ECLI:NL:GHSHE:2022:1497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.302.455_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en raadsonderzoek in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die in detentie heeft gezeten, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, geboren in 2016, en om gezamenlijk gezag met de moeder. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder de vader op de hoogte moest houden van belangrijke zaken omtrent de dochter, maar de verzoeken van de vader om een omgangsregeling en gezamenlijk gezag werden afgewezen. De vader is van mening dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn veranderde situatie en de mogelijkheid dat zijn betrokkenheid positief kan zijn voor de ontwikkeling van zijn dochter. De moeder daarentegen stelt dat de kwetsbaarheid van de dochter en haar ontwikkelingsachterstand een omgangsregeling op dit moment niet toelaat. Tijdens de mondelinge behandeling is de raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseert dat er momenteel geen draagvlak is voor een omgangsregeling. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden voor een raadsonderzoek om te onderzoeken of en hoe de vader weer een rol kan spelen in het leven van zijn dochter. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om gezamenlijk gezag, en de verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 12 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 mei 2022
Zaaknummer: 200.302.455/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/294322 / FA RK 21-2636
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres in de gemeente [gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.C. Selen.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2021 heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog in goede justitie en in het belang van [minderjarige] een zorg- en contactregeling – naar het hof begrijpt een omgangsregeling – tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen dan wel een onderzoek van de raad te gelasten alsmede – zo begrijpt het hof - hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige]; kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2022, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, in het hoger beroep:
1. de vader niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoeken af te wijzen;
2. met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, althans kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Selen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
2.3.1.
Het hof heeft aan mevrouw [begleidster], begeleidster van de moeder vanuit stichting [stichting], en de heer [persoonlijk begeleider], persoonlijk begeleider van de vader vanuit Zorggroep [zorggroep], naar aanleiding van daartoe gedane schriftelijke verzoeken bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling zijn mevrouw [begleidster] en de heer [persoonlijk begeleider] als toehoorders aanwezig geweest.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot februari 2018 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader één keer per drie maanden via een e-mail of schriftelijk dient te informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] (over gezondheid en school en andere belangrijke ontwikkelingen) en daarbij een goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] mee te sturen. De verzoeken van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] en om een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, zijn afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover hierin zijn verzoek met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen, niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader had aanvankelijk in zijn beroepschrift ook een grief gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader deze grief ingetrokken.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Er is veel veranderd in het leven van de vader na het einde van zijn detentie. De vader woont inmiddels samen met zijn huidige partner en haar kind, heeft een langdurig dienstverband bij de kringloopwinkel en op een kortlopende schuld na zijn er geen schulden. De vader heeft vanuit Zorggroep [zorggroep] twee keer per week begeleiding van twee verschillende medewerkers en één keer per drie weken is er toezicht vanuit de reclassering.
De vader ziet in dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is. Het is naar de mening van de vader echter ook mogelijk dat de aanwezigheid en betrokkenheid van de vader (op termijn) een positieve uitwerking op [minderjarige] heeft. Het is niet ondenkbaar dat [minderjarige] een vaderfiguur mist in haar leven en daarom zou kunnen profiteren van de aanwezigheid van de vader. De rechtbank ontneemt [minderjarige] die kans door aan te nemen dat het contact met de vader een belasting zou zijn voor [minderjarige]. Doordat de rechtbank zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een raadsonderzoek, concludeert dat er op dit moment geen plaats is voor de vader in het leven van [minderjarige] handelt de rechtbank in strijd met de jurisprudentie van het EHRM waaruit volgt dat de rechtbank zich moet inspannen om family life mogelijk te maken en in strijd met jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:91) waarin is bepaald dat de rechter de taak heeft te bevorderen dat er een omgangsregeling tot stand komt.
Het is niet duidelijk wat er concreet moet gebeuren voordat de vader wel een plaats kan krijgen in het leven van [minderjarige]. Als [minderjarige] haar hele leven een bepaalde kwetsbaarheid houdt zou dit kunnen betekenen dat [minderjarige] nooit de kans krijgt om een band met de vader op te bouwen. De vraag is ook of [minderjarige] zich dan nog wel kan hechten aan de vader als er zoveel jaren verloren zijn gegaan. Dergelijke beslissingen kunnen niet door de rechtbank worden genomen zonder nader objectief onderzoek.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Hoewel de situatie van de vader gewijzigd is doordat hij niet meer in detentie zit, is de situatie van [minderjarige] nog onveranderd. [minderjarige] is nog steeds even kwetsbaar en er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsachterstand. Veranderingen, onduidelijkheden en wijziging van de structuur beïnvloeden en stagneren de ontwikkeling van [minderjarige]. Er is al sinds 2018 hulpverlening voor [minderjarige]. Recentelijk is het gedrag van [minderjarige] verslechterd. Met inzet van hulpverlening wordt op dit moment geprobeerd het gedrag van [minderjarige] weer te stabiliseren.
De rechtbank heeft deugdelijk gemotiveerd waarom een omgangsregeling met de vader op dit moment een te grote belasting is voor [minderjarige]. De rechtbank heeft zich uitgebreid laten informeren door alle overgelegde – gedetailleerde – verslagen en stukken van de intensief bij [minderjarige] betrokken hulpverlening. De rechtbank is hierbij niet voorbijgegaan aan de jurisprudentie van het EHRM. Een ouder kan immers op grond van artikel 8 EVRM niet gerechtigd zijn tot maatregelen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het kind (EHRM 13 juli 2000. appl. no. 25 735/94 (Elsholz/Duitsland)). Uit de overgelegde stukken van de hulpverlening blijkt dat een omgangsregeling schadelijk is voor [minderjarige]. De vader lijkt onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad daarnaast te stellen dat de rechter in alle gevallen dient te bevorderen dat er een omgangsregeling tot stand komt. De moeder betwist dat. Een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige].
Een raadsonderzoek zou een herhaling van zetten zijn. De raad zou dan immers met diezelfde hulpverleners als die nu reeds hun bevindingen op papier hebben gezet, in gesprek gaan. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de overwegingen c.q. conclusies die in de overgelegde rapportages zijn opgetekend.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het advies zoals tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gegeven gehandhaafd: er lijkt op dit moment bij [minderjarige] geen draagvlak te zijn om de vader te introduceren en een omgangsregeling met de vader lijkt op dit moment niet in haar belang. Met inzet van hulpverlening wordt geprobeerd het gedrag van [minderjarige] beheersbaar en stabiel te houden. De raad heeft er wel moeite mee dat deze hulpverlening alleen is gericht op [minderjarige] en de moeder en dat de vader hier niet bij is betrokken. Het ontbreekt aan perspectief wanneer de vader een rol in het leven van [minderjarige]
kan gaan spelen. Indien het hof het noodzakelijk acht, is de raad bereid een raadsonderzoek te doen.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
Gezamenlijk gezag3.7.1. Gelet op het feit dat de vader tijdens de mondelinge behandeling zijn grief ten aanzien van het gezag over [minderjarige] heeft ingetrokken zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn (overigens niet in zijn petitum van het beroepschrift opgenomen) verzoek in hoger beroep ten aanzien van het gezag.
Omgangsregeling
3.7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is en dat er om die reden sinds 2018 sprake is van intensieve hulpverlening. Hoewel er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de constateringen van de betrokken hulpverlening over [minderjarige], is ook gebleken dat deze hulpverlening alleen is gericht op de moeder en [minderjarige]. De vader speelt sinds het begin van zijn detentie, toen [minderjarige] anderhalf jaar oud was, geen enkele rol meer in het leven van [minderjarige]. De moeder heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [minderjarige] ervan op de hoogte is dat zij een vader heeft, maar niet wie haar vader is. Binnen de hulpverlening is er op dit moment geen aandacht voor statusvoorlichting en het levensverhaal van [minderjarige]. Gelet op de (positieve) veranderingen aan de zijde van de vader dient naar het oordeel van het hof te worden onderzocht of de vader (al dan niet op termijn) weer een rol in het leven kan [minderjarige] kan gaan spelen.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen en zal de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
- welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor omgang tussen de vader en [minderjarige]?
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor omgang weg te nemen?
- als er mogelijkheden zijn, in welke vorm en frequentie is omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te melden?
3.7.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.7.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
Informatieregeling3.7.5. Ten overvloede overweegt het hof over de informatieregeling nog als volgt.
Partijen hebben beide geen hoger beroep ingesteld tegen de informatieregeling die de rechtbank heeft bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat er bij partijen onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van deze regeling. De moeder is teleurgesteld dat de vader niet reageert op de e-mails die zij stuurt met informatie over en een foto van [minderjarige], terwijl de vader in de veronderstelling was dat hij niet op deze e-mails mocht reageren.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen besproken dat de vader per e-mail mag reageren op de e-mails die de moeder in het kader van de informatieregeling stuurt. Indien gewenst kan hij in zijn e-mail een vraag stellen over [minderjarige]. De communicatie tussen partijen dient echter wel overzichtelijk te blijven en de moeder niet onnodig extra te belasten. In dat kader wijst het hof op de rol die de persoonlijk begeleiders van de ouders mogelijk kunnen spelen in het ondersteunen van de ouders bij het versturen en beantwoorden van emailberichten in het kader van de informatieregeling.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige]. De beslissing op het verzoek van de vader om tussen hem en [minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen zal in afwachting van het raadsrapport worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige];
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA12 september 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.