskundigen geen sprake was van een al bestaande psychische stoornis of verslaving, ziet de rechtbank geen reden om in afwijking van het advies te concluderen tot (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals door de verdediging bepleit.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en bepaalt dat verdachte strafbaar is, stelt de verdediging dat er rekening gehouden dient te worden met een aantal verzachtende omstandigheden. De verdediging noemt in dat verband dat verdachte zichzelf bij de politie gemeld heeft, geen sprake was van doelopzet, verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden, het blanco strafblad, het ontbreken van recidiverisico, het verdriet en de rouw van verdachte om het verlies van zijn vriend, de mogelijke rol van het slachtoffer bij het ontstaan van het gevecht door het nemen van MDMA en de duur van het voorarrest. De verdediging bepleit een gevangenisstraf van minder dan 6 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [Slachtoffer] op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Dit feit heeft voor de nabestaanden van [Slachtoffer] een intens en onherstelbaar leed en verdriet gebracht, zoals ook is gebleken uit de tijdens de zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de ouders, de broer en de zus van het slachtoffer. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele strafoplegging het verdriet en gemis bij de nabestaanden kan compenseren.
Naast de gevolgen die de nabestaanden, vrienden en bekenden hebben ondervonden, zijn dergelijke feiten ook voor de samenleving schokkend en wakkeren deze gevoelens van angst en onveiligheid aan.
Iemand van het leven beroven wordt in ons strafrecht beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare situaties voor doodslag worden opgelegd, te weten gevangenisstraffen tussen de zeven en tien jaren.
De eis van de officier van justitie is in het licht van de ernst van het feit en de gevolgen daarvan alleszins te begrijpen. De rechtbank acht onder de genoemde omstandigheden echter een lagere gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank kijkt hierbij naar de volgende omstandigheden. Verdachte heeft oprecht spijt betuigd van hetgeen er is gebeurd met zijn goede vriend, kamergenoot en collega. Hij heeft het gebruik van ayahuasca afgezworen en verklaard dat hij zich niet meer in deze toestand wil brengen. De rechtbank gelooft hem wanneer hij zegt dat hij zijn les heeft geleerd. Daarnaast heeft verdachte zich al na enkele uren gemeld op het politiebureau. En hoewel hij geen openheid heeft gegeven over wat er precies is voorgevallen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte - voor zover hij dat kon - zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Verdachte heeft een blanco strafblad en is vader van een jong zoontje. De rechtbank acht de gevolgen voor alle betrokkenen, dus ook voor verdachte, tragisch.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

Wettelijke grondslag/juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat buiten alle twijfel staat dat de benadeelde partijen diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft begrip voor het enorme verdriet en het leed dat de nabestaanden hebben. De rechtbank merkt daarbij echter op dat hun vorderingen in de juiste wettelijke context dienen te worden beoordeeld. De rechtbank zal eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en -kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners. Voor broers en zussen geldt dat zij alleen in geval van uitzonderlijke omstandigheden in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. Het zijn van broer of zus is op zichzelf beschouwd voor toekenning van affectieschade volgens de wetgever niet voldoende.
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
7.1.
De vordering van benadeelde partij [Naam 5]
Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [Naam 5] vordert een schadevergoeding van € 32.885 voor het feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 17.885 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 385 ter zake van materiële schade (eigen risico medische kosten) en € 17.500 ter zake van immateriële schade (affectieschade). De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zal de vordering tot genoemd bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade voor een bedrag van € 15.000 stelt de rechtbank het volgende vast.
Dat er voor de moeder van het slachtoffer sprake was van een nauwe en affectieve relatie, staat onmiskenbaar vast. Nu er echter geen sprake was van een directe confrontatie met de plaats delict of het misdrijf, wordt niet aan het tweede vereiste voor toewijzing van deze vordering voldaan. Dat benadeelde partij haar zoon moest identificeren in het mortuarium, hoe vreselijk ook, maakt niet dat er een directe confrontatie is geweest zoals naar het oordeel van de rechtbank vereist voor het toekennen van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW.
De rechtbank wijst de gevorderde shockschade af.
Voor zover is aangevoerd dat er nog een andere grondslag is voor toekenning van immateriële schade, namelijk op basis van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’, zoals genoemd in artikel 6:106 aanhef en eerste lid onder b, BW, wordt deze stelling door de rechtbank verworpen. Deze grondslag geldt inderdaad ook voor nabestaanden, maar dan alleen in de vorm van shockschade.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2.
De vordering van benadeelde partij [Naam 6]
Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [Naam 6] vordert een schadevergoeding van € 33.088,47 voor het feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 18.088,47 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 588,47 ter zake van materiële schade (eigen risico medische kosten en reiskosten) en € 17.500 ter zake van immateriële schade (affectieschade). De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade, en zal genoemd bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Dat de benadeelde partij al eerder onder behandeling was van een psycholoog vanwege stressklachten, doet niet af aan de omstandigheid dat hij voor de plotselinge dood van zijn zoon ook behandeling nodig had.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade voor een bedrag van € 15.000 stelt de rechtbank het volgende vast.
Dat er voor de vader van het slachtoffer sprake was van een nauwe en affectieve relatie, staat onmiskenbaar vast. Nu er echter geen sprake was van een directe confrontatie met de plaats delict of het misdrijf, wordt niet aan tweede vereiste voor toewijzing van deze vordering voldaan. Dat benadeelde partij zijn zoon moest identificeren in het mortuarium, hoe vreselijk ook, maakt niet dat er een directe confrontatie is geweest zoals vereist voor het toekennen van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW.
De rechtbank wijst dan ook het verzoek om shockschade af.
Voor zover is aangevoerd dat er nog een andere grondslag is voor toekenning van immateriële schade, wordt deze stelling door de rechtbank verworpen.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank deze op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3.
De vordering van benadeelde partij [Naam 7]
Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [Naam 7] vordert een schadevergoeding van € 39.419,92 voor het feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6.919,92 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het gaat hier om materiële schade (uitvaartkosten, gedenksteen, reiskosten) en de rechtbank acht verdachte aansprakelijk daarvoor, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rent vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd
Dat de gedenksteen nog niet is geplaatst, doet hier niet aan af. Voor de rechtbank is op basis van de offerte duidelijk dat deze kosten gemaakt gaan worden en zij acht het bedrag ook billijk.
De rechtbank wijst de gevorderde affectieschade van een bedrag van € 17.500 euro af.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komen. Zoals hiervoor al aangegeven komen broers en zussen, anders dan bijvoorbeeld ouders, niet per definitie in aanmerking voor affectieschade, maar alleen onder bijzondere, zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe, persoonlijke band met de overledene. De geschetste band van benadeelde partij met zijn oudere broer, valt naar het oordeel van de rechtbank niet hieronder.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade voor een bedrag van € 15.000 stelt de rechtbank het volgende vast.
Dat er voor de broer van het slachtoffer sprake was van een nauwe en affectieve relatie, staat onmiskenbaar vast. Nu er echter geen sprake was van een directe confrontatie met de plaats delict of het misdrijf wordt niet aan tweede vereiste voor toewijzing van deze vordering voldaan. Dat benadeelde partij zijn broer moest identificeren in het mortuarium, hoe vreselijk ook, maakt niet dat er een directe confrontatie is geweest zoals vereist voor het toekennen van shockschade als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW.
De rechtbank wijst dan ook het verzoek om shockschade af.
Voor zover is aangevoerd dat er nog een andere grondslag is voor toekenning van immateriële schade uit andere hoofde, wordt deze stelling door de rechtbank verworpen.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank deze zal begroten op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4.
De vordering van benadeelde partij [Naam 8]
Materiële en immateriële schade
De benadeelde partij [Naam 8] vordert een schadevergoeding van € 25.121,42 voor het feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 121,42 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade (reiskosten) en acht verdachte aansprakelijk voor die schade, zodat zij de vordering tot dat bedrag zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank wijst de gevorderde affectieschade van een bedrag van € 17.500 euro af.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komen. Zoals hiervoor al aangegeven komen broers en zussen, anders dan bijvoorbeeld ouders, niet per definitie in aanmerking voor affectieschade, maar alleen onder bijzondere, zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe, persoonlijke band met de overledene. De geschetste band van benadeelde partij met haar broer, valt naar het oordeel van de rechtbank niet hier onder.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade voor een bedrag van € 7.500 stelt de rechtbank het volgende vast.
Dat er voor de zus van het slachtoffer sprake was van een nauwe en affectieve relatie, staat onmiskenbaar vast. Nu er geen echter sprake was van een directe confrontatie de plaats delict of het misdrijf, wordt niet aan het tweede vereiste voor toewijzing van deze vordering voldaan. De rechtbank wijst dan ook het verzoek om shockschade af.
Voor zover is aangevoerd dat er nog een andere grondslag is voor toekenning van immateriële schade uit andere hoofde, wordt deze stelling door de rechtbank verworpen.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank deze op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 5]van
€ 17.885, waarvan € 385 ter zake van materiële schade en € 17.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil ;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 5] € 17.885 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 124 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 6]van
€ 18.088,47 waarvan € 588,47 ter zake van materiële schade en € 17.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil ;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 6] € 18.088,47 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 125 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 7]van
€ 6.919,92 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil ;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 7] € 6.919,92 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 69 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 8]van
€ 121,42 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil ;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 8] € 121,42 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk, voorzitter, mr. Collombon en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
18 maart 2021.
mr. Collombon, mr. De Boer en mr. Joosen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Tilburg [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een of meer vormen van heftig uitwendig mechanisch geweld en/of stomp botsend geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [Slachtoffer] toe te passen

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal ZB4R020035 Thypon van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, TGO (hierna te noemen: eindpv), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 539 of het daarbij horende proces-verbaal Forensisch Onderzoek PL2000-2020069994 (hierna te noemen: forensisch dossier), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 382.
 Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [Straatnaam 2] ), opgenomen op pagina 75-79 van het forensisch dossier. Dit proces-verbaal houdt in zakelijk weergegeven:
Op de vloer en de muren van de woonkamer, met name aan de rechterzijde van de woonkamer, was veel bloed aanwezig in de vorm van een bloedpoel en bloedspatten. Wij zagen op de vloer van de woonkamer, links naast de deur van de trapkast en nabij de tussenmuur met de gang en de bloedpoel, een legerkist op de vloer liggen. Wij zagen dat de legerkist ontzet was. Zowel de binnen- als buitenzijde van de kist waren bebloed. De kist is in beslag genomen en kreeg SIN nummer AAMD3278NL.
Verspreid over de vloer van de woonkamer troffen wij op meerdere locaties scherven aan
van een terracotta pot. Op een groot deel van deze scherven troffen wij bloedspatten aan,
zowel op de oorspronkelijke binnen- als buitenzijde van de pot alsook op de breukvlakken
van de scherven. Het is hierdoor zeer aannemelijk dat de terracotta pot door een impact
gebroken was en de scherven op de vloer lagen ten tijde van het incident, waardoor de
bloedspatten op de oorspronkelijke binnenzijde van de terracotta pot en op de breukvlakken van de scherven terecht konden komen. Op meerdere scherven troffen we een haar in het bloed aan.
Op de muren en de vloer van de gang, direct achter de tussendeur met de woonkamer zagen
wij bloed. In het bloed op de vloer zagen wij verstoring alsof er een worsteling op die locatie had plaatsgevonden. Op de vloer, voor deze tussendeur, troffen wij meerdere bebloede scherven aan die overeen kwamen met de scherven van de terracotta pot uit de woonkamer. Wij zagen dat enkele van deze scherven ook bebloed waren.
Direct links, gezien vanuit de deuropening van de tussendeur van de woonkamer, zagen wij
een grote scherf liggen die gelijkend was aan de scherven van de terracotta pot. Wij zagen dat dit, qua vorm, de onderzijde van de terracotta pot betrof. Op de scherf werden
door ons bloed en haren aangetroffen. Rechts naast de toegangsdeur van de trapopgang zagen wij een tafellamp van zoutsteen. Wij zagen dat deze omver lag en bebloed was.
 Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 184 van het forensisch dossier. Dit proces-verbaal houdt in zakelijk weergegeven:
Op de kist AAMD3278NL is op meerdere plaatsen bloed aanwezig.
De kist AAMD3278NL betrof een groene houten legerkist met afmetingen (LxBxH) circa
50cm x 40cm x 30cm.
Op de plaats delict was de kist aangetroffen deels staand in de bloedpoel op de vloer. De kist stond met de voorzijde op de vloer. De achterzijde van de kist was ontzet en deels los van de beide zijkanten, waarbij aan de linkerzijde de houten verstevigingslat was gespleten.
Op zowel de buitenzijde als aan de binnenzijde van de kist zat bloed. Met name aan de onder- en achterzijde van de kist was in het midden, tussen de verstevigingslatten een afdruk gezet met bloed zichtbaar. Indien de kist in de bloedpoel had gestaan had het bloed op die plaats, vanwege de verstevigingslatten, geen contact kunnen maken met de kist.
Het bloed kon op die plaats komen door contact te maken met een bloedbron.
Gezien:
- de ovaal/ronde vorm van de afdrukken;
- het ontbreken van andere bebloede platte en ovaal/ronde voorwerpen;
- de schade aan de kist;
- het letsel van het slachtoffer zoals vermeld in de lijkschouw en het sectierapport;
bestaat het vermoeden dat deze kist is gebruikt om geweld toe te passen op slachtoffer.
 Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek (lijkschouw) persoon [Slachtoffer] , opgenomen op pagina 200-201 van het forensisch dossier. Dit proces-verbaal houdt in zakelijk weergegeven:
Door de genoemde forensisch arts werd onder meer het navolgende geconstateerd aan het lichaam van [Slachtoffer] :
  • Scheurwond op het achterhoofd.
  • Snij en scheurverwonding op het voorhoofd.
  • Verbrijzeling van beide orbita, met ernstig verwondingen aan beide ogen.
  • Snijverwonding laterale zijde linker oogkas.
  • Brilhaematoom
  • Ernstige verbrijzeling van de aangezichtsbeenderen, waardoor het gelaat werd afgeplat. Op de rest van het lichaam, waren er geen sporen van uitwendige letsels
waargenomen.
 Een geschrift, inhoudende het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, van het NFI, opgenomen op pagina 237-238 van het forensisch dossier. Dit rapport houdt in zakelijk weergegeven:
Er waren onder andere circa 17 verscheuringen van de huid en weke delen. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp, botsend geweld. Gezien de onderliggende schedelbreuken is dit geweld (deels) hevig geweest. Dit geweld kan zijn opgeleverd door meervoudig slaan met één of meerdere voorwerpen. De letsels hadden verschillende vormen. Het merendeel van de letsels had een lijnvormige, gehoekte of iets gebogen vorm met deels gladde wondranden. Deze letsels kunnen zijn opgeleverd door één of meerdere zwaar (zware), deels kantig(e) voorwerp(en).
Deze letsels hebben geleid tot uitgebreid schedel-hersenletsel, waaronder schedelbreuken met uitgebreide verbrijzeling, verscheuringen van de hersenvliezen, bloeduitstortingen tussen de hersenvliezen, verbrijzeling van hersenweefsel (inclusief de hersenstam), hersenkneuzingen en hersenzwelling. Dit heeft geleid tot hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen. Tevens heeft dit geleid tot zeer ernstig bloedverlies en bloedinademing, met algehele weefselschade door zuurstofgebrek tot gevolg. Het overlijden wordt als zodanig verklaard door hersenfunctiestoornissen en algehele weefselschade.
Het overlijden [Slachtoffer] , [Leeftijd van slachtoffer] oud geworden, wordt verklaard door
hersenfunctiestoornissen, ernstig bloedverlies en longfunctiestoornissen door (de
gevolgen van) meervoudig (deels) heftig, stomp botsend geweld op het hoofd.
Een eventuele bijdrage van stomp botsend of samendrukkend geweld op de hals
en/of romp aan het overlijden kan niet geheel worden uitgesloten.
 Het proces-verbaal forensisch deel-onderzoek verdachte [Verdachte] , opgenomen op pagina 267 van het forensisch dossier. Dit proces-verbaal houdt in zakelijk weergegeven:
Het volgende letsel bij [Verdachte] werd door ons waargenomen en fotografisch vastgelegd:
Linkerhand: een oppervlakkige huidbeschadiging op de handpalm, in de vorm van een ontvelling, op het middenhandsbeentje van de ringvinger.
Rechterhand: een oppervlakkige huidbeschadiging in de vorm van een ontvelling op de handrug, op het middenhandsbeentje van de duim.
Hoofd: links op de bovenkant van het hoofd, boven linker wenkbrauw, zagen wij een oppervlakkige verwonding in de vorm van een ontvelling, midden op de bovenkant van het hoofd zagen wij een oppervlakkige verwonding in de vorm van een aantal evenwijdig lopende krassen van voor naar achter/achter naar voor.
 Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] , opgenomen op pagina 286 van het eindpv. Dit proces-verbaal houdt in, zakelijk weergegeven:
Ik werd donderdag 19 maart 2020 om 01.00 uur wakker door een enorm lawaai. Ik slaap
op de eerste verdieping, aan de voorzijde van het huis. Mijn slaapkamer grenst aan de woning, waar [Verdachte] ook woont. Ik hoorde mensen au roepen en hoorde gebonk. Of dat er spullen kapot werden gegooid, of dat ze tegen de muur aan het schoppen waren. Het was echt niet normaal. Doordat het gestommel steeds harder werd, stuurde ik [Verdachte] de volgende berichtjes: Wat gebeurt er allemaal bij jou in huis maat (00.59 uur), Vieze tering pool van boven jou mijn dochter wakker alles!! Sorry dat ik jou app maat (01.04 uur) en Hij breekt heel alles af daar lijkt wel (01.11 uur). Later werd ik op mijn mobiel door [Verdachte] gebeld. [Verdachte] vertelde toen dat die jongen van boven een duivel was en dat hij hem had vermoord.
 Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 2] , opgenomen op pagina 321-322 van het eindpv. Dit proces-verbaal houdt in, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde rond 00:00 uur een bonk gehoord tegen een muur. Ik dacht dat het geluid rechtsonder van mij vandaan kwam, uit de kamer van de Javaanse jongen.
Het klonk alsof iemand ergens tegen aan viel. Na die bonk hoorde ik geschreeuw. Ik heb dingen kapot horen vallen. Ik heb die nacht meerdere geluiden gehoord. Het leek alsof iemand met zichzelf praatte of zo of tegen iemand schreeuwde. Later hoorde ik ook een soort van gejammer. De geluiden duurden wel 1,5 tot 2 uur.
 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 maart 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik was op 19 maart 2020 in mijn woning met [Slachtoffer] . Ik had ayahuasca gebruikt. Ik wilde dat [Slachtoffer] weg ging. Dat deed hij niet. Er ontstond een worsteling. Ik herinner me dat ik een vaas en een lamp naar [Slachtoffer] heb gegooid. Ik sloeg [Slachtoffer] met de vaas op zijn elleboog. De lamp heb ik teruggegooid richting zijn hoofd.