ECLI:NL:GHSHE:2022:1381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.306.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen is verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.B. Chylinska, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen of te verkorten. De kinderen, geboren in 2012, 2016, 2018 en 2019, zijn sinds 17 februari 2020 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn op verschillende momenten uithuisgeplaatst. De GI verzet zich tegen het verzoek van de moeder en stelt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor de kinderen in de thuissituatie te waarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2022 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapporten en de situatie van de kinderen. De ouders hebben de Poolse nationaliteit en de Nederlandse rechter heeft rechtsmacht op basis van internationale verdragen. Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden de GI heeft gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen, gezien de zorgelijke opvoedomgeving en de onvoldoende ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie. De grieven van de moeder worden verworpen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 april 2022
Zaaknummer : 200.306.692/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/375480 / JE RK 21-1563
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de (stief)vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de (stief)vader.
Deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van de volgende kinderen:
- [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (Polen);
- [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , hierna te noemen: [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen wordt beëindigd dan wel wordt verkort dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 maart 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Chylinska en door de tolk W. Veldhuis;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de (stief)vader.
2.3.1.
De raad is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de raad van
16 januari 2020, ingekomen ter griffie op 24 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de (stief)vader zijn [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze kinderen.
3.2.
Uit een eerdere relatie van de moeder is [minderjarige 1] geboren. De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . Er is geen contact tussen [minderjarige 1] en haar biologische vader.
3.3.
De kinderen staat sinds 17 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 17 februari 2023.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2021 heeft de rechtbank een (spoed)machtiging verleend aan de GI om de kinderen vanaf 11 november 2021 tot 9 december 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 15 november 2021 heeft de rechtbank een machtiging aan de GI verleend om de kinderen met ingang van 15 november 2021 tot 17 februari 2022 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.6.
Intussen is bij beschikking van 15 februari 2022 de in dit hoger beroep bestreden machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 februari 2023. De beschikking van 15 februari 2022 ligt in dit hoger beroep niet ter beoordeling voor.
3.7.
De kinderen zijn op 11 november 2021 apart van elkaar op verschillende plekken uithuisgeplaatst. Sinds 13 december 2021 verblijven de kinderen in het kader van de machtiging bij elkaar in een woongroep van zorgaanbieder Stichting [stichting] te [plaats] .
3.8.
De moeder kan zich met de onder 3.5 vermelde beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is niet noodzakelijk. De ouders kunnen (met de juiste hulpverlening) in de thuissituatie de zorg bieden die de kinderen nodig hebben. De zus van de moeder is komen inwonen bij de ouders om te helpen met de kinderen. Anders dan de GI zijn de ouders van mening dat de zus van de moeder voldoende opvoedvaardigheden in huis heeft om de kinderen thuis te kunnen laten wonen.
De ouders doen hun uiterste best om de juiste opvoedvaardigheden aan te leren. Zij hebben hier echter meer tijd voor nodig. Het verloop van de hulpverlening is niet vlekkeloos geweest. In het begin werd de hulp in het Nederlands verleend. Hierdoor begrepen de ouders de gegeven adviezen niet goed. Ook zijn de ouders steeds bang geweest dat er uiteindelijk een uithuisplaatsing van de kinderen zou komen. Dit maakte dat zij moeite hadden om hun focus op het leerproces te leggen.
De ouders verdienen een kans om zelf voor de kinderen te zorgen. Niet alle mogelijkheden zijn benut om het gezin intact te laten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder de optie voorgedragen van een gezinsopname bij [instantie] en nog het volgende naar voren gebracht.
Vaststaat dat de ouders zeer betrokken zijn, hun uiterste best doen en aan hulpverlening meewerken. De GI betwist dit niet, maar er wordt wel aan voorbijgegaan in de keuze voor de te nemen vervolgstappen. Het lijkt erop dat ongeacht wat de ouders doen en hoeveel hulp er ook wordt ingezet, er toch voor een uithuisplaatsing wordt gekozen. Het doel van de hulpverlening zou echter het begeleiden van de ouders moeten zijn zodat zij uiteindelijk wel zelfstandig in staat zullen zijn voor de kinderen te zorgen.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De zorg van de GI is vooral gelegen in de onmacht van de ouders. De ouders doen hun uiterste best om de noodzakelijke opvoedvaardigheden aan te leren, maar zij zijn onvoldoende in staat om de door de hulpverlening gegeven adviezen in de praktijk toe te passen.
Aanvankelijk hebben Nederlands sprekende hulpverleners in het vrijwillig kader geprobeerd de ouders te ondersteunen. Nadat de ondertoezichtstelling was uitgesproken, heeft de GI direct een Pools sprekende hulpverlener ingezet. Dat heeft echter niet voor een verbetering van de opvoedsituatie gezorgd, waarbij is geconcludeerd dat aangedragen of aangeleerde vaardigheden bij de ouders niet beklijven. Nadien is door de inzet van vooral op praktische, organisatorische vaardigheden gerichte hulp getracht om de opvoedsituatie te verbeteren.
Na verloop van tijd is de GI samen met de hulpverlening tot de conclusie moeten komen dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn. De GI heeft inmiddels een verzoek bij de raad ingediend tot het instellen van een onderzoek naar het beëindigen van het ouderlijk gezag.
De GI heeft de zus van de moeder twee keer ontmoet om te onderzoeken of zij voldoende opvoedvaardigheden heeft om een eventuele terugplaatsing van de kinderen bij de ouders mogelijk te maken. De GI is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is.
In tegenstelling tot de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing zijn de kinderen nu nauwelijks nog ziek en missen zij geen school meer.
De kinderen hebben tweewekelijks bezoekcontact met hun ouders, op maandag van half vier tot vijf uur, onder begeleiding van een Pools sprekende hulpverlener. Tijdens de bezoeken zijn de ouders met regelmaat belastend richting de kinderen. De houding van de ouders zorgde voor veel onrust bij de kinderen, waardoor de jeugdbeschermers zich genoodzaakt hebben gevoeld om in ieder geval met de twee oudste kinderen te delen wat de visie van de GI is ten aanzien van het opvoedperspectief.
De GI probeert een permanente gezinsopname bij de Stichting [stichting] voor het gezin te creëren. Het gaat om een plek waar de ouders met hun kinderen samen met begeleiding voor altijd kunnen wonen. De GI is hierover nog in gesprek met [stichting] en met de ouders.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
De ouders hebben de Poolse nationaliteit. Op grond van artikel 8 Verordening Brussel II-bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands recht van toepassing.
3.11.2.
De periode waarvoor de bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven, is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om in hoger beroep te laten beoordelen of de machtiging terecht is gegeven en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
Bij de hiervoor bedoelde beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing gaat het hof uit van de situatie ten tijde van de beslissing van de rechtbank en van de gegevens waarover de rechtbank beschikte, met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat (HR 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:395).
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de GI op goede gronden heeft gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat ten tijde van de beslissing van de rechtbank de opvoedomgeving van de kinderen bij de ouders thuis zeer zorgelijk was. De woning was vervuild en de persoonlijke hygiëne van de kinderen was onder de maat. Verder werden de kinderen onvoldoende in hun ontwikkeling gestimuleerd, kregen zij onvoldoende emotionele aandacht van de ouders en moesten zij gedeeltelijk voor zichzelf zorgen. Gebleken is dat de GI verschillende vormen van hulpverlening heeft ingezet - ook in het Pools – maar dat het de ouders niet is gelukt om van de hulpverlening te leren en het geleerde in de praktijk toe te passen. De ouders zijn niet in staat gebleken om de kinderen in de thuissituatie te bieden wat zij nodig hebben om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen toegevoegde waarde gezien in een proefperiode van drie maanden zoals de ouders hadden verzocht.
Het hof merkt nog op dat tijdens de mondelinge behandeling de mogelijkheid van een gezinsopname bij de Stichting [stichting] (of een andere instantie) opnieuw is besproken. Het hof vindt het van belang dat de GI deze optie serieus blijft onderzoeken.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en is op 28 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.