ECLI:NL:GHSHE:2022:1383

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.289.784_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning vaderschap in hoger beroep met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vernietiging van de erkenning van het vaderschap van de minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de erkenning door [betrokkene] aangevochten, nadat deze laatstgenoemde de minderjarige had erkend met toestemming van de moeder. De vader, [verweerder], had eerder vervangende toestemming gekregen van de rechtbank Limburg om de minderjarige te erkennen, maar had hier geen gebruik van gemaakt. De moeder stelt dat haar toestemming aan [betrokkene] niet was bedoeld om de belangen van [verweerder] te schaden, maar dat het belang van de minderjarige voorop stond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder wel degelijk met het oogmerk heeft gehandeld om [verweerder] te schaden, en dat de erkenning door [betrokkene] niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de erkenning door [betrokkene] is vernietigd. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben het hof geadviseerd om de erkenning door [betrokkene] te vernietigen, zodat [verweerder] alsnog de mogelijkheid krijgt om zijn vaderlijke rechten te doen gelden. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele en duidelijke juridische situatie voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 april 2022
Zaaknummer: 200.289.784/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/274547 / FA RK 20-574
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. J.F.E. Kikken, thans mr. J.L.M. Martens,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. J.M. McKernan.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , voor wie als bijzondere curator optreedt:
mr. J.G.M. Daemen,
als zodanig benoemd door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij beschikking van 6 maart 2020, kantoor houdende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als belanghebbende in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2021, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van [verweerder] alsnog af te wijzen, hetzij door hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door hem het door hem gevraagde als ongegrond dan wel onbewezen te ontzeggen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2021, heeft [verweerder] het hof verzocht, voor zoveel mogelijk bij voorraad, het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Kikken;
  • [verweerder] , bijgestaan door mr. McKernan.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter mondelinge behandeling. Zij was daartoe niet in staat omdat zij recent was bevallen. Ook [betrokkene] is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
Namens de raad is, met een telefonisch bericht van verhindering, geen vertegenwoordiger ter mondelinge behandeling verschenen. Door een administratieve fout van het hof is de bijzondere curator niet als belanghebbende aangemerkt en niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V5-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 3 augustus 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van [verweerder] d.d. 3 augustus 2021;
2.5.
Van de mondelinge behandeling van 12 augustus 2021 is door het hof een proces-verbaal opgemaakt.
2.6.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
  • het advies van de bijzondere curator d.d. 13 september 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 27 september 2021;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 27 september 2021.
2.7.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kikken;
  • [verweerder] , bijgestaan door mr. Mc Kernan;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • de bijzondere curator.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de moeder en [verweerder] is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige]).
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juli 2017 is aan [verweerder] vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige].
3.3.
Op 5 juli 2019 heeft [betrokkene] , met toestemming van de moeder, [minderjarige] erkend.
3.4.
[minderjarige] woont bij de moeder. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige].
3.5.
[verweerder] heeft bij verzoekschrift van 14 februari 2020 de rechtbank verzocht om de erkenning door [betrokkene] te vernietigen.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 maart 2020 heeft de rechtbank de bijzondere curator benoemd teneinde [minderjarige] als belanghebbende te vertegenwoordigen ter zake het verzoek van [verweerder] tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige], en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door [betrokkene] gedane erkenning van [minderjarige] vernietigd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder geeft in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aan. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft de moeder door [betrokkene] toestemming te geven om [minderjarige] te erkennen niet slechts gehandeld met het oogmerk de belangen van [verweerder] te schaden. Voor haar stond het belang van [minderjarige] centraal. Het moge zo zijn dat [minderjarige] een zwaarwegend belang bij de erkenning van zijn relatie met [verweerder] als een familierechtelijke betrekking had ten tijde van de beschikking van 3 juli 2017, nu [verweerder] al die tijd niet tot erkenning was overgegaan en zijn persoonlijke belangen kennelijk had gesteld boven die van zijn zoon, bracht het belang van [minderjarige] met zich dat de moeder [betrokkene] , die voor [minderjarige] een vader wilde zijn, in de gelegenheid stelde om [minderjarige] ter erkennen en [minderjarige] aldus van een vader voorzag.
Er was uitdrukkelijk geen sprake van een oogmerk om slechts de belangen van [verweerder] te schaden. De moeder was zich er bovendien niet bewust van dat [verweerder] nog gebruik kon maken van de aan hem verleende toestemming. Zij ging er vanuit dat [verweerder] zijn recht op erkenning had verspeeld door geen gebruik te maken van de eerder in 2017 verleende vervangende toestemming.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat zij, alvorens over te gaan tot het verlenen van toestemming aan [betrokkene] , had dienen na te gaan of [verweerder] nog over wilde gaan tot erkenning. De moeder voert aan dat het juist op de weg van [verweerder] lag om gebruik te maken van de verleende vervangende toestemming. Hij had immers voldoende tijd gehad om dit te doen.
Hoewel uit de wet en jurisprudentie geen termijn volgt waarbinnen de erkenning met vervangende toestemming dient plaats te vinden brengt in dit geval het belang van het kind mee dat de situatie niet te lang ongewis blijft en dat de verwekker derhalve binnen afzienbare tijd van de vervangende toestemming gebruik dient te maken, althans kenbaar dient te maken dat hij alsnog tot erkenning wil overgaan, bij gebreke waarvan de erkenning door een andere man voor hem onaantastbaar wordt.
De moeder meent dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waarbij er een hernieuwde belangenafweging dient plaats te vinden. Krachtens artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) dienen de belangen van het kind de eerste overweging te vormen. Volgens de moeder wordt de relevante wijziging van omstandigheden gevormd door het feit dat het na de beschikking, waarin vervangende toestemming tot erkenning is verleend, duidelijk is geworden dat een erkenning van [minderjarige] door [verweerder] voor de moeder dusdanig psychisch belastend is dat daardoor de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. De moeder heeft na deze beschikking een beroep gedaan op hulpverlening om haar te helpen haar angsten het hoofd te bieden. De door de moeder gevolgde EMDR behandeling heeft slechts het gewenste effect gehad zolang de moeder in de veronderstelling verkeerde dat [verweerder] had afgezien van zijn voornemen om [minderjarige] te erkennen. De moeder is teruggevallen in haar angsten en haar PTSS doordat [verweerder] opnieuw een advocaat heeft ingeschakeld.
Zij vreest dat wanneer [verweerder] alsnog in de gelegenheid gesteld wordt om [minderjarige] te erkennen, zij [minderjarige] niet het stabiele opvoedingsklimaat zal kunnen geven dat hij nodig heeft.
Tot slot vormt het feit dat [verweerder] langere tijd geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende vervangende toestemming, terwijl in de tussentijd [betrokkene] een vaderrol voor [minderjarige] is gaan vervullen en hem heeft erkend, gewijzigde omstandigheden, die een hernieuwde belangenafweging noodzakelijk maken.
[betrokkene] is, ook na het einde van de relatie met de moeder, een vader voor [minderjarige] gebleven en is hem regelmatig blijven zien. Het belang van [minderjarige] brengt op grond van artikel 8 EVRM met zich dat de thans bestaande stabiele situatie wordt gecontinueerd en verzet zich tegen de gevraagde vernietiging van de erkenning. Dit belang prevaleert.
3.10.
[verweerder] voert gemotiveerd verweer en voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen.
3.11.
De bijzondere curator heeft het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de erkenning door [betrokkene] te vernietigen, zodat [verweerder] [minderjarige] alsnog kan erkennen conform het bepaalde in de voornoemde beschikking van 3 juli 2017. De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige] om de juridische situatie gelijk te trekken met de biologische situatie.
3.12.
De raad heeft (ter voortgezette mondelinge behandeling) het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen zodat [verweerder] alsnog [minderjarige] kan erkennen. De raad benadrukt dat het duidelijk moet zijn voor [minderjarige] wie zijn (biologische) vader is.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
3.13.2.
Uit artikel 1:205 lid 1 BW volgt dat de verwekker, in deze zaak [verweerder] , als verwekker van [minderjarige], een dergelijk verzoek in beginsel niet kan indienen.
Echter, in zijn beschikking van 12 november 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AQ7386) heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, beslist dat dit anders is indien de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, bijvoorbeeld omdat hem niet bekend was dat hij de verwekker was van het betrokken kind.
In die gevallen moet worden beoordeeld of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder - telkens in verband met de belangen van het kind - in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de niet-verwekker heeft kunnen komen (de zgn. minder strikte maatstaf).
Is van een dergelijke situatie geen sprake, dan kan de verwekker het verzoek tot vernietiging van de erkenning door een ander met een beroep op misbruik van bevoegdheid vragen indien de moeder haar toestemming aan die ander heeft gegeven slechts met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden (de zgn. strikte maatstaf).
3.13.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat in dit geval de zgn. strikte maatstaf in deze zaak analoog dient te worden toegepast.
3.13.4.
De volgende vraag is dan of de moeder slechts met het oogmerk de belangen van [verweerder] te schaden toestemming tot erkenning aan [betrokkene] heeft gegeven. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat dit zo is en zal hierna uitleggen waarom.
3.13.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter (voortgezette) mondelinge behandeling volgt dat vaststaat dat [verweerder] de biologische vader is van [minderjarige]. Ook is duidelijk dat de moeder bekend is met de inhoud van de voornoemde beschikking van 3 juli 2017, waarbij de rechtbank na een afweging van de belangen van de betrokkenen waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, aan [verweerder] vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] te erkennen. De moeder werd destijds bijgestaan door haar advocaat en is van deze beslissing niet in beroep gekomen.
Medio januari/februari 2019 zocht [verweerder] (via Facebook) contact met de moeder en gaf hij aan met haar te willen praten en dat hij [minderjarige] wilde zien. De moeder gaf aan dat zij niets met hem te maken wilde hebben en dat hij uit haar leven moest blijven.
Rond maart 2019 kreeg de moeder een relatie met [betrokkene] en vervolgens heeft [betrokkene] op 5 juli 2019 [minderjarige] (met toestemming van de moeder) erkend.
Het hof kan gelet op het voorgaande, net als de rechtbank en de bijzondere curator, niet anders concluderen dan dat er aan de kant van de moeder sprake is van misbruik van bevoegdheid en zij slechts heeft gehandeld met het oogmerk de belangen van [verweerder] te schaden.
De moeder wist immers dat [verweerder] geen gebruik had gemaakt van de door hem verkregen vervangende toestemming. Dat de moeder dacht dat [verweerder] dit binnen een bepaalde termijn had moeten doen maakt dit niet anders. Er lag een beschikking waarin aan [verweerder] vervangende toestemming was verleend om [minderjarige] te erkennen en het had op de weg van de moeder gelegen met [verweerder] in contact te treden omtrent de erkenning en/of zich daarover, bijvoorbeeld bij de advocaat die haar in de procedure die leidde tot deze beschikking had bijgestaan, te laten informeren. Zij heeft er echter voor gekozen om zonder nadere informatie in te winnen, [minderjarige] door [betrokkene] te laten erkennen. Daarmee heeft zij bewust en opzettelijk [verweerder] , die kort daarvoor met haar contact had opgenomen over [minderjarige] gepasseerd en hem de mogelijkheid ontnomen om [minderjarige] alsnog op grond van de beschikking van 15 januari 2018 te erkennen.
Dat zij [minderjarige] een vaderfiguur, te weten [betrokkene] , gunde in zijn leven, doet naar het oordeel van het hof aan dit alles niet af. Bovendien had zij met [betrokkene] pas heel kort een relatie toen hij [minderjarige] erkende, is [betrokkene] op beide mondelinge behandelingen bij het hof, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig is geweest, is de relatie met [betrokkene] al kort na de erkenning beëindigd en is er tussen [betrokkene] en [minderjarige] geen enkel contact.
3.14.
Het hof bekrachtigt op grond van het vorenstaande de beschikking waarvan beroep.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
3.16.
Gelet op hetgeen de raad ter mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht overweegt het hof nog ten overvloede dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat hij opgroeit met een neutraal beeld over zijn (biologische) vader. Het is de taak van de moeder om [verweerder] te introduceren in het leven van [minderjarige] en daarbij de nodige (psychologische) hulp te zoeken voor haar en [minderjarige]. [minderjarige] kan dan, geleidelijk, een eigen beeld vormen van zijn biologische vader, zonder daarbij belast te worden met de angst die de moeder voelt voor [verweerder] . Van [verweerder] zal in het belang van [minderjarige] begrip en geduld worden gevraagd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 november 2020;
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld, een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] in wiens registers de geboorteakte van [minderjarige] zich bevindt, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a BW;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens, A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022 door mr. G.J. Vossestein in tegenwoordigheid van de griffier.