Parketnummer : 20-002007-21
Uitspraak : 13 april 2022
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-108053-21 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel (feit 1),
- medeplegen van witwassen (feit 2),
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de teruggave gelast aan de verdachte van een in beslag genomen Apple iPhone.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 17 augustus 2021 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
De rechtbank heeft de verdachte partieel vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, namelijk voor wat betreft het witwassen van de onder het tweede en derde gedachtestreepje genoemde horloges. Het betreft hier beschermde vrijspraken.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover dit tegen de hiervoor bedoelde beschermde vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 2, bewezen zal verklaren het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, zoals telkens tenlastegelegd onder de feiten 1 en 3, en de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de teruggave aan de verdachte zal gelasten van de onder haar in beslag genomen Apple iPhone.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Tevens heeft de raadsman de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen Apple iPhone bepleit.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 394,725 kilogram (gedroogde) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet;
2.
zij op of omstreeks 19 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geldbedrag van 72.870,-- euro, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dit/deze geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig, althans eigen, misdrijf;
3.
zij op of omstreeks 19 april 2021 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 193,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen, op of omstreeks 19 april 2021 in een woning aan de [adres 2] , hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, zoals mede tenlastegelegd onder feit 1.
Het hof zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van witwassen van een geldbedrag ad € 72.870,00 dan wel enig groot geldbedrag, zoals tenlastegelegd onder feit 2, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten het al dan niet met een ander opzettelijk aanwezig hebben van 193,08 gram hasjiesj, als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet, het volgende.
Het hof overweegt dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings-of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden (vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696). Daarvoor dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat zij wetenschap had van de aanwezigheid van de plakken hasjiesj die door de politie op een kastje/dressoir in de woonkamer op de begane grond werden aangetroffen. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij lag te slapen op de eerste verdieping toen de politie in de vroege morgen van 19 april 2021 zich via de achterzijde van de woning toegang verschafte tot de begane grond van de woning. Zij was wakker geschrokken toen zij hoorde dat een keukenraam brak en was toen opgestaan. Verbalisant [verbalisant 1]heeft gerelateerd dat hij op 19 april 2021, omstreeks 08:54 uur, de woning aan de [adres 2] via de achterzijde is binnengetreden (waarbij het raam van de keukendeur werd gebroken) en dat hij, nadat hij op luide toon had medegedeeld dat hij van de politie was en wat het doel van het binnentreden was, zag dat de verdachte de trap af kwam lopen. Naar het oordeel van het hof is niet uit te sluiten dat de verdachte naar waarheid heeft verklaard dat zij geen wetenschap van de hasjiesj in de woning had nu niet is komen vast te staan vanaf welk moment deze hasjiesj zich bevonden op die plek in de woonkamer en het niet zonder meer kan worden uitgesloten dat op het moment dat de verdachte naar haar slaapkamer ging om te slapen (de avond/nacht tevoren) de plakken hasjiesj nog niet in de woonkamer lagen en dat de plakken hasjiesj pas op een later moment in de woonkamer zijn neergelegd door een ander. Daarbij betrekt het hof dat verdachte niet alleen woonachtig was/verbleef in de woning. Ten tijde van het aantreffen van de hasjiesj werd naast verdachte ook [medeverdachte] , de huisgenoot van de verdachte, in de woning aangetroffen. [medeverdachte] was eveneens daar woonachtig, terwijl enkel van hem vingerafdrukken en DNA werden aangetroffen op drugsgerelateerde goederen op de zolder van het pand.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hasjiesj ontbreekt het wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van feit 3 te komen. Het hof spreek de verdachte derhalve vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 19 april 2021 te Sittard opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van ongeveer 330 kg (gedroogde) hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 1: (medeplegen van) opzettelijk aanwezig hebben van bijna 395 kg hennep
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) opzettelijk aanwezig hebben van 394,725 kilogram gedroogde hennep, zoals tenlastegelegd onder feit 1. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep op de zolder van de woning aan de [adres 2] en dat de hennep zich niet in haar machtssfeer bevond. De verdachte had daarover geen beschikkingsmacht. Zij was niet de feitelijke bewoonster van de woning, maar verbleef daar wel telkens gedurende periodes van enkele maanden (aldus de verdachte). Zij kwam telkens naar de woning om daar enige tijd bij haar partner te verblijven en het huishouden te doen om daarna weer enkele maanden terug te keren naar haar zoon en familie in [geboorteland] .
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. De verdachte wist van de hennep op zolder en deze hennep bevond zich ook in haar machtssfeer nu zij de woning bewoonde, over een sleutel beschikte van de woning en de woning schoonmaakte. Er is sprake van medeplegen nu de verdachte ondanks haar wetenschap heeft nagelaten om de situatie te wijzigen.
In de ochtend van 19 april 2021, omstreeks 08.54 uur, werd de woning, gelegen aan de [adres 2] , ter inbeslagneming door de politie betreden. De verdachte kwam de trap afgelopen nadat de politie was binnengetreden.Van haar werd in de Engelse taal de uitlevering van drugs gevorderd: “Liggen er drugs in de woning?”. De verdachte antwoordde in de Engelse taal dat er drugs boven in de woning lagen; zij voegde daaraan toe dat zij niet wist hoe deze daar waren gekomen. De verdachte wenkte daarbij naar boven met haar hoofd. Op de eerste verdieping van de woning stond een vlizotrap geopend, welke toegang gaf tot de zolder. Deze trap was duidelijk zichtbaar aanwezig op de centrale gang van de eerste verdieping en stond de normale looppatronen op deze verdieping in de weg. Op de eerste verdieping was de, voor de verbalisanten bekende, geur van hennep waarneembaar. Meteen na het betreden van de zolderverdieping werd een grote hoeveelheid doorzichtige zakken en zwarte ondoorzichtige tassen aangetroffen. Het was meteen duidelijk dat op deze zolder een grote hoeveelheid hennep was opgeslagen.Op de eerste verdieping werd een man genaamd [medeverdachte] (met kleding aan) op een bed in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning aangetroffen.
Uit nader onderzoek bleek dat de op de zolderverdieping aangetroffen partij hennep bestond
uit 356 zakken met een totaal
brutogewicht van 394,725 kilogram.Op basis van de geur.
kleur, vorm en samenstelling werd geconstateerd dat het hennep betrof, als bedoeld op Lijst II van de Opiumwet. De uit vijf zakken genomen monsters van de hennep reageerden bij de uitgevoerde MMC-testen alle positief op de aanwezigheid van THC.
Getuige [getuige] , eigenaar en verhuurder van de woning aan de [adres 2] ,
heeft op 20 april 2021verklaard dat hij de woning sinds 1 maart 2019 verhuurde aan
[betrokkene 1] .Het huurcontract staat op naam van [betrokkene 1] , geboren in [geboorteplaats 2] .
[medeverdachte] , die ter zake van de onderhavige feiten onherroepelijk is veroordeeld, heeft bij de politie verklaard dat hij samen met de vrouw van zijn oom in de woning aan de [adres 2] woonde. Zijn oom is [naam] (fonetisch), maar deze woonde daar niet meer. Zijn oom is vertrokken naar een onbekende bestemming en alleen zijn vrouw woonde er nog. Zijn vrouw heet [verdachte] .
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij ongeveer 2 jaar in de woning aan de [adres 2] heeft gewoond, dat zij steeds 1 keer per 2 à 3 maanden terug ging naar [geboorteland] , naar haar zoon, en daar dan ongeveer 2 maanden bleef alvorens weer naar Nederland terug te keren. Zij had sinds 2018 een relatie met [betrokkene 1] . Hij had haar gevraagd naar Nederland te komen om hier te werken. Toen zij in januari 2021 na een verblijf in [geboorteland] terugkeerde naar de woning in Sittard was [betrokkene 1] niet aanwezig, maar wel [medeverdachte] . Zij kookte voor [medeverdachte] en zichzelf en zij maakte het huis schoon. Ze kreeg per maand € 600,- à € 700,- betaald. Het geld lag aan het eind van de maand op de tafel. De verdachte verklaarde [betrokkene 1] sinds januari 2021 niet meer te hebben gezien. Wel hadden zijn nog telefonisch contact met elkaar, totdat verdachte werd aangehouden voor deze zaak; sindsdien heeft zij niets meer van hem vernomen. [medeverdachte] en zij hadden ieder een sleutel van de woning. Haar slaapkamer was gelegen op de eerste verdieping van de woning, aan de achterzijde.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte vanaf 2019 (al dan niet samen met de hoofdhuurder [betrokkene 1] ) in de woning aan de [adres 2] woonde, toegang had tot de gehele woning, en dat zij beschikte over een sleutel van de woning. Op het moment dat de politie binnentrad kwam de verdachte de trap af en deelde de verdachte desgevraagd in de Engelse taal mee dat er boven drugs lagen, waarbij zij een beweging met haar hoofd maakte in de betreffende richting. Vervolgens ging de politie naar boven en trof daar ook een aanzienlijke hoeveelheid drugs (hennep) aan. De verdachte heeft een andere lezing gegeven van hetgeen zij tegen de politie zou hebben gezegd. Het hof ziet echter geen enkele reden om te twijfelen aan de door verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina 138) beschreven gang van zaken na het binnentreden van de woning. Het hof gaat ook voorbij aan de verklaring van de verdachte dat zij niet wist dat er een vlizotrap aanwezig was en dat zij, toen zij na het binnentreden door de politie vanuit haar slaapkamer op de eerste verdieping naar de trap naar beneden ging, geen uitgetrokken vlizotrap heeft gezien. Het hof acht het niet geloofwaardig dat de verdachte deze – de doorgang blokkerende – vlizotrap niet heeft opgemerkt en acht het ook niet aannemelijk dat deze nog niet uitgetrokken was op het moment dat de verdachte de trap afkwam. Het hof hecht daarnaast geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat zij niet weet hoe hennep ruikt en dat zij de door de verbalisanten op de eerste verdieping waargenomen hennepgeur niet heeft geroken.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de hennep op de zolder en dat de hennep zich in haar machtssfeer bevond nu zij als medebewoner in alle vertrekken van de woning kon komen wanneer zij dat wilde en zij niet heeft verklaard - en zulks ook niet is gebleken - dat zij niet op de zolder mocht komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het zeer onwaarschijnlijk is dat degenen die de, in geld uitgedrukt zeer waardevolle, hennep op de zolder hebben geplaatst, iemand de woning zouden laten schoonmaken die zij niet volledig vertrouwden dan wel die in haar onwetendheid op de drugs zou kunnen stuiten, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte op 19 april 2021 opzettelijk 394,725 kg
brutohennep aanwezig heeft gehad in het pand aan de [adres 2] . In totaal werden er 356 zakken met hennep gewogen.Het gewicht van 338 lege gripzakken was 47,11 gram per gripzak (bijna 16 kilogram). De overige zakken bestonden uit 4 grote zwarte zakken met gewichten tussen de 10460 en 5232 gram (bijna 42 kilogram uitgaande van de zwaarste), 5 kleine pedaalemmerzakjes met gewichten tussen de 31 en 15 gram, en 9 doorzichtige langwerpige zakjes met gewichten tussen de 114 en 737 gram (ruim 6 kilogram). Dat betekent aan verpakkingsmateriaal een gewicht van 64,55118 kg
Nu het nettogewicht daarmee behoorlijk wat afwijkt van het tenlastegelegde brutogewicht van 394,725 kilogram, komt het hof tot een bewezenverklaring van ongeveer 330 kg hennep.
Onder feit 1 is tevens tenlastegelegd dat de verdachte de hennep op 19 april 2021 tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad.
Het hof overweegt met betrekking tot dit medeplegen het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] dan wel
[betrokkene 1] niet is komen vast te staan. Er was op 19 april 2021 geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, anders dan dat verdachte een strafbare situatie heeft laten voortbestaan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde medeplegen is derhalve naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid hennep in een woning in Sittard. De meer dan 300 kg hennep heeft een verkoopwaarde van meer dan 1 miljoen euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van softdrugs een gevaar voor de volksgezondheid vormt. De handel in hennep speelt zich af in een wereld van criminaliteit, die gekenmerkt wordt door intimidatie en geweld. De woning werd onmiskenbaar gebruikt als zogenaamde 'stash-locatie', gelet op de grote hoeveelheid hennep en de wijze waarop deze verpakt was en gesorteerd stond. Door het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan een crimineel systeem, gericht op de grootschalige handel in verdovende middelen. Het dossier biedt meerdere aanwijzingen dat deze hennephandel werd gerund door personen, net als verdachte, afkomstig uit het buitenland. Dergelijke personen hebben geen enkele binding met Nederland en vestigen zich hier alleen met de intentie om gemakkelijk en snel geld te verdienen. Dergelijk handelen is zeer ondermijnend voor de samenleving en de legale economie.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ingevolge de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS), geldt als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van 25 tot 250 kilo softdrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voor grotere hoeveelheden zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. In de onderhavige zaak gaat het om het opzettelijk aanwezig hebben van minst genomen 330 kilo softdrugs. Het hof concludeert op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep dat de verdachte in het geheel een meer ondergeschikte rol heeft vervuld en dat deze er vooral in zal hebben bestaan de woning niet te doen opvallen in het normale straatbeeld en er voor zorg te dragen dat de hennep niet onbeheerd in de woning lag.
Het hof heeft de verdachte - anders dan de rechtbank - vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde
medeplegenvan opzettelijk aanwezig hebben van hennep alsmede van de feiten 2 en 3.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 425 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven Apple iPhone zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Het hof heft het met ingang van 30 maart 2021 het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het (onder feit 2 in eerste aanleg) tenlastegelegde medeplegen van witwassen van twee horloges.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
425 (vierhonderdvijfentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
100 (honderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Apple iPhone A1660 (goednummer G1409037).