Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2. met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, althans kosten rechtens.
- de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
- de moeder, bijgestaan door mr. Selen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
3.De beoordeling
3.2. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader één keer per drie maanden via een e-mail of schriftelijk dient te informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] (over gezondheid en school en andere belangrijke ontwikkelingen) en daarbij een goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] mee te sturen. De verzoeken van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] en om een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, zijn afgewezen.
Het is niet duidelijk wat er concreet moet gebeuren voordat de vader wel een plaats kan krijgen in het leven van [minderjarige]. Als [minderjarige] haar hele leven een bepaalde kwetsbaarheid houdt zou dit kunnen betekenen dat [minderjarige] nooit de kans krijgt om een band met de vader op te bouwen. De vraag is ook of [minderjarige] zich dan nog wel kan hechten aan de vader als er zoveel jaren verloren zijn gegaan. Dergelijke beslissingen kunnen niet door de rechtbank worden genomen zonder nader objectief onderzoek.
De rechtbank heeft deugdelijk gemotiveerd waarom een omgangsregeling met de vader op dit moment een te grote belasting is voor [minderjarige]. De rechtbank heeft zich uitgebreid laten informeren door alle overgelegde – gedetailleerde – verslagen en stukken van de intensief bij [minderjarige] betrokken hulpverlening. De rechtbank is hierbij niet voorbijgegaan aan de jurisprudentie van het EHRM. Een ouder kan immers op grond van artikel 8 EVRM niet gerechtigd zijn tot maatregelen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het kind (EHRM 13 juli 2000. appl. no. 25 735/94 (Elsholz/Duitsland)). Uit de overgelegde stukken van de hulpverlening blijkt dat een omgangsregeling schadelijk is voor [minderjarige]. De vader lijkt onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad daarnaast te stellen dat de rechter in alle gevallen dient te bevorderen dat er een omgangsregeling tot stand komt. De moeder betwist dat. Een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige].
Een raadsonderzoek zou een herhaling van zetten zijn. De raad zou dan immers met diezelfde hulpverleners als die nu reeds hun bevindingen op papier hebben gezet, in gesprek gaan. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de overwegingen c.q. conclusies die in de overgelegde rapportages zijn opgetekend.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen en zal de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor omgang weg te nemen?
- als er mogelijkheden zijn, in welke vorm en frequentie is omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te melden?
Partijen hebben beide geen hoger beroep ingesteld tegen de informatieregeling die de rechtbank heeft bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat er bij partijen onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van deze regeling. De moeder is teleurgesteld dat de vader niet reageert op de e-mails die zij stuurt met informatie over en een foto van [minderjarige], terwijl de vader in de veronderstelling was dat hij niet op deze e-mails mocht reageren.
4.De beslissing
PRO FORMA12 september 2022.