3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft met ingang van 30 januari 2013 woonruimte gehuurd van Woongoed.
Bij vonnis van 23 oktober 2013 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming.
Op 16 april 2014 hebben partijen een overeenkomst gesloten met als titel “overeenkomst tot uitstel van executie van de hierna t noemen onroerende zaak”. In deze, verder te noemen: gebruiksovereenkomst, is onder meer opgenomen:
a. “Dat als gevolg van de grosse van een vonnis (….) de huurovereenkomst is ontbonden en daarom moet [appellant] tot ontruiming overgaan.
b. Woongoed is niettemin bereid voorlopig de executie van het vonnis voor wat betreft de daadwerkelijke gerechtelijke ontruiming uit te stellen en [appellant] de mogelijkheid te geven het
gebruikvan de woning voort te zetten maar onder zéér strikte voorwaarden.
c. Het is partijen duidelijk dat (…) vooralsnog
GEENnieuwe huurovereenkomst tussen partijen wordt gesloten, noch stilzwijgend tot stand kan en zal komen.
d. (…)
e. (…)
f. Voor wat betreft de overige verplichtingen van partijen jegens elkaar wordt verwezen naar de verplichtingen die partijen onder de reeds ontbonden huurovereenkomst hadden. (…) met name verklaart [appellant] uitdrukkelijk de woning (…) in goede staat te hebben ontvangen en dit object ook weer in dezelfde goede staat aan Woongoed op te leveren zonder dat hiervoor een beschrijving van het object is gemaakt.
g. Pas na een periode van
twaalfmaanden vanaf 16 april 2014 zal door Woongoed worden bezien of (…) een nieuwe huurovereenkomst zal worden gesloten met [appellant].
h. [appellant] zal zich uitdrukkelijk houden aan de bepalingen en voorwaarden van de ontbonden huurovereenkomst en zal met name:
-(…)
-(…) geen hennep (laten) telen in het gehuurde (…)
i. Als [appellant] op welke wijze dan ook in gebreke blijft (…) vervalt deze overeenkomst
meteen(…). Verder zal dan ook (…) een nieuwe datum voor de gerechtelijke ontruiming worden vastgesteld. (…)
j. [appellant] verklaart bij deze uitdrukkelijk en onherroepelijk dat hij dan akkoord gaat dat Woongoed alsnog het onder “a” genoemde vonnis onmiddellijk ten uitvoer zal doen leggen.”
Op 30 december 2014 is er een hennepkwekerij in de woning aangetroffen.
Bij brief van 8 januari 2015 heeft Woongoed de gebruiksovereenkomst per direct opgezegd en [appellant] in gebreke gesteld en gesommeerd de woning per 9 februari 2015 leeg en schoongemaakt te verlaten.
Bij deurwaardersexploot van 6 februari 2015 is de ontruiming aangezegd en is [appellant] aangezegd om direct met Woongoed contact op te nemen in verband met de oplevering.
[appellant] heeft geen contact opgenomen.
Op 4 maart 2015 heeft de deurwaarder de woning ontruimd. De woning bleek niet leeg en niet schoon gemaakt. [appellant] was niet aanwezig.
[appellant] bleek vanaf dat moment voor Woongoed niet meer traceerbaar; hij stond bij de burgerlijke stand van de gemeente geregistreerd als “vertrokken onbekend waarheen”.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft Woongoed in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van € 11.714,10, te vermeerderen met de wettelijke rente, te betalen.
3.2.2.Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met zijn contractuele verplichting de woning niet leeg, niet schoon en niet zonder gebreken heeft achtergelaten. Als gevolg daarvan heeft zij kosten gemaakt om o.a. de gebreken in de woning te herstellen. Deze kosten heeft zij als schade van [appellant] gevorderd.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.Na een gehouden mondelinge behandeling heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 17 juni 2020 de vordering toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.