ECLI:NL:GHSHE:2022:1373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.285.831_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in familierechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken was bij een familierechtelijke procedure onder zaaknummer 200.285.831/01. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen de rechters mr. C.N.M. Antens en mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn, die zitting hadden in de zaak. Verzoekster had tijdens een mondelinge behandeling op 17 februari 2022 haar ongenoegen geuit over de wijze waarop zij door het hof werd bejegend, en haar advocaat had aangekondigd een wrakingsverzoek in te dienen. Dit verzoek werd echter pas op 16 maart 2022 ingediend, bijna een maand na de mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de gronden voor de wraking op 17 februari 2022 al bekend waren. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek en besloot dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking: Wr 358-07-2022
datum beslissing: 28 maart 2022
beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer 200.285.831/02 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster tot wraking,
hierna: verzoekster,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de man.
Als overige belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te [vestigingsplaats] (hierna: de stichting),
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] (hierna: de raad),
strekkende tot wraking van: mr. C.N.M. Antens (voorzitter) en mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn, raadsheren in het team familie- en jeugdrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de raadsheren).

1.Het procesverloop

1.1.
Bij het team familie- en jeugdrecht van het hof is onder zaaknummer 200.285.831/01 een procedure (hoofdzaak) aanhangig, waarbij verzoekster als partij betrokken is.
1.2.
In deze procedure heeft op 17 februari 2022 een (voortgezette) mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij onder meer verzoekster en haar advocaat aanwezig waren. In het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling is onder meer opgenomen dat de advocaat van verzoekster heeft verklaard:
“Mijn handen jeuken om de manier waarop u de moeder neer zet. Er zit hier iemand die het ontzettend goed doet. (…) En de moeder heeft zojuist al tegen mij gezegd dat ze wil wraken en ik moet eerlijk zeggen dat ik daar misschien wel achter sta. Ik vind het ongepast hoe ze hier nu aangevallen wordt.”
1.3.
Bij V8-formulier ingekomen op de griffie van het hof op 18 februari 2022 heeft de advocaat van verzoekster medegedeeld:
“Namens cliënt heb ik gisteren tijdens de zitting mijn ongenoegen al geuit over de manier waarop mijn cliënte door uw hof werd bejegend. Cliënte heeft mij verzocht om een wrakingsverzoek in te dienen. Ik stel u reeds op de hoogte dat dat verzoek op korte termijn zal worden ingediend.”
1.4.
Bij e-mail van 2 maart 2022 is een wrakingsverzoek gedateerd 28 februari 2022 ingediend. Het wrakingsverzoek is ondertekend door verzoekster.
1.5.
De advocaat van verzoekster is vervolgens telefonisch door het secretariaat van de wrakingskamer erop gewezen dat het wrakingsverzoek ondertekend moet zijn door een advocaat.
1.6.
Bij e-mail van 16 maart 2022 is het oorspronkelijk ingediende wrakingsverzoek gedateerd 28 februari 2022 opnieuw ingediend. Het verzoek is ondertekend door verzoekster en namens de advocaat van verzoekster.
1.7.
De raadsheren hebben niet in de wraking berust. Mr. Antens en mr. dr. Ackermans-Wijn hebben laten weten dat zij geen gebruik maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. Wel hebben zij een schriftelijke reactie op het verzoek aan het hof toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan de advocaat van verzoekster toegezonden.
1.8.
Bij brief van 18 maart 2022 heeft de raad meegedeeld dat hij vooralsnog niet voornemens is om ter zitting te verschijnen.
1.9.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 21 maart 2022 behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, is verschenen en gehoord. De stichting en de man zijn verschenen. De raadsheren en de raad zijn, met aankondiging vooraf, niet verschenen.
1.10.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk op 4 april 2022 uitspraak zal doen.

2.De beoordeling van het wrakingsverzoek

ontvankelijkheid
2.1.
Op grond van artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de stelling van verzoekster dat zich tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 17 februari 2022 zaken hebben voorgedaan die haar
“voorkomen als dat er sprake is van “schijn van vooringenomenheid” en/of “schijn van het niet onpartijdig” behandelen van deze zaak”.
2.3.
De gronden voor de wraking waren dan ook op 17 februari 2022 bij verzoekster en haar advocaat bekend. Dit valt ook op te maken uit de verklaring van de advocaat van verzoekster tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 17 februari 2022 (zie het proces verbaal van die mondelinge behandeling), inhoudende dat verzoekster ‘wil wraken’. Tijdens deze mondelinge behandeling is echter geen wrakingsverzoek gedaan.
2.4.
De mededeling per V8-formulier, ingekomen op de griffie van het hof op 18 februari 2022, dat op korte termijn een wrakingsverzoek zal worden ingediend, kan - alleen al gezien die niet mis te verstane bewoordingen en vanwege het ontbreken van wrakingsgronden - niet worden aangemerkt als wrakingsverzoek.
2.5.
Bij e-mail van 2 maart 2022 is een wrakingsverzoek gedateerd 28 februari 2022 ingediend. Dit verzoek is ondertekend door verzoekster en voldoet daarmee niet aan de vereisten voor wrakingsverzoeken buiten zitting. Zoals ook in het wrakingsprotocol van het hof vermeld staat, is immers in procedures als de onderhavige, waarin sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging, ondertekening van het wrakingsverzoek door een advocaat verplicht (Vgl. ook ECLI:NL:HR:1998:AD2977).
2.6.
Bij e-mail van 16 maart 2022 is het wrakingsverzoek gedateerd 28 februari 2022 opnieuw ingediend, ditmaal ondertekend door verzoekster en namens de advocaat van verzoekster. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 21 maart 2022 heeft de advocaat van verzoekster verklaard dat voormeld verzoek wel vermeldt dat het namens haar is ondertekend, maar dat het feitelijk door haarzelf is ondertekend. Dit wrakingsverzoek van 16 maart 2022 voldoet in zoverre dan ook aan de vereisten voor wrakingsverzoeken buiten zitting.
2.7.
Voormeld wrakingsverzoek is echter bijna een maand ná de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 17 februari 2022 ingediend.
2.8.
Desgevraagd heeft de advocaat van verzoekster tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 21 maart 2022 te kennen gegeven dat er enige tijd overheen is gegaan om het verzoek in te dienen, vanwege onbekendheid bij haar en verzoekster met het wrakingsmiddel en tevens dat een wrakingsverzoek volgens haar kan worden ingediend tot de datum van uitspraak in de hoofdzaak.
2.9.
Hoewel op zich juist is dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding in de hoofdzaak, mits vóór de einduitspraak, laat dit onverlet dat een wrakingsverzoek ingevolge artikel 37 lid 1 Rv ingediend moet worden zodra (kort samengevat) de wrakingsgronden bekend zijn. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn’ uit artikel 37 lid 1 Rv betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Deze tijd was op 16 maart 2022 ruimschoots overschreden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is in dit geval niet gebleken van een voldoende rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het moment dat verzoekster bekend is geworden met de wrakingsgronden op 17 februari 2022 en het indienen van een wrakingsverzoek op 16 maart 2022. Dit geldt naar het oordeel van de wrakingskamer overigens ook ten aanzien van het - niet aan de vereisten voldoende - wrakingsverzoek dat op 2 maart 2022 is ingediend. Dat verzoekster al op voorhand heeft aangekondigd een wrakingsverzoek te zullen indienen, maakt dit niet anders.
2.10.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar wrakingsverzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer om die reden niet toe.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek tegen mr. C.N.M. Antens en mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, mr. C.N.M. Antens,
mr. dr. J.C.E. Ackermans-Wijn, de heer [de man] , William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.W.M. Stienissen, P.J. Hödl en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.