3.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Bouwservice heeft op 7 oktober 2019 een offerte uitgebracht aan [appellanten] voor het verrichten en aanbrengen van buitengevelisolatie- en buitengevelstucwerk aan het woonhuis van [appellanten] De offerte bepaalt onder meer het volgende:
“(…)
Werkomschrijving:
(…)
Totaalbedrag voor bovenomschreven werkzaamheden bedraagt incl. btw € 20.121,17
(…)
Werkomschrijving schilderwerk buitengevelsierpleister:
(…)
Totaalbedrag voor bovenomschreven werkzaamheden bedraagt incl. btw € 3.391,30
(…)
Optioneel steigerwerk voor onze werkzaamheden:
(…)
Totaalbedrag voor bovenomschreven werkzaamheden bedraagt incl. btw € 6.646,53
Huur steiger en steigernetten zal worden verrekend aan de hand van de werkelijke huur, meer dan 4 weken, voor een bedrag van € 324,00 excl. btw (€ 392,04 incl. btw) per week.
(…)”.
Bovengenoemde prijzen zijn:
(…)
o excl. eventuele meerwerken welke alleen na overleg en opdracht in rekening worden gebracht
(…)
Facturering:
25% bij opdracht, 4 termijnen van 17,5% na stand der werkzaamheden en 5% bij gereed onze werkzaamheden.
Betaling:
Binnen 8 dagen na factuurdatum.
(…)”.
[appellanten] zijn met deze offerte akkoord gegaan per e-mail van [appellant] aan Bouwservice van 7 oktober 2019 (productie 2 dagvaarding).
Bij e-mail van 27 november 2019 heeft [persoon A] namens Bouwservice aan [appellant] een meerwerkoverzicht gestuurd (productie 3a dagvaarding). Op dit overzicht staan onder meer de volgende posten en bedragen vermeld (exclusief btw):
S1.1 “verschillende diktes conform overzicht” € 1.629,75
S1.3 “isolatie leveren voor achter kozijn rechterzijgevel
aanbrengen door derden” € 78,00
(…)
Nog te factureren € 2.990,25
Bij e-mail van dezelfde datum heeft [appellant] aan Bouwservice bericht dat het meerwerk zoals omschreven akkoord is.
Bij e-mail van 29 november 2019 (productie 5 dagvaarding) heeft [persoon A] (Bouwservice) aan [appellant] als volgt bericht:
“Aansluitend aan ons telefonisch overleg van 28 november jl. Bevestigen wij middels deze mail onze telefonisch gemaakte afspraak:
In onze aanbieding hebben wij 4 weken huur opgenomen. Indien door omstandigheden (weerinvloeden ed.) de steiger langer nodig is zal dit worden verrekend overeenkomstig onze overeenkomst (…) d.d. 7 oktober 2019.
Momenteel staat de steiger al 3 weken echter door omstandigheden welke niet geheel aan ons te wijten zijn is er weinig productiviteit ter plaatse geweest.
Uit coulance hebben wij besproken dat we op de uiteindelijke overschrijding van 4 weken huur (opgenomen in de overeenkomst) anderhalve week voor onze rekening zullen nemen.
(…)”
Bij e-mail van 30 november 2019 (productie 6 dagvaarding) heeft [persoon A] [appellant] als volgt bericht:
“(…)
Wij zullen zorgdragen dat er maandag opdracht wordt gegeven voor het plaatsen van een steigerkap (…). De kosten voor het plaatsen van 78 m1 steigerkap bedragen € 3900,- excl. btw. (…)”
In antwoord op deze e-mail heeft [appellant] op 30 november 2019 aan Bouwservice bericht (productie 7 dagvaarding):
“Mannen,
Ik kijk terug op een goed gesprek dat door [persoon A] goed is verwoord. We kijken nu vooruit en ik kies voor de extra investering die het ons allemaal makkelijker maakt om kwaliteit te realiseren.
(…)”
Bouwservice heeft, bij factuur van 17 januari 2020 met [factuurnummer 1] (productie 3 dagvaarding), aan [appellanten] een bedrag van € 17.108,37 inclusief btw in rekening gebracht. Op de factuur is vermeld:
“(…)
Hierbij factureren wij u voor uitgevoerde meerwerken conform bijgevoegde signaleringslijst (…)
Betaling: 8 dgn na factuurdatum”
Op de signaleringslijst (gedateerd 16 januari 2020) behorend bij deze factuur zijn onder meer de volgende posten vermeld (exclusief btw):
S1.1 “verschillende diktes conform overzicht” € 1.629,75
S1.3 “isolatie leveren voor achter kozijn rechterzijgevel
aanbrengen door derden” € 78,00
S1.9 “kap op steiger” € 3.900,00
S1.10 “huur steiger en netten”, 3 weken maal € 324,00 € 972,00
i. Bouwservice heeft bij factuur van 24 januari 2020 de laatste termijn (5% van de opdrachtsom) aan [appellanten] in rekening gebracht. [appellanten] hebben deze factuur op 4 februari 2020 betaald (productie 9 akte overlegging producties Bouwservice).
Bouwservice heeft aan [appellanten] een creditnota verzonden, gedateerd 31 januari 2020 met [factuurnummer 2] (productie 9 dagvaarding), voor een bedrag van € 1.313,33 inclusief btw. Op de creditnota is het volgende vermeld:
“(…)
Hierbij crediteren wij u het verschil tussen de reeds in rekening gebrachte meerwerken op [factuurnummer 1] en bijgevoegde signaleringslijst (…).”
Op de signaleringslijst (gedateerd 23 januari 2020) behorend bij deze creditnota (productie 8 dagvaarding) zijn onder meer de hierboven genoemde posten en bedragen (S1.1, S1.3, S1.9 en S.10) ongewijzigd vermeld.
Bouwservice heeft aan [appellanten] een tweede creditnota verzonden, gedateerd 26 februari 2020 (productie 10 dagvaarding), voor een bedrag van € 2.725,77 inclusief btw. Op de creditnota is het volgende vermeld:
“(…)
Hierbij crediteren wij u het verschil tussen de reeds in rekening gebrachte meerwerken op [factuurnummer 1] , creditnota [nummer] en bijgevoegde signaleringslijst (…).”
Op de signaleringslijst (gedateerd 26 februari 2020) behorend bij deze creditnota (productie 8 dagvaarding) zijn onder meer de hierboven genoemde posten en bedragen (S1.1, S1.3, S1.9 en S.10) ongewijzigd vermeld.
In de begeleidende e-mail van 26 februari 2020 bij deze creditnota (productie 11 dagvaarding) heeft Bouwservice aan [appellant] verzocht om het na aftrek van de gecrediteerde bedragen resterende bedrag van de factuur van 17 januari 2020, zijnde € 13.069,27 inclusief btw per omgaande en uiterlijk binnen acht dagen te voldoen.
[appellant] heeft, bij e-mail van 2 maart 2020 (productie 12 dagvaarding), aan Bouwservice als volgt bericht:
“(…)
Zoals herhaaldelijk aangegeven hebben wij voor diverse posten geen opdracht gegeven voor meerwerk. Die posten zullen wij dus ook niet betalen.
Daarnaast hebt u een onafhankelijke adviseur ingeschakeld die – net als wij en uw eigen medewerkers – tekortkomingen constateert in het geleverde werk.
Wij hebben u een minnelijk voorstel gedaan om tot een afhandeling te komen. Dit voorstel hebt u afgewezen. Sterker nog u stuurt gewoon een rekening voor meerwerk en negeert de tekortkomingen.
(…)”
Bouwservice heeft [appellanten] , bij brief van haar advocaat van 13 maart 2020, gesommeerd het bedrag van € 13.069,27 inclusief btw te voldoen (productie 13 dagvaarding).
[appellanten] hebben Bouwservice, bij brief van hun gemachtigde van 26 maart 2020, gesommeerd om de door hen gestelde gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden te herstellen.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In deze procedure heeft Bouwservice gevorderd:
- te verklaren voor recht dat [appellanten] tekort zijn geschoten in de nakoming van de (financiële afwikkeling) van de aannemingsovereenkomst en dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de door Bouwservice geleden schade;
- [appellanten] hoofdelijk te veroordelen aan Bouwservice te betalen een bedrag van € 13.069,27 te vermeerderen met btw;
- [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente van artikel 6:119 BW – over het bedrag van € 13.069,27, zo begrijpt het hof – vanaf 17 januari 2020 tot aan de dag van voldoening;
- [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.055,89;
- [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.2.[appellanten] hebben, na te zijn verschenen en uitstel te hebben gekregen, niet voor antwoord geconcludeerd.
3.2.3.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht toegewezen. [appellanten] zijn daarnaast veroordeeld, hoofdelijk, tot betaling van een bedrag van € 13.069,27, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 mei 2020 (de dag van dagvaarding) tot de dag van voldoening. [appellanten] zijn tevens veroordeeld in de proces- en nakosten, met rente. De vorderingen van Bouwservice, met name de gevorderde btw over het bedrag van € 13.069,27 (rov. 2.9) en de gevorderde buitengerechtelijke kosten (rov. 2.8) zijn afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.[appellanten] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Bouwservice, en tot veroordeling van Bouwservice tot terugbetaling aan [appellanten] van wat [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben betaald, met veroordeling van Bouwservice in de proceskosten met rente.
3.3.2.Bouwservice heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.