ECLI:NL:GHSHE:2022:1307
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 Faillissementswet
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had eerder verzocht om toelating tot deze regeling, maar haar verzoek was afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 68.751,29, waaronder een substantieel bedrag aan terugvordering van het UWV. De rechtbank concludeerde dat de appellante niet voldoende had aangetoond dat zij haar schulden op een eerlijke manier had opgebouwd, vooral gezien haar gebrek aan communicatie met het UWV over haar inkomsten.
In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat haar schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat haar ziekte een belangrijke rol heeft gespeeld in haar financiële situatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar psychosociale problemen beheersbaar zijn en dat zij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de schulden aan het UWV en de Belastingdienst in beginsel niet als te goeder trouw kunnen worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de appellante om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.