ECLI:NL:GHSHE:2022:1294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.305.315_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2022, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2015. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen. De Raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de moeder, ondanks positieve ontwikkelingen, nog steeds niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen. De minderjarige staat sinds 2019 onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI) en is uit huis geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder het gezag niet misbruikt, maar dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de instabiliteit van de moeder, haar drugsgebruik en de onduidelijke woonsituatie. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat er duidelijkheid komt over haar opvoedperspectief. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 april 2022
Zaaknummer : 200.305.315/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/385139 / FA RK 21-2111
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, rechtsopvolger van Stichting Intervence, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI);
- de familie [pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: gedeeltelijk) te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 18 februari 2022, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De GI heeft op 18 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 september 2021.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. De Nooijer namens de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De vader en de pleegouders zijn niet op de mondelinge behandeling verschenen.
De moeder is evenmin ter zitting verschenen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder het hof bij V-formulier van 14 maart 2022 laten weten dat de moeder wegens coronaklachten niet in staat was om fysiek bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn maar dat zij de mondelinge behandeling wel graag wilde bijwonen en in de gelegenheid wilde worden gesteld om telefonisch aan de mondelinge behandeling deel te nemen.
Het hof heeft vervolgens tijdig aan de moeder een emailbericht gezonden met daarin een zogenoemde link waarmee de moeder via een CMS beeld- en geluidverbinding de zitting kon bijwonen. Op de mondelinge behandeling heeft het hof getracht om die verbinding met de moeder tot stand te brengen, maar dat is niet gelukt. De advocaat van de moeder heeft vervolgens geprobeerd om telefonisch contact met de moeder te leggen, maar ook de advocaat heeft de moeder niet telefonisch of via whatsapp kunnen bereiken. De advocaat van de moeder heeft hierna ingestemd met voortzetting van de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Blijkens de aantekening in het gezagsregister van 26 oktober 2016 zijn de ouders vanaf die datum gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] gaan uitoefenen.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 april 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 april 2022.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 12 april 2019 uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 12 april 2022.
[minderjarige] verblijft sinds 12 april 2019 in het gezin van de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over haar benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij haar gezag over [minderjarige] is beëindigd en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Een gezagsbeëindiging maakt inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven van de moeder. Uit rechtspraak van het EHRM blijkt dat als maatstaf voor een gezagsbeëindiging geldt dat voortzetting van het gezag van een ouder schadelijk is voor de minderjarige. De moeder verwijst in dit verband naar een beschikking van dit hof van 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:76).
Ook in deze zaak is niet voldaan aan de criteria van artikel 8 EVRM. Het beëindigen van het gezag van de moeder is, gelet op de positieve ontwikkelingen in haar leven, voorbarig. Haar situatie is voldoende stabiel. De moeder is goed bereikbaar. Zij gebruikt niet structureel en heel weinig drugs. De bezoekmomenten met [minderjarige] verlopen goed. Tijdens de contacten met [minderjarige] gebruikt de moeder geen drugs.
De relatie tussen de moeder en de vader is al langere tijd voorbij. De moeder heeft daarna een relatie gehad met een man uit [plaats 1], maar is nooit, in tegenstelling tot wat de GI stelt, van plan geweest om naar [plaats 1] te verhuizen. Momenteel heeft de moeder geen relatie. De moeder heeft haar financiële zaken op orde. Zij staat onder bewind.
De moeder huurt een kamer in [woonplaats] . Daar moet zij uit omdat andere kamerbewoners de regels hebben overtreden. Zij is nu op zoek naar een kamer in de regio [plaats 2]. Momenteel verblijft de moeder bij een vriend. In haar vorige woning is een hennepkwekerij aangetroffen. Die kwekerij was niet van haar. Het openbaar ministerie heeft de moeder voor dit feit bij strafbeschikking een taakstraf opgelegd van twintig uren. Er is geen sprake geweest van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het contact met de pleegouders is ook goed. De moeder is er van op de hoogte hoe het met [minderjarige] gaat. Verder werkt zij goed samen met de GI. De moeder werkt mee aan belangrijke beslissingen over [minderjarige] . Er hebben zich in het verleden geen problemen of moeilijkheden op dit gebied voorgedaan.
Bij [minderjarige] bestaat geen onzekerheid over haar opvoedperspectief die een gezagsbeëindiging noodzakelijk maakt. Ook bij de moeder, de GI en de pleegouders bestaat hierover geen onduidelijkheid. [minderjarige] is er zich niet van bewust wie het gezag over haar uitoefent. Zij zal dus ook de gevolgen niet merken wanneer het gezag van de moeder voortduurt. [minderjarige] wordt daarom niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
De moeder accepteert en ondersteunt duurzaam de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin. Zij is het eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Bij eventuele verlengingszittingen zal de moeder niet aanwezig zijn.
Beëindiging van het gezag van de moeder is zodanig confronterend voor haar dat dit een negatieve doorwerking op [minderjarige] en op het contact tussen de moeder en de pleegouders zal hebben.
Indien het gezag van de moeder over [minderjarige] voortduurt, kan de GI nog enige tijd betrokken blijven om de positieve ontwikkeling van de moeder te volgen. Daarnaast kunnen in het vrijwillig kader andere instanties de moeder ondersteunen, waardoor het ouderlijk gezag geen te grote verantwoordelijkheid voor haar vormt. De moeder zal alle hulpverlening accepteren.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
Ondanks de positieve stappen die de moeder in haar ontwikkeling heeft gezet, is haar situatie, vooral wat betreft haar persoonlijke problematiek, haar huisvesting en haar middelengebruik, nog lang niet stabiel genoeg om het gezag over [minderjarige] te kunnen uitoefenen. Daarnaast is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verstreken en is voor haar van belang dat zij geen enkele onzekerheid kent over haar opvoedperspectief, te meer omdat [minderjarige] eigen problematiek heeft. Er zijn zorgen over hechting en trauma. Er wordt overigens geen verder onderzoek gedaan naar seksueel misbruik. [minderjarige] heeft gelet op haar problematiek specifieke aandacht van haar opvoeders nodig. De bezoeken van de moeder aan [minderjarige] hebben een negatieve invloed op haar gedrag. Een ondertoezichtstelling is niet langer de passende maatregel. Verlengingszittingen blijven dan steeds terugkomen.
Vanwege de zorgen over de stabiliteit van de moeder en haar drugsgebruik is voortzetting van de huidige situatie in het vrijwillig kader niet wenselijk. De moeder heeft veel sturing nodig van de GI. Daarnaast heeft zij onvoldoende zicht op de behoeften en de ontwikkeling van [minderjarige] om belangrijke beslissingen over haar te kunnen nemen.
Verder is de moeder wisselend in de acceptatie van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .
Ten slotte zou de moeder bij instandhouding van haar gezag ook verantwoordelijk zijn voor het afstemmen van de contacten tussen de vader en [minderjarige] . De kans hierbij op ruzies tussen de ouders is groot. Dit kan de loyaliteit van [minderjarige] onder druk zetten.
3.7.
De GI brengt in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren.
De GI is het eens met het inleidend verzoek van de raad. De verwachting is niet dat de moeder in de toekomst zelf voor [minderjarige] zal kunnen zorgen. De stabiliteit van de moeder is wisselend. De GI heeft twee weken geleden gesproken met de moeder. Zij wilde toen niet zeggen waar zij verbleef. Verder heeft de GI het vermoeden dat de moeder nog drugs gebruikt. De persoonlijke situatie van de moeder is niet stabiel genoeg om belangrijke beslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen. Bij [minderjarige] is sprake van forse gedragsproblematiek. Zij heeft meer nodig dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. De moeder heeft dit niet in huis.
Emotioneel is het voor de moeder nog moeilijk om te accepteren dat [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit. Door een gezagsbeëindiging ontstaat er duidelijkheid over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Wanneer het gezag van de moeder voortduurt, is er een risico dat zij aan [minderjarige] gaat trekken.
Bij de bezoekcontacten tussen de moeder en [minderjarige] is begeleiding nodig. De moeder moet vaak worden bijgestuurd. Na de bezoeken is er een weerslag bij [minderjarige] . Die weerslag is niet altijd even heftig.
Een vrijwillig kader is niet haalbaar. Als neutrale derde heeft de GI een sturende rol in het contact tussen de moeder en de pleegouders. De GI pakt ook de regelzaken op.
De rol van de moeder in het leven van [minderjarige] is belangrijk en zal na beëindiging van haar gezag feitelijk even groot blijven.
Oordeel van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag over [minderjarige] niet misbruikt. Wel is het hof met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van het hof wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad indien de moeder haar gezag behoudt.
3.8.3.
Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje van zes jaar oud. [minderjarige] is uithuisgeplaatst, omdat de ouders haar geen veilige en stabiele opvoedomgeving konden bieden. Er waren zorgen over het alcohol- en drugsgebruik door beide ouders, de zeer problematische verstandhouding tussen de ouders en het ontbreken van veilige en hygiënische huisvesting. Toen [minderjarige] pas in het pleeggezin woonde had zij veel lichamelijke klachten. Zij heeft sindsdien kleine positieve stappen gezet, maar er blijven zorgen bestaan over haar ontwikkeling. Er zijn zorgen over hechting en trauma. Bij [minderjarige] is sprake van forse gedragsproblematiek. Daarnaast bestaan er zorgen over seksueel misbruik van [minderjarige] in het verleden. Het voorgaande maakt dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
De moeder kan niet zelf voor [minderjarige] zorgen. Door haar kindeigen problematiek vraagt [minderjarige] meer dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. De moeder heeft dit niet in huis. Daarnaast is de situatie van de moeder, ondanks ingezette hulpverlening, nog steeds instabiel. Enige tijd geleden is zij uit haar woning gezet omdat in een deel van die woning een hennepkwekerij was gevestigd. Zij moet nu om onduidelijke redenen uit haar kamer en verblijft momenteel bij een vriend. Aan de GI geeft de moeder geen duidelijkheid over haar verblijfplaats. Een paar weken geleden heeft de GI met de moeder gesproken en zij wilde toen niet zeggen waar zij verbleef. De moeder gebruikt ook nog steeds drugs. [minderjarige] kan er niet op wachten totdat de situatie van de moeder wel stabiel is geworden. De periode van onzekerheid die [minderjarige] kan overbruggen zonder verdere schade op te lopen voor haar ontwikkeling, de zogenaamde aanvaardbare termijn, is inmiddels verstreken. [minderjarige] woont al drie jaar in het pleeggezin. Haar pleegouders kunnen goed aansluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften. Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt dan ook niet meer bij de moeder, maar bij de pleegouders. De moeder ziet dit ook in.
3.8.4.
Met de rechtbank acht het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Voor [minderjarige] is het, gelet op haar problematiek, extra belangrijk dat zij duidelijkheid krijgt over waar zij zal opgroeien. Om haar die duidelijkheid te kunnen bieden is het noodzakelijk dat het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd.
Plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin in een vrijwillig kader zoals de moeder wil is naar het oordeel van het hof niet mogelijk. De situatie van de moeder is nog steeds instabiel. Door haar persoonlijke problematiek gaat het met de moeder wisselend goed en minder goed. Op haar is niet altijd te rekenen, ook door haar drugsgebruik. [minderjarige] moet er niet van afhankelijk zijn hoe het met de moeder gaat wanneer er belangrijke beslissingen over haar moeten worden genomen. De GI pakt nu de regelzaken op. De moeder is hier zelf niet toe in staat. Verder heeft de GI als neutrale derde een sturende rol in het contact tussen de moeder en de pleegouders. Zonder de GI zou de verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders op scherp kunnen komen te staan.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om haar gezag over [minderjarige] te behouden moet wijken voor het belang van [minderjarige] . In het belang van [minderjarige] is het noodzakelijk dat het gezag van de moeder over haar wordt beëindigd.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, A.J.F. Manders en
A.M. van Riemsdijk en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.