3.1.In overweging 2 van het bestreden vonnis van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. Partijen, alsmede de inmiddels overleden [persoon A] , zijn de zes kinderen van [de moeder] (moeder), overleden op [datum] 2012 en [de vader] (vader), overleden op [datum] 2015. Vader en moeder, die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren, zijn op 8 december 1984 gescheiden, maar de huwelijksgoederengemeenschap is nooit verdeeld. Zij bewoonden tot (kort voor) hun overlijden afzonderlijk de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna ook: de woning).
b. Moeder heeft bij testament van 10 juni 1977 over haar nalatenschap beschikt. In haar nalatenschap zijn alle zes de kinderen tot erfgenaam benoemd, ieder voor 1/6e deel.
c. Vader heeft bij testament van 5 maart 2015 beschikt over zijn nalatenschap. Daarin is [geïntimeerde 1] benoemd tot executeur, welke executele zij heeft aanvaard, en is [geïntimeerde 3] onterfd. De overige vijf kinderen zijn tot erfgenaam benoemd. [geïntimeerde 3] heeft aanspraak gemaakt op de legitieme portie. Aldus heeft [geïntimeerde 3] als legitimaris een vordering van 1/12e (gelijk aan 5/60e) deel van de waarde van het vermogen van vader. De overige vijf kinderen zijn ieder voor 11/60e deel gerechtigd in de nalatenschap van vader.
d. [appellant] heeft de nalatenschap van moeder op 2 augustus 2017 en van vader op 3 augustus 2017 beneficiair aanvaard.
e. [persoon A] is overleden op [datum] 2019. [geïntimeerde 1] was op 19 november 2008 tot bewindvoerder benoemd over de goederen van [persoon A] .
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde 1] – voor zich en in eerste aanleg in haar hoedanigheid als bewindvoerder van [persoon A] - (in conventie) samengevat:
de verdeling van de nog onverdeelde goederen van de nalatenschap van moeder en vader vast te stellen, althans de wijze van de verdeling van de nalatenschap van moeder en vader te gelasten als omschreven in randnummers 14 t/m 18 van de dagvaarding en productie 6 en daarbij:
1. [appellant] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de financiële afwikkeling van de nalatenschappen van moeder en vader (verdeling en opheffing saldi bankrekeningen na aftrek bankkosten en transport van de ouderlijke woning aan [geïntimeerde 1] ), meer in het bijzonder hem te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte waarbij de woning zal worden geleverd aan [geïntimeerde 1] voor een koopprijs van € 100.500,--, op straffe van een dwangsom;
2. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de onder 1. bedoelde te verlenen medewerking indien [appellant] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen zoals bedoeld in artikel 3:300 BW;
3. proces- en nakosten met rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde 1] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De boedels van beide nalatenschappen liggen voor verdeling gereed en de fase van vereffening is gepasseerd omdat er geen schulden zijn van de nalatenschap (anders dan de schuld van [geïntimeerde 1] vanwege het voldoen van kosten voor de boedel en de schuld aan [geïntimeerde 3] in de nalatenschap van vader vanwege zijn beroep op de legitieme portie). [geïntimeerde 1] vordert als deelgenoot verdeling van deze nalatenschappen op grond van artikel 3:178 BW jo 3:185 BW.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Daarnaast heeft [appellant] in reconventie – samengevat – gevorderd:
I. [geïntimeerde 1] te veroordelen om de administratie van moeder en vader zoals aanwezig c.q. aangetroffen per overlijdensdatum te verstrekken, althans in kopie, althans ter inzage te doen leggen met het recht van [appellant] om daarvan kopieën te maken, zulks op straffe van een dwangsom;
II. [geïntimeerde 1] te veroordelen om een overdrachtsnotitie te verstrekken waarin zij (onderbouwd met verificatoire bescheiden) rekening en verantwoording aflegt aan [appellant] over het door haar gevoerde beheer van de nalatenschappen van vader en moeder in de periode vanaf de datum van overlijden van moeder tot heden;
III. [geïntimeerde 1] te veroordelen aan de nalatenschap een gebruiksvergoeding te voldoen van € 19.890,46, te vermeerderen met de na december 2018 verstreken termijnen;
IV. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1] haar aandeel heeft verbeurd in de verzwegen boedelbestanddelen.
3.2.4.[geïntimeerde 2] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.5.In het tussenvonnis van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank [geïntimeerde 1] in de gelegenheid gesteld om geactualiseerde en inzichtelijke boedelbeschrijvingen in het geding te brengen, uitdrukkelijk rekening houdend met wat in dat vonnis is overwogen en beslist.
3.2.6.Bij rolbeslissing van 6 november 2019 heeft de rechtbank het verzoek van mr. Spee om tussentijds hoger beroep toe te staan, afgewezen.
3.2.7.In het eindvonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank in conventie en reconventie:
1. de verdeling van de nalatenschap van moeder aldus vastgesteld, dat van het saldo van deze nalatenschap per 22 september 2019 van € 68.876,35 aan alle zes kinderen een bedrag van € 11.479,39 ieder toekomt. De verdeling van de nalatenschap van vader is aldus vastgesteld, dat van het saldo in deze nalatenschap per 22 september 2019 van € 47.891,77 aan [geïntimeerde 1] , [persoon A] , [appellant] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 4] ieder € 8.780,16 toekomt en aan [geïntimeerde 3] € 3.990,98, met dien verstande dat deze bedragen nog herberekend dienen te worden vanwege de na 22 september 2019 tot de datum van overdracht van de woning doorlopende inkomsten en uitgaven;
2. [appellant] veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de financiële afwikkeling van de nalatenschappen van moeder en vader (verdeling en opheffing saldi bankrekeningen na aftrek bankkosten en transport van de ouderlijke woning aan [geïntimeerde 1] ), meer in het bijzonder om zijn medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte waarbij de woning zal worden geleverd aan [geïntimeerde 1] (waarbij de notariële en kadastrale kosten zullen worden gedragen door [geïntimeerde 1] ) voor een koopprijs van € 100.500,--, zulks op straffe van een dwangsom.
De proceskosten zijn gecompenseerd.
3.2.8.De rechtbank heeft vervolgens bij het bestreden vonnis van 19 februari 2020 op verzoek van [geïntimeerde 1] het vonnis van 15 januari 2020 aangevuld in die zin dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Het hoger beroep in beide zaken