ECLI:NL:GHSHE:2022:1549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.291.969_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bemiddelingsovereenkomst en vergoeding bij niet-naleving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] Installatie Adviseurs B.V. tegen [uitzend- en recruitmentbureau] B.V. over de vraag of de werkgever een bemiddelingsvergoeding verschuldigd is aan het uitzendbureau. De zaak is ontstaan na een geschil over een factuur die het uitzendbureau had gestuurd voor de plaatsing van een kandidaat. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg samengevat en de grieven van de appellante besproken. De appellante betoogt dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, omdat zij ervan uitging dat het uitzendbureau in opdracht van de kandidaat handelde. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellante het aanbod van het uitzendbureau heeft aanvaard. De appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat zij niet hoefde te begrijpen dat het uitzendbureau haar een aanbod deed. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde in het principaal appel en aan de zijde van de appellante in het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.291.969
arrest van 17 mei 2022
in de zaak van
[X] Installatie Adviseurs B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: M. van Sintmaartensdijk (voorheen H.A.J. Stollenwerck),
tegen
[uitzend- en recruitmentbureau] B.V.,
wonende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: H. Hendriks,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van 23 december 2020 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, sector kanton (hierna: de kantonrechter).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8414262 CV EXPL 20-1397)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de memorie van grieven, met één productie,
-de memorie van antwoord tevens inhoudende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties,
-de akte verzet tegen de vermeerdering van eis.
2.2.
Met betrekking tot de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep is – na aanhouding en ambtshalve peremptoir-stelling – ambtshalve akte van niet-dienen verleend.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
[geïntimeerde] is een uitzend- en recruitmentbureau. Zij zoekt naar geschikte kandidaten voor haar klanten.
3.2.
Per e-mail van 18 november 2017 heeft [persoon A] (hierna: [persoon A] ), werkzaam bij [geïntimeerde] , het curriculum vitae (hierna: CV) van een kandidaat (hierna: [persoon B] ) gestuurd naar [persoon C] (hierna: [persoon C] ), werkzaam bij [appellante] . Onderaan het begeleidend schrijven bij het hiervoor bedoelde CV staat vermeld:

[geïntimeerde] VERTEGENWOORDIGT DEZE KANDIDAAT OPEXCLUSIEVEBASIS
Met betrekking tot de inhoud van dit CV bent u gebonden aan de voorwaarden van [geïntimeerde] B.V.:
Lees deze werving en selectie voorwaarden zorgvuldig, omdat ze bindend zijn voor u en uw organisatie. De gegevens in onze CV’s en andere stukken zijn vertrouwelijk en wordt verstuurd onder voorbehoud van bepalingen en bij ontvangst van dit CV of door het gebruik van gegevens in dit document gaat u akkoord met het volgende:
Een introductie van een kandidaat wordt geacht te hebben plaatsgevonden door [geïntimeerde] wanneer wij u alle informatie met betrekking tot een kandidaat verstrekken. Waaronder het versturen van een CV (die per definitie een individu, een bedrijf, en/of haar consultants/medewerkers omvatten) of andere gegevens, tenzij u kunt aantonen dat u de voorafgaande 3 maanden al de gegevens van deze kandidaat heeft ontvangen van een andere bron.
Indien u, of uw organisatie binnen 12 maanden na introductie, een kandidaat inhuurt of aanneemt, direct of indirect, anders dan via [geïntimeerde] , dan bent u een introductievergoeding verschuldigd aan [geïntimeerde] . Alle informatie in dit bestand is vertrouwelijk en uitsluitend voor uw gebruik.
3.3.
Op 5 december 2017 en 20 februari 2018 heeft [persoon B] sollicitatiegesprekken gevoerd bij [appellante] ; deze gesprekken zijn geregeld door [geïntimeerde] .
3.4.
Bij e-mailbericht van 11 december 2017 heeft [persoon A] de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] aan [persoon C] gestuurd. In het betreffende e-mailbericht, met als onderwerp “
Voorstel voorwaarden – [geïntimeerde]” staat onder meer het volgende:

Bij deze een overzicht van de kosten van onze dienstverlening.
Werving & Selectie (zie bijlage)
Dit is altijd op basis van 'no cure, no fee'. Wat ik voor je kan doen is de fee op 20% zetten.
Bij een salaris van 4.500/maand ziet dat er als volgt uit: Jaarsalaris = € 58.320 x 0.20 = € 11.664
3.5.
Tussen partijen heeft vervolgens (nader) overleg plaatsgevonden over de honorering van [geïntimeerde] , waarbij [appellante] een tegenvoorstel heeft gedaan, neerkomend op 10% van het jaarsalaris, hetgeen [geïntimeerde] heeft verworpen.
3.6.
Op 9 april 2018 heeft [geïntimeerde] [appellante] een factuur gestuurd van €12.100,00 inclusief BTW voor de plaatsing van [persoon B] bij [appellante] .
3.7.
Tussen [appellante] en [persoon B] is met ingang van 1 mei 2018 een arbeidsovereenkomst gesloten.
3.8.
[appellante] heeft voornoemde factuur – ondanks diverse sommaties – niet voldaan.
Eerste aanleg
3.9.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 14.825,62 (hoofdsom € 12.100,00, incassokosten € 896,00, contractuele rente tot 5 maart 2020 € 1.829,62), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 12.100,00 vanaf 5 maart 2020, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.10.
[appellante] heeft in reconventie gevorderd dat voor recht wordt verklaard (samengevat) dat de algemene voorwaarde met betrekking tot de honorering van [geïntimeerde] op goede gronden is vernietigd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.11.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, daartoe overwegend (samengevat) dat [appellante] er gelet op de tussen partijen bestaande relatie niet vanuit mocht gaan dat [geïntimeerde] in opdracht van [persoon B] handelde en dat [appellante] had moeten begrijpen dat [geïntimeerde] haar een aanbod deed tot het aangaan van een overeenkomst van opdracht, welk aanbod [appellante] kennelijk heeft aanvaard. De kantonrechter heeft de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht afgewezen omdat partijen een van de op zichzelf toepasselijke algemene voorwaarden afwijkende honorering zijn overeengekomen. [appellante] is in de (gematigde) proceskosten veroordeeld, in conventie en reconventie.
Hoger beroep
3.12.
[appellante] heeft in principaal appel zes grieven aangevoerd. Zij concludeert dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat uit hoofde van dat vonnis is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in beide instanties.
3.13.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel één grief aangevoerd en haar eis in conventie vermeerderd. Zij concludeert dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en, opnieuw rechtdoende, dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van €14.577,58, dan wel tot betaling van alle door [geïntimeerde] gemaakte kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag ten aanzien van de proces- en nakosten, binnen vijf dagen na het te wijzen arrest, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening.
Principaal hoger beroep
3.14.
Met de gezamenlijk te behandelen grieven 1 tot en met 4 betoogt [appellante] dat tussen haar en [geïntimeerde] geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Daartoe stelt [appellante] onder meer dat zij ervan uitging dat [geïntimeerde] in opdracht en voor rekening van [persoon B] bemiddelde en dat zij niet hoefde te begrijpen dat [geïntimeerde] haar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst deed. Daarbij verwijst zij naar de e-mail van 18 november 2017 (als weergegeven onder 3.2).
3.15.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en de motivering daarvan. Naar aanleiding van de toelichting op de grieven wordt nog het volgende overwogen. In genoemde e-mail staat inderdaad in grote letters dat [geïntimeerde] [persoon B] op exclusieve basis vertegenwoordigt. Maar verderop, onderaan wordt duidelijk dat de klant wel degelijk een aanbreng-fee verschuldigd wordt bij een “introductie” door [geïntimeerde] , die geacht wordt te hebben plaatsgevonden wanneer – kort gezegd – een CV van een kandidaat door [geïntimeerde] bij de klant terecht is gekomen, tenzij die klant kan aantonen langs andere weg met die kandidaat te hebben kennisgemaakt. [appellante] stelt dat zij die mail begreep als houdende niet meer dan een geheimhoudingsverplichting ten aanzien van het CV van [persoon B] , maar dat valt gelet op de tekst van de e-mail niet staande te houden. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde e-mails (repliek/antwoord, bijlage 1) valt bovendien af te leiden dat [geïntimeerde] en [appellante] al langer “zaken” met elkaar deden. [appellante] betwist de tussen partijen kennelijk bestaande relatie met de stelling dat [geïntimeerde] slechts zo nu en dan ongevraagd kandidaten aan [appellante] voorstelde, maar dat niet nader onderbouwde beeld wordt weersproken door de eerderbedoelde e-mails. Nu verder uit het e-mailbericht van 11 december 2017 (genoemd onder 3.4) blijkt dat over de door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding onderhandelingen hebben plaatsgevonden, heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat zij niet hoefde te begrijpen dat [geïntimeerde] haar een aanbod deed.
3.16.
Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat zij het aanbod van [geïntimeerde] heeft aanvaard (rov. 4.5-4.6), maar ook dat heeft zij in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
3.17.
[appellante] stelt zich nog op het (subsidiaire) standpunt dat enige aanvaarding harerzijds is geschied door de niet-vertegenwoordigingsbevoegde [persoon C] en dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [persoon C] tegenover [geïntimeerde] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Daarin volgt het hof [appellante] niet. De kantonrechter heeft in overeenstemming met vaste rechtspraak geoordeeld dat de door [geïntimeerde] aangedragen feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [persoon C] vertegenwoordigingsbevoegd was. Het hof onderschrijft ook deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot een andersluidend oordeel.
3.18.
Grief 4 betreffende de door de kantonrechter toepasselijk geoordeelde algemene voorwaarden behoeft bij gebrek aan belang geen behandeling.
reconventie
3.19.
Met grief 5 betoogt [appellante] dat haar reconventionele vordering ten onrechte is afgewezen. Het hof kan zich evenwel verenigen met het in rov. 4.16 gegeven oordeel van de kantonrechter. De toelichting op de grief houdt niets in dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
overige
3.20.
Grief 6 betreffende de kostenveroordeling bouwt voort op het voorgaande en mist zelfstandige betekenis, zodat deze grief het lot van de hiervoor besproken grieven deelt.
3.21.
Gezien het voorgaande kunnen de grieven in principaal appel niet slagen.
Incidenteel hoger beroep
3.22.
De grief in incidenteel appel betreft de proceskostenveroordeling.
3.23.
[geïntimeerde] betoogt allereerst dat de kantonrechter de proceskostenveroordeling van [appellante] ten onrechte heeft gematigd. Daartoe stelt [geïntimeerde] dat de omstandigheid dat zij deels zonder gemachtigde heeft geprocedeerd geen grond vormt voor ambtshalve matiging als bedoeld in art. 242 Rv.
3.24.
Vooropgesteld moet worden dat de matigingsbevoegdheid van art. 242 Rv ziet op situaties waarin proceskosten zijn bedongen. [geïntimeerde] stelt zich weliswaar op het standpunt dat zij op grond van haar algemene voorwaarden aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding (waarover nader hierna), maar dat is niet waarop de kantonrechter de kostenveroordeling heeft gebaseerd.
3.25.
In art. 238 lid 2 Rv is (kort gezegd) bepaald dat, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde procedeert, laatstgenoemde wordt veroordeeld tot betaling van onder andere salariskosten van deze gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist. De kantonrechter heeft in de omstandigheid dat [geïntimeerde] deels zonder gemachtigde heeft geprocedeerd aanleiding gezien geen volledige (salaris)kostenveroordeling uit te spreken. Het hof onderschrijft die beslissing; [geïntimeerde] heeft daartegen ook geen argumenten aangedragen.
3.26.
[geïntimeerde] betoogt verder dat haar werkelijke proceskosten veel hoger waren en zij vordert (met vermeerdering van haar eis in conventie) dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van die kosten, in eerste aanleg en in zowel het principaal als incidenteel appel.
3.27.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] (slechts) veroordeling tot betaling van de proceskosten gevorderd. Tegen de vermeerderde eis maakt [appellante] vergeefs bezwaar in haar akte van 7 december 2021. Het staat [geïntimeerde] immers op zichzelf vrij haar eis in hoger beroep te wijzigen in haar memorie van grieven in incidenteel appel, zoals zij heeft gedaan; het andersluidende betoog van [appellante] faalt. [appellante] verwijst daarbij naar een arrest van het hof Leeuwarden, maar daarin was een andere situatie aan de orde (eiswijziging na memorie). [appellante] betoogt verder dat de procedure onredelijk wordt vertraagd dan wel bemoeilijkt, maar dat wordt verder niet toegelicht en valt ook niet in te zien. Dat geldt ook voor de stelling van [appellante] dat zij er belang bij heeft dat het hof eerst beslist over het verzet tegen de vermeerdering van eis en daarmee impliciet ook over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
3.28.
Volgens [geïntimeerde] dient [appellante] in de werkelijke kosten te worden veroordeeld omdat [appellante] onnodig hoger beroep heeft ingesteld, zodat sprake is van misbruik van procesrecht. Verder betoogt [geïntimeerde] dat [appellante] haar werkelijke kosten moet vergoeden op grond van haar algemene voorwaarden.
3.29.
In beginsel wordt bij de berekening van de hoogte van de proceskostenveroordeling aansluiting gezocht bij het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden in de procedure en van het belang van de zaak; de daadwerkelijk gemaakte kosten spelen daarbij in beginsel geen rol. Een veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte kosten is alleen onder buitengewone omstandigheden toewijsbaar. Daarbij kan worden gedacht aan misbruik van procesrecht, maar daarvoor geldt op grond van vaste rechtspraak een hoge drempel. Dat daaraan in deze zaak is voldaan, heeft [geïntimeerde] niet inzichtelijk gemaakt.
3.30.
Wat betreft het beroep op de algemene voorwaarden heeft te gelden – aangenomen dat deze van toepassing zijn – dat daarin weliswaar is bepaald dat de klant aansprakelijk zal worden gesteld voor eventuele schade en juridische kosten als gevolg van niet- of laattijdige betaling van de factuur (artikel 10), maar zonder nadere, ontbrekende toelichting valt niet in te zien dat daarin een grondslag moet worden gelezen voor een kostenveroordeling als door [geïntimeerde] gevorderd.
3.31.
Gezien het voorgaande faalt het incidenteel appel.
Bewijsaanbod
3.32.
Bewijs van voldoende concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is niet aangeboden. Aan (verdere) bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
Slotsom
3.33.
Slotsom is dat zowel het principaal appel als het incidenteel appel faalt en dat de vermeerderde vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met afwijzing van die vermeerderde vordering. [appellante] zal als de in principaal appel in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld conform het liquidatietarief; [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten in incidenteel appel.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis van 23 december 2020 van de kantonrechter;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.106,00 aan griffierecht en op € 1.114,00 voor salaris advocaat en in de nakosten, begroot op € 163,00 met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel appel, aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 557,00 voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat deze kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het door [geïntimeerde] meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2022.
griffier rolraadsheer